Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-01-2017

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2017:7

Zaaknummer

160072

Inhoudsindicatie

De raad heeft vastgesteld dat van schending van een gedragsregel of van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen in de zin van artikel 46 Advocatenwet door verweerder geen sprake is geweest. Bekrachtiging uitspraak raad.

Uitspraak

Beslissing

                                   

van 13 januari 2017   

in de zaak 160072

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 5 februari 2016, gewezen onder nummer 127/13, aan partijen toegezonden op 8 februari 2016, waarbij de klacht van klager tegen verweerder in al haar onderdelen ongegrond is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2016:118. 

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 8 maart 2016 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerder.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 11 november 2016, waar klager en verweerder zijn verschenen.

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder zijn verzoek tot betaling van de onder 2.9 van de beslissing van de raad genoemde bedragen niet heeft gemotiveerd of onderbouwd. Het verzoek is bovendien in strijd met de beslissing van het gerechtshof Arnhem d.d. 27 december 2012. Verweerder heeft slechts één document overgelegd, een verklaring van Erfrecht. Er zijn echter meer relevante documenten. Verweerder weigert zijn stellingen, ondanks herhaald verzoek van klager, met documenten te onderbouwen. Verweerder handelt daarmee in strijd met Gedragsregel 1 en 4.

b)    verweerder feitelijke gegevens verstrekt in beide erfrechtkwesties waarvan hij weet, althans behoort te weten, dat die onjuist zijn. Dit is in strijd met Gedragsregel 30.

Ter toelichting op klachtonderdeel b heeft klager, voor zover niet al onder de feiten opgenomen aangevoerd, dat verweerder in de kwestie van broer A. voorbij gaat aan de zakelijke afspraken die klager met F. heeft gemaakt. Deze afspraken blijken uit documenten die verweerder in zijn bezit moet hebben, althans waarvan hij via zijn cliënt op de hoogte moet zijn.

Met betrekking tot de nalatenschapskwestie van de moeder weet verweerder, althans kan hij weten dat zijn cliënt ten onrechte optreedt als administrateur en executeur testamentair van de moeder. Klager wijst in dit verband op de overeenkomst van geldlening en schenkingen tussen klager en moeder d.d. 19 maart 2007 en een “Testament” d.d. 15 november 2008.

c)    verweerder weigert in te gaan op het voorstel van klager om het geschil in der minne te schikken. Dat is in strijd met gedragsregel 30.

4    FEITEN

In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

5    BEOORDELING 

5.1    De raad heeft de Advocatenwet zoals deze gold tot 1 januari 2015 op de onderhavige zaak toegepast. Omdat de klacht is ingediend voor 1 januari 2015 zal ook het hof de Advocatenwet toepassen die gold tot genoemde datum.

5.2    De raad heeft vastgesteld dat van schending van een gedragsregel of van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen in de zin van artikel 46 Advocatenwet door verweerder geen sprake is geweest. Het hof deelt dit standpunt nu het onderzoek in hoger beroep niet heeft geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.   

5.3    De grieven van klager tegen de beslissing van de raad worden verworpen. Daarbij wordt nog opgemerkt dat de grieven met name betrekking hebben op het verloop, in het bijzonder van de - inderdaad te - lange duur van de procedure bij de deken en de raad. De handelwijze van de deken en de raad ligt evenwel thans niet ter beoordeling voor en kan ook niet leiden tot een ander oordeel over de wel voorliggende klacht. 

5.4    De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 5 februari 2016, onder nummer 127/13.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. G.W.S. de Groot, A.B.A.P.M. Ficq, A.A.H. Zegers. J.A. Schaap, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.E. Oorburg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2017.

griffier        voorzitter    

       

De beslissing is verzonden op 13 januari 2017.