Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-05-2016

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2016:126

Zaaknummer

150176

Inhoudsindicatie

Verzet tegen voorzittersbeslissing ongegrond. Voorzitter heeft juist geoordeeld dat hoger beroep niet mogelijk was. Bovendien kan verzet niet tot een andere beslissing leiden nu het verzetschrift van verweerder tegen de voorzittersbeslissing van de raad van discipline te laat bij de raad is ingediend.

Uitspraak

Beslissing

van 20 mei 2016   

in de zaak 150176

naar aanleiding van het verzet van:

klager

tegen:

verweerster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 16 november 2015, onder nummer R. 4644/14.229, aan partijen toegezonden op 18 november 2015, waarbij het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van 13 november 2014, waarbij de voorzitter de klacht van klager kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, niet-ontvankelijk is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2015:317.

 

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    Bij brief van 17 december 2015, ter griffie van het hof ontvangen op 23 december 2015, heeft klager hoger beroep ingesteld.

2.2    Bij beslissing van 15 januari 2016 heeft de plaatsvervangend voorzitter van het hof het hoger beroep van klager afgewezen. Een afschrift van deze beslissing is aan partijen toegezonden op 21 januari 2016.

2.3    De verzetschriftuur van klager is door de griffie van het hof ontvangen op 4 februari 2016. Het hof heeft voorts kennis genomen van de antwoordmemorie van verweerster van 10 februari 2016.

2.4    Het hof heeft het verzet mondeling behandeld ter openbare zitting van 18 april 2016, waar klager is verschenen.

3    DE BEOORDELING

3.1    Naar aanleiding van het hoger beroep heeft de (plaatsvervangend) voorzitter van het hof onder verwijzing naar artikel 46h lid 4 van de Advocatenwet overwogen dat de Advocatenwet aan klager niet de mogelijkheid biedt om in hoger beroep te komen van de bestreden beslissing van de raad.

3.2    Het hof oordeelt dat de (plaatsvervangend) voorzitter terecht heeft overwogen dat artikel 46h lid 4 van de Advocatenwet bepaalt dat geen rechtsmiddel openstaat tegen een beslissing van de Raad van Discipline tot niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het verzet, gedaan tegen een beslissing van de voorzitter van die raad waarbij een klacht als kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond dan wel van onvoldoende gewicht is afgewezen.

3.3    Het hof oordeelt voorts dat, gelet op de omstandigheid dat het verzetschrift van klager tegen de voorzittersbeslissing van de raad te laat door de raad is ontvangen, hetgeen de raad ook heeft geoordeeld in zijn beslissing op verzet van 16 november 2015, het instellen van verzet tegen de voorzittersbeslissing van het hof tot geen andere beslissing kan leiden. De stellingen van klager over de vooringenomenheid van de van de voorzitter van de combinatie van de raad die de verzetbeslissing van 16 november 2015 gaf, kunnen daar niet aan afdoen.

3.4    Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzet van klager tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van het hof ‘ongegrond’ dient te worden verklaard.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart het verzet van klager tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline van 15 januari 2016 ongegrond.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. G.R.J. de Groot, G.J. Visser, M.M.H.P. Houben en M. Pannevis, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.M.J. Gijzen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2016.

griffier    voorzitter                          

De beslissing is verzonden op 20 mei 2016.