Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-03-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2018:47

Zaaknummer

18-036/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Dat verweerster aan de bewaarder van de in beslag genomen goederen zou hebben laten weten dat overeenstemming was bereikt tussen partijen en de zaak rond was, kan gelet op de over en weer overgelegde verklaringen niet worden vastgesteld. Dat verweerster aan haar cliënt de optie tot uitruil van goederen heeft voorgelegd valt binnen vrijheid van verweerster om de belangen van haar cliënt te behartigen op de wijze die haar passend voorkomt. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  5 maart 2018

in de zaak 18-036/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

 

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 18 januari 2018 met kenmerk 4017-0634-99783, door de raad ontvangen op 19 januari 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klaagster en haar ex-echtgenoot waren in de periode december 2008 tot juli 2016 verwikkeld in een echtscheidingsprocedure, waarbij over en weer beslagen zijn gelegd. Verweerster heeft de ex-echtgenoot bijgestaan als advocaat.

1.2 Op 17 juni 2010 is namens de ex-echtgenoot ten laste van klaagster beslag gelegd op goederen van klaagster, welke goederen zijn opgeslagen bij een gerechtelijk bewaarder. 

1.3 Op 19 november 2015 heeft het hof arrest gewezen in de echtscheidingsprocedure, waarbij is gebleken dat de ex-echtgenoot was overbedeeld bij de boedelverdeling en klaagster een vordering op hem verkreeg.

1.4 Op of omstreeks 25 januari 2016 zijn de betreffende goederen vrijgegeven aan de ex-echtgenoot, zonder tussenkomst van de deurwaarder die betrokken was bij het leggen van het beslag.

1.5 Op 10 februari 2016 heeft verweerster een e-mail gestuurd aan de ex-echtgenoot en zijn zaakwaarnemer, met de volgende inhoud:

“Zojuist heb ik ook [ex-echtgenoot] gesproken en hij gaf aan dat het idee is om de spullen vandaag terug te geven aan [klaagster]. Ik heb dit met een collega besproken en in eerste instantie was ons idee om [advocaat van klaagster] aan te schrijven en aan te geven dat de spullen tegen elkaar uitgeruild zouden worden. [ex-echtgenoot] gaf zojuist telefonisch aan dat dit niet zal werken en dat hij een afspraak met [klaagster] zal maken om de spullen op te halen.”

1.6 Op 10 februari 2016 heeft een medewerkster van de gerechtelijk bewaarder, mevrouw B, een e-mail gestuurd aan (onder meer) klaagster, met de volgende inhoud:

“Hiermede deel ik u mede dat ik op diverse momenten contact heb gehad met [verweerster] en [kantoorgenoot van verweerster] (omtrent de opslag die hier aanwezig was en waarvoor niet betaald werd) zowel via email alsmede telefonisch, om navraag te doen of er al duidelijkheid was in dit dossier.

Steeds werd aangegeven dat het nog niet helemaal rond was tussen partijen.

Op enig moment in december/januari toen ik weer eens belde met [kantoor van verweerster] werd mij medegedeeld dat er goed nieuws was… Er was net overeenstemming bereikt tussen partijen, de zaak was rond! De advocate zou ervoor zorgen dat [ex-echtgenoot] contact met ons zou opnemen om de opslagkosten te betalen en de spullen op te halen.

Een tijdje later belde [ex-echtgenoot] inderdaad om een afspraak te maken en om dan meteen alles ineens te regelen. Deze afspraak werd gemaakt (…) voor 25 januari 2016.

We zijn tot overeenstemming gekomen over het te betalen bedrag en [ex-echtgenoot] heeft de spullen uit de container gehaald. Hij heeft tevens getekend voor ontvangst van de goederen. (Bijgaand)”

1.7 Op 10 februari 2016 heeft verweerster een e-mail gestuurd aan (onder meer) mevrouw B, met de volgende inhoud:

“Ik heb kennis genomen van de e-mail (…) Het verbaast mij dat u schrijft dat ik in het telefoongesprek aan u zou hebben medegedeeld dat er goed nieuws is, dat er overeenstemming was bereikt en dat de zaak rond zou zijn. Dit is immers niet het geval.

Sterker nog, tijdens de diverse telefoongesprekken die ik met u heb gevoerd, heb ik u telkens te kennen gegeven dat het een langdurige en complexe zaak was en dat ik u niet anders kon berichten dan dat partijen nog steeds met elkaar in overleg waren. Ik kon u dan ook niet anders berichten dan ik steeds tijdens de vorige telefoongesprekken had gedaan.

Daarnaast ben ik ook niet overgegaan tot opheffing van het beslag. Mocht u dat anders zien dan, dan zie ik graag een schriftelijke bevestiging van de opheffing van het beslag tegemoet.

