Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-02-2014

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2014:56

Zaaknummer

6761

Inhoudsindicatie

Klachte over behandeling door de raad hoeven geen bespreking, nu hof de zaak opnieuw behandeld heeft. Aanvulling klachaten bij raad en in appel niet mogelijk. Bekrachtiging beslissing raad over dienstverlening en over vrijheid van advocaat om de relatie te beëindigen. Deels gegrond, waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van 21 februari 2014

in de zaak 6761

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

tegen:

  

verweerster sub 1

alsmede:

verweerster sub 2

 

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 11 maart 2013, onder nummer 12-128, aan partijen toegezonden op 11 maart 2013, waarbij is beslist op een klacht van klaagster tegen verweersters. Ten aanzien van verweerster sub 1 zijn de klachtonderdelen e, f en g gedeeltelijk gegrond verklaard, zoals in de beslissing van de raad overwogen. Voor het overige is de klacht ongegrond verklaard. Aan verweerster sub 1 is de maatregel van enkele waarschuwing opgelegd. Ten aanzien van verweerster sub 2 zijn de klachtonderdelen a en b ongegrond verklaard, terwijl klachtonderdeel c gegrond is verklaard. Aan verweerster sub 2 is geen maatregel opgelegd.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 10 april 2013 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van verweerders;

- twee e-mails van klaagster aan het hof van 27 november 2013;

- brieven van de griffier aan klaagster en verweerster sub 1 van 28 november 2013

- vier e-mails van klaagster aan het hof van 5 december 2013.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 20 december 2013, waar zijn verschenen klaagster, verweerster sub 1 met mr. X.  die mede namens verweerster sub 2 is verschenen.

2.4 Verweerster sub 2 zal hierna ‘de maatschap’ worden genoemd.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, het volgende in.

Ten aanzien van verweerster sub 1:

a) verweerster heeft geadviseerd dat klaagster bij een administratiefrechtelijke procedure ook in aanmerking zou komen voor een forfaitaire proceskostenveroordeling bij een gegrond beroep, als klaagster zelf op eigen naam de processtukken zou indienen; dat is niet juist gebleken;

b) verweerster heeft herhaaldelijk concepten van processtukken en andere brieven (veel) te laat aan klaagster ter beoordeling voorgelegd; klaagster noemt als voorbeeld het voorleggen van de concept-pleitaantekeningen voor de mondelinge behandeling van 21 juli 2011 in de daaraan voorafgaande nacht;

c) verweerster heeft in afwijking van de op 5 augustus 2011 gemaakte afspraken, te laat, op 26 september 2011 een afwijkend concept van aanvulling van beroepsgronden opgesteld;

d) verweerster heeft per email van 6 oktober 2011 aan klaagster meegedeeld dat klaagster de afwijking van de afspraken van 5 augustus 2011 en het door verweerster voorgestane plan van aanpak maar moest accepteren, of een andere advocaat moest zoeken;

e) verweerster heeft na een radiostilte sinds 6 oktober 2011 klaagster op geen enkele wijze ingelicht over haar voorgenomen sabbatical per 1 januari 2012;

f) verweerster heeft bij brief van 19 januari 2012 zonder enig voorafgaand overleg of contact aan klaagster doen mededelen dat zij er van uitging dat klaagster geen gebruik meer wilde maken van de diensten van verweerster;

g) verweerster heeft geen zorg gedragen voor een behoorlijke overdacht van het dossier;

h) Verweerster heeft nadien iedere poging tot contact van klaagster, waaronder een duidelijk verzoek per email van 19 januari 2012, laten beantwoorden door haar kantoorgenote(n), zonder zelf voorafgaand bemoeienis te hebben met het antwoord;

i) Verweerster heeft geweigerd zich voldoende constructief op te stellen bij de afwikkeling van de klachten door het advocatenkantoor van verweerster;

Ten aanzien van de maatschap:

a) de maatschap heeft eind november/begin december 2011 nagelaten klaagster te informeren omtrent het aanstaande sabbatical van verweerster;

b) de maatschap heeft niet geverifieerd of klaagster de mail van 6 oktober 2011 van verweerster wel had ontvangen;

c) de maatschap heeft, toen na ingang van verweersters sabbatical aan de maatschap bleek dat er bij klaagster onduidelijkheid c.q. onenigheid bestond over de continuering van de behandeling van haar zaken had, verzuimd klaagster uit te nodigen voor een gesprek.

4 FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1 Klaagster is dierenarts. Tevens is zij in het verleden enige tijd als advocaat werkzaam geweest. In juli 2006 heeft klaagster een tijdelijke aanstelling gekregen bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Dit dienstverband liep af in juni 2008 en is niet omgezet in een dienstverband voor onbepaalde tijd. 

