Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-05-2015

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2015:147

Zaaknummer

7350

Inhoudsindicatie

 Raad had de klacht deels gegrond verklaard, maar oordeelde  over handelen/ verwijten die buiten de klachtomschrijving vallen. Ongegrond.

Uitspraak

                                    

Beslissing van 18 mei 2015

in de zaak 7350

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klager

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage  (verder: de raad) van 27 oktober 2014, onder nummer R.4300/13.207, aan partijen toegezonden op 28 oktober 2014, waarbij een klacht van klager tegen verweerder gedeeltelijk, ten aanzien van de schending van gedragsregel 27, gegrond is verklaard, de maatregel van waarschuwing is opgelegd en de klacht voor het overige niet-ontvankelijk althans ongegrond is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.overheid.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2014:308.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 27 november 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de e-mail van klager aan het hof van 17 februari 2015.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 9 maart 2015, waar geen der partijen is verschenen. Na de zitting is gebleken dar verweerder om aanhouding van de behandeling had verzocht. Het hof heeft daarin aanleiding gezien om verweerder in de gelegenheid te stellen alsnog schriftelijk datgene naar voren te brengen dat hij voor de beoordeling van de zaak van belang acht. Klager is daarvan mededeling gedaan en tevens toegezegd dat hij daar ook schriftelijk zou mogen reageren, alles binnen nader omschreven termijnen. Verweerder heeft  van die gelegenheid  gebruik gemaakt bij fax brief van   9 april 2015. Klager heeft daar niet meer op gereageerd.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij klager een onredelijk hoog bedrag in rekening heeft gebracht voor zijn werkzaamheden. De gefactureerde bedragen staan volgens klager niet in verhouding tot de daarvoor verrichte werkzaamheden.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Verweerder heeft klager van september 2011 tot en met maart 2012 bijgestaan in een geschil aangaande de bestuursfunctie van klager bij de Stichting K.. Bij aanvang van de zaak heeft verweerder klager een voorschot van € 3.000,00 inclusief BTW in rekening gebracht. Dit voorschot is met latere declaraties verrekend.

4.2    Klager heeft, afgaande op de in het dossier aanwezige declaraties, inclusief verschotten en BTW in totaal circa € 4.500,00  in rekening gebracht. De vader van klager heeft zich daar over  bij verweerder beklaagd.

4.3    Eind maart 2012 heeft klager zich tot een andere advocaat gewend die de zaak heeft afgewikkeld tegen relatief beperkte kosten. Bij brief van 24 maart 2013 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

5    BEOORDELING

5.1    Verweerder  heeft vijf grieven tegen de beslissing van de raad aangevoerd. Grief 1 behoeft geen behandeling meer nu deze zich richt tegen de vaststelling van de feiten door de raad en het hof zelfstandig de feiten opnieuw heeft vastgesteld.

5.2    De grieven 4 en 5 kunnen gezamenlijk worden behandeld, nu deze beide betrekking hebben op de door de raad gegrond verklaarde schending van gedragsregel 27. Deze grieven slagen. Ten onrechte heeft de raad overwogen dat klager, ondanks dat hij niet van het bestaan en de inhoud van gedragsregel 27 op de hoogte was, geacht moet worden verweerder mede te verwijten dat gedragsregel 27 is geschonden. Hiermee is de raad buiten de klacht getreden. De beslissing van de raad dient te worden vernietigd.

5.3    Tegen de oordelen van de raad dat klager, voor zover hij klaagt over de hoogte van   de declaraties van verweerder, niet ontvankelijk is en dat zijn klacht voor zover hij klaagt over excessief declareren ongegrond is zijn geen grieven gericht. De overige grieven van verweerder behoeven in dit licht geen verdere behandeling meer.  

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage van 27 oktober 2014 in de zaak R.4300/13.207, doch uitsluitend voor zover daarbij de klacht is opgevat als een klacht over schending van gedragsregel 27, de klacht aldus verstaan gegrond is verklaard en aan verweerder de maatregel van een waarschuwing is opgelegd.

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. L. Ritzema, J.C. van Oven, I.E.M. Sutorius en M.L.J.C. van Emden-Geenen, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2015.