Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-09-2012

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2012:YA3495

Zaaknummer

6188

Inhoudsindicatie

Verwijt gegrond geciteerd te hebben uit vertrouwelijke brief. Klaagster niet-ontvankelijk in een klachtonderdeel wegens het ontbreken van eigen belang.

Uitspraak

                                   

Beslissing van 21 september 2012

in de zaak 6188

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klaagster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Leeuwarden (verder: de raad) van 8 augustus 2011, onder nummer 92/10, aan partijen toegezonden op 11 augustus 2011, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder gegrond is verklaard en een enkele waarschuwing is opgelegd.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 12 september 2011 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van klaagster;

-    de brief van klaagster aan het hof van 13 april 2012;

-    de brief van klaagster aan het hof van 3 juli 2012.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 16 juli 2012, waar verweerder is verschenen.  Klaagster berichtte niet te zullen verschijnen.

3    KLACHT

1.

Op 4 februari 2010 ontving klaagster via mr. D. van het secretariaat van verweerder de oproep voor de comparitie van 17 mei  2010 met een begeleidende brief van het secretariaat van verweerder dat er uitstel zou worden gevraagd van de comparitie aangezien verweerder de desbetreffende dag verhinderd was. Klaagster was in afwachting van een nieuwe datum. Enkele dagen voor de geplande comparitiedatum van 17 mei 2010 ontving klaagster via het secretariaat van verweerder de mededeling dat de comparitie op 17 mei 2010 wel doorgang zou vinden en dat er nog een bespreking moest plaatsvinden in verband met de comparitie. Vervolgens heeft op 13 mei 2010 een bespreking plaatsgevonden op het kantoor van mr. D., waarbij aanwezig waren de opdrachtgeefster van klaagster en verweerder. Verweerder heeft de opdrachtgeefster van klaagster laten weten dat hij toch verhinderd was om de comparitie bij te wonen. Voorts heeft hij eerst toen laten weten niet over voldoende kennis te beschikken voor de behandeling van de desbetreffende bouwzaak, hetgeen hij niet tevoren aan klaagster heeft laten weten, terwijl het dossier hem reeds op 29 september 2009 ter hand is gesteld. Verweerder heeft vervolgens, zonder enige vorm van overleg of toestemming van de kant van klaagster mr. S. te H. ingeschakeld, een advocaat met wie klaagster zeer slechte ervaringen heeft en die door haar nimmer zou zijn geaccepteerd om de opdrachtgeefster van klaagster  in rechte bij te staan. Ook ontbreken nog steeds bepaalde processtukken, zoals het comparitieverslag, het vonnis en de ingediende aktes.

Verweerder heeft aldus de belangen van de opdrachtgeefster van klaagster niet naar behoren behartigd.

2.

Klaagster heeft omtrent de hiervoor onder 1 genoemde gang van zaken verweerder een brief geschreven d.d. 2 juni 2010, welke brief door verweerder nimmer inhoudelijk is beantwoord.

3.

Verweerder heeft de inhoud van de hiervoor genoemde brief d.d. 2 juni 2010 zonder toestemming van klaagster bekend gemaakt aan mr. S. die tijdens een zitting van 29 juni 2010 woordelijk uit de bewuste brief heeft geciteerd, waarbij hij nadrukkelijk trachtte klaagster in een kwaad daglicht te stellen. De desbetreffende brief had vertrouwelijk moeten worden behandeld en het stond verweerder zeker niet vrij om de inhoud van die brief met anderen te delen.

Verweerder heeft aldus tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

4    FEITEN

De raad heeft vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten, welke  niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

5    BEOORDELING

5.1    Op zichzelf met juistheid heeft klaagster gesteld dat verweerders appelmemorie niet binnen 30 dagen na verzending van de beslissing van de raad bij de griffie van het hof is ingekomen. Onjuist is echter haar betoog dat verweerder op  die grond niet ontvankelijk is in zijn hoger beroep. De dag waarop de appeltermijn eindigde was namelijk een zaterdag (10 september 2011), zodat de termijn ingevolge artikel 1 lid 1 van de Algemene Termijnenwet werd verlengd tot maandag 12 september 2011, en op die dag is de appelmemorie bij de griffie van het hof ingekomen.

5.2    Verweerder is van mening dat de raad klaagster niet-ontvankelijk had moeten       verklaren in haar klachten omdat, aldus verweerder, klaagster in dezen niet als belanghebbende kan worden aangemerkt.