4.2 Klaagster heeft zelf diverse bestuursrechtelijke procedures gevoerd tegen haar voormalig werkgever. In drie procedures is zowel op bezwaar als in beroep bij de rechtbank beslist. Verweerster sub 1 adviseerde haar op de achtergrond. In de rechtbankprocedures verzocht klaagster haar werkgever te veroordelen in de proceskosten. Zij overlegde daartoe de van verweerster sub 1 ontvangen nota’s. In die procedures is klaagster gedeeltelijk in het gelijk gesteld. Haar verzoek om een proceskostenveroordeling is afgewezen omdat zij geen procesgemachtigde had en zelf procedeerde.

4.3 Vervolgens sprak klaagster met verweerster sub 1 af dat deze wel als haar procesgemachtigde zou optreden in procedures bij de Centrale Raad van Beroep en in nog in te stellen of lopende procedures bij de rechtbank.

4.4 Op dinsdag 21 juni 2011 vond een pleidooi plaats in één van de procedures. Verweerster sub 1 zond op vrijdag 17 juni 2011 aan klaagster de eerste aanzet van haar pleitaantekeningen. Klaagster heeft daarop gereageerd. Verweerster sub 1 berichtte klaagster vervolgens op maandag 20 juni 2011 dat zij de tekst verder aan het aanpassen was. Uiteindelijk zond zij de eindversie in de nacht van 20 op 21 juni 2011 aan klaagster.

4.5 Op 5 augustus 2011 bespraken klaagster en verweerster sub 1 de verdere koers in de bij de Centrale Raad van Beroep aanhangige zaken. Bovendien werd een prijsafspraak gemaakt. Verweerster sub 1 zou haar werkzaamheden verrichten op basis van het geldende toevoegingstarief. Afgesproken werd voorts dat verweerster sub 1 haar best zou doen om een concept-stuk op 15 augustus 2011 aan klaagster te zenden. Dat is niet gelukt, mede door ziekte van verweerster sub 1.

4.6 Op 22 september 2011 zond verweerster sub 1 haar concept aanvullend beroepschrift aan klaagster met een toelichting. In die toelichting schreef verweerster sub 1 dat zij, gelet op de inhoud van het dossier, de zaak terug had gebracht naar de kern, en dat zij niet verwachtte dat klaagster de zaak zou winnen. Aan het eind van de mail schreef verweerster sub 1: “Pas gerust aan, maar maak het niet te lang.” Op 26 september reageerde klaagster op het concept. Zij miste onder meer een puntsgewijze weerlegging van de overwegingen van de rechtbank, vermelding van de jurisprudentie over de Wet Dwangsom en een reflectie op de plotselinge op non-actiefstelling.

4.7 Op 6 oktober 2011 schreef verweerster sub 1 aan klaagster: “Tot nu toe heb je, met mij als betaalde adviseur op de achtergrond, zelf de procedure gevoerd. Dit was mede het gevolg van het feit dat ik je verteld heb dat ik niet op basis van jouw insteek en stukken zou kunnen en willen procederen. Ik zou daarvoor een andere benadering en aanpak hebben gekozen. Dat weet je en dat was ook de basis waarop wij hebben samengewerkt: jij procedeerde en ik voorzag je daarbij op de achtergrond van adviezen. Jij hebt me gevraagd of ik niet toch namens jou de zaak bij de CRvB zou willen oppakken. Ik heb je toen, maar ook eerder, laten weten dat ik het succes in hoger beroep niet erg kansrijk acht, maar dat wanneer de focus op één punt wordt gelegd, wellicht succes valt te behalen. Ik heb gezegd me alleen dat dat punt te willen beperken bij het optreden namens jou bij de CRvB en dat ik anders niet namens jou kan optreden. Ik maak uit je e-mail van 26 september 2011 op dat je er bij mij op aandringt toch weer meer punten aan de orde te stellen. Dat zal ik beslist niet doen, om de eenvoudige reden dat dit je zaak geen goed zal doen. Jij denkt daar kennelijk anders over. Dat is je goed recht, maar dat betekent dat ik niet voor je op kan treden bij de CRvB. Ik adviseer je om zelf je standpunt bij de CRvB te verdedigen of om een andere advocaat in de arm te nemen die voor een aanpak wil kiezen, die overeenstemt met je wensen. Ik hoop dat je begrip kunt opbrengen voor mijn standpunt. Ik hoor graag.”

4.8 Klaagster heeft niet op deze mail gereageerd. Vervolgens heeft verweerster sub 1 op 19 januari 2012 aan klaagster geschreven dat, nu zij niets meer op haar mail van 6 oktober 2011 had gehoord, zij aannam dat klaagster geen gebruik meer wenste te maken van haar diensten en dat zij de CRvB zou berichten dat zij niet langer als haar gemachtigde optrad. Op 23 januari 2012 heeft klaagster aan verweerster sub 1 geschreven dat de door haar getrokken conclusie voorbarig was.

