Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-01-2012

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2012:YA2970

Zaaknummer

6259

Inhoudsindicatie

Verzoek tot herziening van beslissing op eerder verzoek tot herziening. Niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Beslissing van 13 januari 2012

in de zaak 6259

naar aanleiding van het herzieningsverzoek van:

verzoeker tot herziening

 

1 DE BESLISSING WAARVAN HERZIENING WORDT VERZOCHT

1.1 Bij beslissing van 7 december 2009, onder nummer R. 3250/09.82, heeft de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage (verder: de raad) een klacht van verzoeker tot herziening (hierna: verzoeker) ongegrond verklaard.

1.2 Op het door verzoeker tegen voormelde beslissing ingestelde hoger beroep heeft het hof bij beslissing van 27 augustus 2010 de beslissing van de raad bekrachtigd.

1.3 Bij verzoek van 6 oktober 2010 heeft verzoeker het Hof van Discipline om herziening verzocht van bovengenoemde beslissing van het hof.

1.4 Bij beslissing van 23 mei 2011 heeft het Hof van Discipline verzoeker niet ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot herziening van de beslissing van het hof van 27 augustus 2010.

2 HET VERZOEK TOT HERZIENING

Het verzoek, gedateerd 4 juli 2011, waarbij verzoeker het Hof van Discipline om herziening verzoekt van bovengenoemde beslissing van 23 mei 2011, en na herziening daarvan van de beslissing van 27 augustus 2010, is op 6 juli 2011 ter griffie van het hof ontvangen.

3. BEOORDELING

3.1 Zoals door het hof in zijn beslissing van 23 mei 2011 reeds is overwogen, staat tegen een beslissing van het Hof van Discipline geen gewoon rechtsmiddel open. De Advocatenwet voorziet evenmin in de mogelijkheid tot herziening van een uitspraak van de tuchtrechter. In zijn beslissing van 14 juni 1999, gegeven onder nummer 2509, heeft het hof beslist dat in een uitzonderlijke situatie er wel aanleiding kan zijn voor een herziening, namelijk in die situatie waarin sprake is van schending van fundamentele rechtsbeginselen. In die zaak was een herzieningsverzoek ingediend door de verweerder aan wie een tuchtrechtelijke maatregel was opgelegd. In zijn beslissing van 15 oktober 2007, gegeven onder nummer 4727, heeft het hof beslist dat de hiervoor omschreven uitzondering beperkt dient te blijven tot die gevallen waarin een verweerder aan wie een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd, een beroep kan doen op schending van fundamentele rechtsbeginselen. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake.

3.2 Verzoeker vraagt herziening van de beslissing waarin hij niet-ontvankelijk is verklaard in zijn verzoek tot herziening. Verzoeker voert daartoe evenwel gronden aan tegen de beslissing van het hof van 27 augustus 2010. Het verzoek tot herziening van die beslissing is door het hof reeds bij beslissing van 23 mei 2011 afgewezen. Het hof beoordeelt thans het verzoek tot herziening van de beslissing van 23 mei 2011. Verzoeker stelt dat afwijzing van het verzoek tot herziening rechtsweigering oplevert, omdat het hof in zijn  beslissing van 27 augustus 2010 op een uitdrukkelijke grief niet had geoordeeld.

3.3 De door verzoeker aangevoerde grond, die zich keert tegen de beslissing van het hof van 27 augustus 2010, levert geen schending van een fundamentele rechtsbeginsel op ter zake van de beoordeling van het herzieningsverzoek dat heeft geleid tot de beslissing van 23 mei 2011. Dit betekent dat ook het onderhavige verzoek tot herziening niet in behandeling kan worden genomen en dat verzoeker in zijn verzoek tot herziening niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

3.4. Ten overvloede overweegt het hof nog als volgt.

3.4.1. In het onderhavige herzieningsverzoek stelt verzoeker dat het hof in de beslissing van 27 augustus 2010 ten onrechte geen aandacht heeft besteed aan zijn grief luidende:

Ten onrechte heeft de Raad van Discipline geen enkele aandacht geschonken aan:

- het punt dat de aan nota bene verweerder betaalde en door verweerder ook ontvangen “veilingopbrengst” van € 40.000,- spoorloos is.

Verzoeker stelt dat een beslissing op de aangevoerde grief onvermijdelijk was en dat het onbegrijpelijk is dat het hof weigert te beslissen over het spoorloos zijn van  € 40.000,-.

3.4.2. Centraal in de beoordelingen door de raad en door het hof staan de handelwijze van de advocaat waartegen een klacht is ingediend zoals die tot uitdrukking is gebracht in de klachtomschrijving. Deze luidt:

De klacht houdt in dat verweerder niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt door namens een cliënt een bieding te doen op een veiling die heeft plaatsgevonden in opdracht van en is geregisseerd door de kantoorgenoot van verweerder.

3.4.3. De raad heeft de klacht tegen de beklaagde advocaat in zijn beslissing van 7 december 2009 ongegrond verklaard en het hof heeft in zijn beslissing van 27 augustus 2010 deze beslissing bekrachtigd. Klager (in dit geval verzoeker) kan zich kennelijk in deze beslissingen (namelijk om de klacht ongegrond te verklaren) niet vinden. Tegen de beslissing van het hof staat, zoals hiervoor overwogen, geen herziening open. Het indienen van volgende herzieningsverzoeken zal vruchteloos blijven. Aan elk geding dient nu eenmaal een einde te komen, zelfs als die beslissing (in de visie van de belanghebbende) anders zou hebben moeten luiden. De beslissing van het hof van 27 augustus 2010 is onherroepelijk.

3.4.4. Daarbij komt dat de raad en het hof in de klachtomschrijving kennelijk geen aanleiding hebben gevonden om te onderzoeken en te beoordelen wat er met de veilingopbrengst is gebeurd. De klachtomschrijving, die alleen gaat over het doen van een bieding, noopte daar ook niet toe. Van rechtsweigering is dan ook geen sprake.

3.5. Het hof ziet in de gang van zaken aanleiding om de zaak zonder behandeling aanstonds af te doen.

 

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

 verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot herziening van de beslissing van het Hof van Discipline van 23 mei 2011.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter,  mrs. W.M. Poelmann, J.S.W. Holtrop, C.M. Pannekoek-Dubois en G.J. Niezink, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2012.