Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-03-2009

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2009:1

Zaaknummer

5182

Inhoudsindicatie

Werkgeefster die opkwam voor vermeend onheus bejegende werkneemster, werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de werkgeefster niet rechtstreeks in haar belang was getroffen.

Uitspraak

Beselissing van 27 maart 2009

No. 5182

Hof van Discipline

Beslissing

Naar aanleiding van het hoger beroep van

verweerder,

tegen:

klaagster.

1.   Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort

‘s-Hertogenbosch (verder: de raad) van 21 april 2008, onder nummer H33-2008, aan partijen toegezonden op 22 april 2008, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder gegrond is verklaard en aan verweerder de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd.

2. Het geding in hoger beroep

2.1  De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen is op 20 mei 2008 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg,

-  de antwoordmemorie van klaagster,

- brief van klaagster aan het hof van 26 november 2008.

2.3  Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 23 januari 2009,  tezamen met de zaak bij het hof bekend onder nummer 5185, die het zelfde feitencomplex betreft, doch die betreft een bezwaar van de deken te ’s-Hertogenbosch tegen verweerder. Het hof zal te gelegener tijd in zaak 5185 een afzonderlijke beslissing nemen.

In de onderhavige zaak is mevrouw mr. M  namens klaagster verschenen,  verweerder is niet verschenen.

3. De klacht

  De raad heeft de klacht als volgt omschreven:

 Verweerder heeft zich tijdens een zitting in onheuse, zo niet bedreigende bewoordingen uitgelaten over een gezinsvoogd.

4. De feiten

 Het gaat, kort samengevat, om het volgende:

Op 30 juli 2007 heeft ter zitting van de rechtbank te ‘s-Hertogenbosch de mondelinge behandeling plaatsgevonden van een verzoek van klaagster tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen. Verweerder trad op als advocaat van de ouders van deze minderjarigen. Verweerder heeft zich tijdens die zitting - zo blijkt uit het proces-verbaal van die zitting- over de bij die minderjarigen betrokken gezinsvoogd als volgt uitgelaten:

“Advocaat ouders:

Leest voor uit indicatie besluiten m.b.t. ziekenhuisbezoeken. Het  is van de eerste tot de laatste zin onjuist. Koemelkallergie was volgens de gezinsvoogd niet gediagnosticeerd, maar ik heb bewijzen dat dat wel zo is. De gezinsvoogd verdraait alles en houdt zich niet aan de afspraken. Ik heb daar bewijzen van. Ik zal hem daar persoonlijk op aanspreken. Hem desnoods aan de hoogste boom ophangen.

Rechter :

Dergelijke uitlatingen wil ik hier niet horen”.

De desbetreffende gezinsvoogd is werknemer van klaagster. Hij was bij de zitting van de raad van discipline niet aanwezig.

5. De beoordeling

5.1 Uitgangspunt is dat een klachtrecht slechts toekomt aan degene die door een handelen of nalaten van de advocaat over wie wordt geklaagd rechtstreeks in zijn of haar eigen belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.

5.2 Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van 23 januari 2009 heeft de voorzitter van het hof aan de vertegenwoordigster van klaagster verzocht toe te lichten of en zo ja in welk eigen belang klaagster zich door de in de klachtomschrijving bedoelde uitlatingen van verweerder getroffen achtte. Deze heeft in antwoord daarop doen mededelen dat klaagster als werkgeefster zo veel mogelijk de bij haar instelling in dienst zijnde  gezinsvoogden “uit de wind” wil houden, mede in het belang van de betrokken gezinsvoogd en dat klaagster daarom de onderhavige klacht heeft ingediend, en niet de gezinsvoogd zelf.

5.3 Het hof is van oordeel dat dit belang van klaagster als werkgeefster van de gezinsvoogd niet kan worden aangemerkt als een belang van klaagster, waarin klaagster rechtstreeks is getroffen. Het is niet meer of anders dan een belang dat is afgeleid van het belang van de gezinsvoogd bij de klacht.

5.4 Klaagster kan derhalve in haar onderhavige klacht niet worden ontvangen. Het hof zal de beslissing van de raad vernietigen en klaagster alsnog in haar klacht niet-ontvankelijk verklaren. Aldus heeft klaagster bij een inhoudelijke behandeling van het hoger beroep geen belang.

5.5 Duidelijkheidshalve zij hieraan toegevoegd dat het hof de beslissing in het hiervoor in 2.3 bedoelde dekenbezwaar (zaak 5185) zal aanhouden, omdat verweerder bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van 23 januari 209 niet is verschenen, en het hof het wenselijk acht dat verweerder in persoon wordt gehoord op het desbetreffende dekenbezwaar. 

6. De beslissing

Het hof:

- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch van 21 april 2008,

en, opnieuw beslissende,

- verklaart klaagster niet ontvankelijk in haar klacht.

 

Aldus gewezen door mr. D.H.M. Peeperkorn, voorzitter, mrs. P.J. Baauw, E.A. Mout-Bouwman, A. Minderhoud en A.D. Kiers-Becking, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2009.