4.9 Op 31 januari 2012 heeft een kantoorgenote van verweerster sub 1 aan klaagster geschreven dat voor verweerster sub 1 inmiddels een sabbatical periode was aangebroken. Onder verwijzing naar gedragsregel 9 is uitleg gegeven bij het besluit van verweerster sub 1 om klaagster niet langer bij te staan. Tussen de kantoorgenote en klaagster is daarna nog telefonisch contact geweest en is klaagster op de mogelijkheid gewezen een klacht in te dienen bij de klachtencommissie van het kantoor.  Klaagster heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. Tijdens de behandeling van de klacht zijn aan klaagster excuses aangeboden voor het feit dat zij niet tijdig op de hoogte is gebracht van de sabbatical periode van verweerster sub 1 die 1 januari 2012 was ingegaan.

4.10 Verweerster sub 1 heeft in de eerste maand van haar sabbatical verlof een aantal zaken weggewerkt zonder direct contact met cliënten te hebben. De brief aan klaagster van 19 januari 2012, alsmede een brief aan de Centrale Raad van Beroep van gelijke datum waarin verweerster sub 1 meedeelde niet langer voor klaagster op te treden, vielen daaronder.

5 BEOORDELING

5.1 In haar grieven beklaagt klaagster zich in de eerste plaats over de gang van zaken tijdens de zitting bij de raad, schending van het beginsel van hoor en wederhoor en het beginsel van fair trial. Voorts brengt zij naar voren dat de beslissing van de raad in strijd is met artikel 48 Advocatenwet en derhalve nietig. Deze onderdelen van het hoger beroep behoeven geen bespreking, nu klaagster in hoger beroep in de gelegenheid is gesteld ter zitting van het hof haar klachten nader toe te lichten en het hof de grieven van klaagster over de diverse klachtonderdelen zal beoordelen.

5.2 In de tweede plaats grieft klaagster erover dat de raad heeft beslist op basis van de door de deken gegeven samenvatting van de klacht van klaagster in haar brieven met bijlagen van 10 februari 2012 en 6 april 2012. Klaagster heeft aan de raad op 4 juli 2012 telefonisch laten weten dat zij nog een aanvulling op de klachtonderdelen zou sturen. Op 10 januari 2013 heeft klaagster in een brief van 14 pagina’s met 11 bijlagen een nadere toelichting op haar klacht gegeven en heeft zij haar klacht uitgebreid. De raad heeft de klacht behandeld op 14 januari 2013 en heeft bij die behandeling en ook in zijn beslissing de uitbreiding van de klacht buiten  beschouwing gelaten. De daartegen door klaagster gerichte grief faalt. Klachten dienen te worden ingediend op de in artikel 46c van de Advocatenwet bepaalde wijze. Nu de uitbreiding van de klacht geen onderdeel uitmaakte van de bij de deken ingediend klacht, heeft de raad deze uitbreiding op juiste gronden buiten de beoordeling gelaten.

5.3 Klaagster heeft in hoger beroep haar bij de deken ingediende klachten opnieuw uitgebreid. Voorts heeft zij ook hoger beroep ingesteld tegen de gegrond verklaarde klachtonderdelen.  Omdat klachten moeten worden ingediend op de in artikel 46c Advocatenwet bepaalde wijze kan in hoger beroep een klacht niet worden uitgebreid en zal klaagster in die uitbreiding niet-ontvankelijk worden verklaard. Voorts heeft te gelden dat volgens artikel 56 lid 1 onder a Advocatenwet een klager slechts bevoegd is hoger beroep in te stellen tegen de beslissing van de raad indien daarbij zijn klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard. Klaagster zal dus niet in haar hoger beroep worden ontvangen voor zover dit is gericht tegen de gegrondverklaring door de raad van (onderdelen van) haar klacht.

5.4 Voor zover klaagster bezwaar maakt tegen de weergave door de raad van de feiten, behoeft dit bezwaar geen bespreking. Het hof heeft de voor de beslissing in dit hoger beroep van belang zijnde feiten opnieuw vastgesteld.

5.5 Klaagster klaagt er over dat de raad als klachtomschrijving de samenvatting van de deken heeft overgenomen. In haar brief van 10 januari 2013 aan de raad en ook in hoger beroep heeft klaagster deze samenvatting op vele punten verfijnd, gewijzigd en genuanceerd. Deze grief faalt. Wat er zij van al hetgeen klaagster op dit punt aanvoert, de deken heeft de essentie van de klacht zoals deze blijkt uit de brieven van klaagster aan de deken op zakelijke maar juiste  wijze verwoord. Het hof zal dan ook bij zijn beoordeling tot uitgangspunt nemen de door de raad in de bestreden beslissing aangehouden klachtomschrijving zoals die onder 3.1 opnieuw is weergegeven. Bij de beoordeling van de tegen de diverse klachtonderdelen gerichte grieven zal al hetgeen klaagster heeft aangevoerd  worden betrokken.