5.3    Voorop gesteld dient te worden dat het klachtrecht alleen diegene toekomt die door  een handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang getroffen is of kan worden.

5.4    Nagegaan moet dus worden – ter zake van elke klacht afzonderlijk – of klaagster door het (niet-)handelen van verweerder in haar belang is getroffen of kan worden getroffen.

5.5    Anders dan de raad is het Hof van oordeel dat klaagster ter zake van de onder 3.1 geformuleerde klacht niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.

Daartoe wordt het volgende overwogen.

De firma Bouw- en Montagebedrijf V. v.o.f. – hierna W. – is een cliënte/opdrachtgeefster van klaagster. Ten behoeve van deze cliënte heeft klaagster een beroep gedaan op haar vaste raadsman mr. D. te G., met het verzoek W. bij te staan in een procedure tegen J. Metaal B.V. bij de rechtbank Groningen, hierna de procedure.

        Mr. D. stond in dezen niet vrij en heeft daarom verweerder verzocht W. in die procedure bij te staan.

5.6    Als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende gemotiveerd weersproken moet ervan worden uitgegaan dat mr. D. verweerder heeft verzocht - in zijn plaats -  W. in de procedure bij te staan.

Door verweerder is voorts ter zitting in hoger beroep onweersproken gesteld, zakelijk weergegeven, dat hij nimmer door klaagster is benaderd met het verzoek W. bij te staan en dat hij alleen van mr. D. daartoe een verzoek heeft ontvangen.

Dat betekent dat in dezen mr. D. als de opdrachtgever van verweerder moet worden beschouwd.

Voorts is gesteld noch gebleken dat – en hoe – belangen van klaagster door het optreden van verweerder in de procedure zijn geschaad of zullen worden geschaad.

    Dat brengt mee dat klaagster ter zake van de klacht voor zover die betrekking heeft op het optreden/handelen van verweerder in de procedure, niet als belanghebbende kan worden gekwalificeerd.

    Dat W. ook een cliënte was van klaagster en dat mr. D. voor W. door klaagster was ingeschakeld doet daaraan niet af.

5.7    Ter zake van de klachten onder 3.2. en 3.3 is het Hof met de raad van oordeel dat          klaagster ontvankelijk moet worden verklaard, nu deze klachten het (niet)handelen van verweerder betreffen aangaande een door klaagster aan verweerder gezonden brief.

5.8    Anders dan de raad is het Hof van oordeel dat de onder 3.2 geformuleerde klacht ongegrond is.

5.9    Door verweerder is onweersproken gesteld dat hij op de brief van 2 juni 2010 gereageerd heeft jegens zijn cliënte W. met het verzoek klaagster hiervan op de hoogte te stellen.

5.10    Onder deze omstandigheden is het niet rechtstreeks reageren op de brief van 2 juni 2010 van klaagster, jegens klaagster niet tuchtrechtelijk laakbaar.

5.11    Het Hof onderschrijft het oordeel van de raad dat het verweerder, gelet op de    vertrouwelijke  inhoud van de brief van 2 juni 2010, niet vrijstond die inhoud kenbaar te maken aan mr. S, te meer niet nu verweerder daarvoor – desgevraagd – geen functionele reden heeft kunnen geven. In dat verband heeft verweerder niet meer aangevoerd dan dat het een uitwisseling van informatie betrof van collega’s onder elkaar.     

    Deze klacht is dan ook gegrond.

5.12    De raad heeft de drie klachten gegrond geoordeeld en ter zake daarvan de maatregel van waarschuwing opgelegd. Hoewel thans in hoger beroep alleen de klacht onder 3.3. gegrond wordt verklaard, handhaaft het Hof de maatregel van waarschuwing omdat het Hof met eenparigheid van stemmen deze maatregel voor de in hoger beroep gegrond verklaarde klacht passend en geboden acht. 

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    vernietigt de beslissing van de raad;

-    verklaart klaagster niet ontvankelijk in de klacht onder 3.1;

-    verklaart de klacht onder 3.2.ongegrond;

-    verklaart de klacht onder 3.3. gegrond;

-    legt de maatregel van waarschuwing op.

Aldus gewezen door mr. C.J.J. van Maanen, voorzitter, mrs. P.M.A. de Groot-van Dijken, A.D.R.M. Boumans, C.A.M.J. Raymakers en W.F. van Zant, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 september 2012.