Tijdens het laatste gesprek op 20 januari jl. heeft u te kennen gegeven dat indien de kwestie nog langer zou voortduren, er vanuit uw onderneming wellicht stappen ondernomen zouden worden om de spullen die in de opslag stonden te verkopen vanwege de achterstand die was ontstaan in de betaling. U gaf daarbij aan dat de opslag vol was en dat er nieuwe klanten waren die wel zouden betalen voor een opslagplek. Ik heb toen aangegeven dat ik cliënt die dag toch nog zou spreken en dat ik aan hem zou vragen om telefonisch contact met u op te nemen over de ontstane achterstand. Cliënt heeft vervolgens contact met u opgenomen.

Het leek mij goed om uw onderstaande e-mail dan ook bij deze recht te zetten.”

1.8 Op 11 februari 2016 heeft klaagster de goederen opgehaald bij de zaakwaarnemer van de ex-echtgenoot.

1.9 Bij brief van 19 september 2017 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) aan de bewaarder van de in beslag genomen goederen heeft laten weten dat overeenstemming was bereikt tussen partijen en dat de zaak rond was, met als gevolg dat de goederen toebehorend aan klaagster door de bewaarder aan de ex-echtgenoot zijn meegegeven, terwijl het verweerster bekend was dat het beslag nog niet was opgeheven;

b) een voorstel heeft gedaan om te komen tot een uitruil van aan klaagster toebehorende goederen, die inmiddels wederrechtelijk bij de zaakwaarnemer van de ex-echtgenoot waren ondergebracht.

3 VERWEER

3.1 Verweerster voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

4.1 Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Ad klachtonderdeel a)

4.2 Klaagster verwijt verweerster dat zij aan de bewaarder van de in beslag genomen goederen heeft laten weten dat overeenstemming was bereikt tussen partijen en dat de zaak rond was, met als gevolg dat de goederen toebehorend aan klaagster door de bewaarder aan de ex-echtgenoot zijn meegegeven, terwijl het verweerster bekend was dat het beslag nog niet was opgeheven. Verweerster betwist dat zij aan de bewaarder heeft laten weten dat overeenstemming tussen partijen was bereikt. Verweerster stelt dat zij in het telefonisch contact met mevrouw B steeds heeft aangegeven dat partijen nog met elkaar in overleg waren en voorts dat zij voor wat betreft de betalingsachterstand bij de ex-echtgenoot diende te zijn. Op 10 februari 2016 vernam verweerster via de advocaat van klaagster dat de goederen kennelijk waren vrijgegeven aan de ex-echtgenoot. Een en ander is buiten verweerster om gegaan, aldus steeds verweerster.

4.3 De voorzitter overweegt als volgt. Klaagster heeft bij haar klacht een verklaring overgelegd van mevrouw B, die de lezing van klaagster van het gebeurde ondersteunt. Daar tegenover heeft verweerster een verklaring overgelegd van de ex-echtgenoot, die juist de lezing van verweerster van het gebeurde ondersteunt. In gevallen als deze, waarin de lezingen van partijen omtrent het handelen of nalaten van de advocaat uiteenlopen en waarin niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen de juiste is, kan de klacht in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klaagster minder geloof zou verdienen dan het woord van verweerster, maar op de omstandigheid dat voor de kwalificatie van het handelen of nalaten van verweerster als tuchtrechtelijk verwijtbaar eerst dient te worden vastgesteld dat het verweten handelen of nalaten feitelijk heeft plaatsgevonden. Nu dit ten aanzien van dit klachtonderdeel niet mogelijk is, zal de voorzitter klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel b)

4.4 Klaagster verwijt verweerster dat zij een voorstel heeft gedaan om te komen tot een uitruil van aan klaagster toebehorende goederen, die inmiddels wederrechtelijk bij de zaakwaarnemer van de ex-echtgenoot waren ondergebracht. Verweerster erkent dat zij op enig moment met een kantoorgenoot heeft besproken of het een optie was om de goederen tegen elkaar uit te ruilen, maar stelt dat dit puur vanuit praktische overwegingen was en zij hier verder geen verkeerde bedoelingen bij heeft gehad. Voorts heeft verweerster de optie tot uitruil van goederen aan de ex-echtgenoot voorgelegd zoals ook valt te lezen in de e-mail van verweerster aan haar cliënt van 10 februari 2016 (zie hiervoor onder paragraaf 1.5), maar dat haar cliënt hier niets in zag. Een en ander heeft dus nooit tot enig voorstel aan klaagster of haar advocaat geleid, aldus steeds verweerster.

4.5 De voorzitter overweegt als volgt. Verweerster heeft onweersproken gesteld dat de door haar aan haar cliënt (de ex-echtgenoot) voorgelegde optie tot uitruil van goederen nooit tot enig voorstel aan klaagster of haar advocaat heeft geleid. Naar het oordeel van de voorzitter valt het enkele voorleggen van deze optie binnen de vrijheid van verweerster om de belangen van haar cliënt te behartigen op de wijze die haar passend voorkomt (zie hiervoor onder paragraaf 4.1). Daarbij is niet gebleken dat klaagster hierdoor in haar belangen is geschaad. De voorzitter zal klachtonderdeel b) daarom ook kennelijk ongegrond verklaren.

4.6 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. D.H. Steenmetser-Bakker,  plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. P.J. Verdam als griffier op 5 maart 2018.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 5 maart 2018 verzonden.