5.6 Het onderzoek in hoger beroep heeft met betrekking tot de tegen verweerster sub 1 ingediende klachtonderdelen a, h, i niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt. Dit geldt ook voor die delen van de klachtonderdelen e, f en g die door de raad ongegrond zijn bevonden waartegen klaagster grieven richt. Deze grieven worden verworpen. De beslissing van de raad op deze punten zal worden bekrachtigd. Het voorgaande geldt ook voor het onderzoek in hoger beroep met betrekking tot de ongegrond verklaarde klachtonderdelen a en b tegen de maatschap. De beslissing van de raad met betrekking tot de klacht tegen de maatschap zal worden bekrachtigd.

5.7 Met betrekking tot de klachtonderdelen b, c en d tegen verweerster sub 1 geldt het volgende. Uit de stukken blijkt dat klaagster en verweerster sub 1 vanaf 2008 tot oktober 2011 in goede harmonie hebben samengewerkt, maar ook dat klaagster een mondige en juridisch onderlegde cliënte is en dat de aanpak van de diverse procedures door klaagster niet de aanpak van verweerster sub 1 was. Dit blijkt onder meer uit de hiervoor onder 4.7 geciteerde brief van verweerster sub 1 aan klaagster. Klaagster wilde kennelijk alles tot in de details weerleggen en bespreken, terwijl verweerster sub 1 probeerde de zaak naar de kern terug te brengen. Dat leidde tot een botsing op het moment dat klaagster niet meer zelf procedeerde, maar verweerster sub 1 als advocaat de leiding over de zaak had.  In de periode daarvoor is het enkele malen voorgekomen dat concept stukken door verweerster sub 1 in een laat stadium aan klaagster werden aangeleverd. Dat is wellicht niet als een optimale dienstverlening te kwalificeren, maar dat betekent nog niet dat verweerster sub 1 daarvan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Het kan in een advocatenpraktijk nu eenmaal voorkomen dat door onverwachte gebeurtenissen in andere zaken, door ziekte of de complexiteit van de betreffende zaak, stukken later dan toegezegd worden aangeleverd. Dat klaagster daardoor en door toedoen van verweerster sub 1 zodanig in haar belang is geschaad dat dit de uitkomst van de diverse procedures heeft beïnvloed is niet aannemelijk geworden. Tot slot geldt dat het bestaan van wederzijds vertrouwen essentieel is voor een behoorlijke beroepsuitoefening. Dit brengt mee dat zowel de advocaat als de cliënt de vrijheid heeft de relatie te beëindigen indien dit vertrouwen komt te ontbreken, met dien verstande dat de advocaat daarbij zorgvuldig te werk moet gaan om te voorkomen dat de belangen van de cliënt daardoor onnodig worden geschaad.  Uit de e-mail van 6 oktober 2011 blijkt naar het oordeel van het hof dat verweerster sub 1 zeer zorgvuldig heeft nagedacht over de beëindiging van de relatie met klaagster en die beëindiging ook behoorlijk heeft uitgelegd aan klaagster. Dat klaagster ervoor heeft gekozen om eerst op 23 januari 2012 op deze e-mail te reageren, kan verweerster sub 1 niet worden verweten. Evenmin is gebleken dat de belangen van klaagster door de beëindiging van de relatie zijn geschaad. De stelling van klaagster dat verweerster sub 1 de relatie heeft beëindigd in verband met haar (voorgenomen) sabbatical verlof, volgt het hof niet. Uit voornoemde e-mail blijkt overduidelijk dat de beëindiging van de relatie is ingegeven door het feit dat verweerster sub 1 niet wilde meegaan in de voorgestane aanpak door klaagster. Het voorgaande betekent dat de grieven van klaagster tegen de ongegrondverklaring van de klachtonderdelen b, c en d falen en dat de beslissing van de raad op deze klachtonderdelen zal worden bekrachtigd.

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- verklaart klaagster niet-ontvankelijk in de uitbreiding van haar klacht tegen verweerster sub 1;

- verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen de gegrond verklaarde klachtonderdelen tegen verweersters;

- bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 11 maart 2013, onder nummer 12-128, voor zover in hoger beroep aan het oordeel van het hof onderworpen.

 

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. G.W.S. de Groot, J.C. van Oven, G.J.L.F. Schakenraad en R. Verkijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2014.