Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-04-2016

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2016:89

Zaaknummer

150128

Inhoudsindicatie

Verweerster heeft ruim drie jaar lang de verantwoordelijkheid gehad voor de behandeling van een dossier, waarvan zij reeds na het vertrek van haar collega wist dat zij over onvoldoende gespecialiseerde kennis beschikte. Dringende verzoeken van klagers om informatie werden met smoezen afgewimpeld. Een verkregen gunstig deskundigenbericht en daarmee verband houdende vorderingen heeft zij niet voorgelegd aan de Duitse rechter. Verweerster had geen enkele controle over het dossier, terwijl zij de zaak lange tijd onder zich heeft gehad en daarvoor de verantwoordelijkheid heeft gedragen. Dit is niet alleen in strijd met de zorg die zij als advocaat behoorde te betrachten ten opzichte van klagers, maar in strijd met de eis van integer handelen die voor een advocaat geldt. Dan past - hoewel verweerster geen tuchtrechtelijk verleden heeft - een zware maatregel.

Uitspraak

Beslissing

van 25 april 2016   

in de zaak 150128

    naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerster

voorheen advocaat te [plaats]

tegen:

klagers

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 30 oktober 2015, onder nummer 14/15, aan partijen toegezonden op 3 november 2015, waarbij van de klacht van klagers tegen verweerster de klachtonderdelen b, c, d en e gegrond en klachtonderdeel a ongegrond is verklaard en aan verweerster de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 14 dagen is opgelegd.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 2 december 2015 per fax ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van klagers van 22 februari 2016;

-    de brief van de gemachtigde van verweerster van 24 februari 2016.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 11 maart 2016, waar klagers, vergezeld door hun raadsman mr. W, alsmede verweerster, vergezeld door haar raadsman mr. K zijn verschenen. Mr. K heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

b)    zij klagers maandenlang aan het lijntje heeft gehouden over de uit te brengen dagvaarding;

c)    verweerster bij het procederen voor de Duitse rechter onvoldoende verweer heeft gevoerd;

d)    zij in het Beweissicherungsverfahren fouten heeft gemaakt;

e)    verweerster zich ten onrechte als een vakbekwame (bouwrecht) advocaat heeft voorgedaan.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Verweerster is op 1 oktober 2010 als Rechtsanwältin beëdigd bij de Rechtsanwaltskammer in [plaats in Duitsland]. Op 11 november 2013 is verweerster als advocaat ingeschreven bij de toenmalige Raad van Toezicht in [plaats] zoals bedoeld in artikel 16h Advocatenwet.

4.2    Klagers hebben op 26 mei 2008 met het Duitse aannemingsbedrijf G Baubetreuung GmbH (hierna te noemen G) een aannemingsovereenkomst gesloten voor het bouwen van een huis in [plaats], voor de som van € 198.000,--. In juni 2009 zijn klagers in het huis getrokken. Klagers hebben een gedeelte van de aanneemsom en gevorderde meerwerkposten onbetaald gelaten wegens geconstateerde ernstige gebreken aan de woning.

4.3    Klagers hebben zich voor de oplossing van hun geschil met G in eerste instantie gewend tot Rechtsanwältin H te [plaats]. Nadat H klagers adviseerde te procederen in Nederland hebben klagers zich door tussenkomst van SRK Rechtsbijstand (hierna te noemen SRK) gewend tot het kantoor van verweerster, (destijds genaamd) [kantoor B] te [plaats].

4.4    In een brief van 21 maart 2011 gericht aan mr. B, heeft mr. K van SRK geschreven: “Hiermee bevestig ik ons telefoongesprek van afgelopen vrijdagmiddag. Daarin heb ik u opdracht verstrekt om onze cliënt, de heer P, wonende te [plaats], bij te staan in een procedure tegen de Duitse aannemer G. (…) Deze kwestie is eerder in behandeling genomen door het Duitse advocatenkantoor R. Nu een minnelijke regeling niet mogelijk bleek en cliënt ervoor kiest om de zaak bij de Nederlandse rechter aanhangig te maken, wordt u verzocht om van daar uit de verdere behandeling op te pakken. (…)”

4.5    In zijn brief van 24 maart 2011 antwoordde mr. B: “(…) Het dossier zal inhoudelijk worden behandeld door onze Duits/Nederlandse combi, mevrouw [verweerster] (Rechtsanwältin) en mevrouw D, advocaat, gespecialiseerd in onder meer bouwzaken. Zij zullen gezamenlijk aan dit dossier werken. (…)”

4.6    Verweerster heeft aanvankelijk op 17 mei 2011 getracht in een gesprek met G de zaak minnelijk te regelen, hetgeen niet is gelukt. In de weken daarna heeft mr. D het kantoor B verlaten. Verweerster heeft de behandeling van het dossier alleen voortgezet.

4.7    Op veelvuldige verzoeken van klagers, waaronder per email, naar de stand van zaken rond de uit te brengen dagvaarding zond verweerster antwoorden als “mijn secretaresse is vrij en morgen is ons kantoor dicht” (23 juni 2011), “mijn secretaresse is ziek” (5 juli 2011), “ik heb nu een deel ingesproken wat mijn secretaresse nog moet uitwerken” (14 juli 2011), “het was vakantietijd en mijn secretaresse was drie weken afwezig” (5 september 2011) en “ik ben nu bezig met inspreken” (11 november 2011), waarna eerst eind november “het eerste gedeelte van de dagvaarding, dat is het feitenrelaas” (25 november 2011) volgde.

4.8    Tot het voltooien en laten uitbrengen van die dagvaarding is het echter niet gekomen, omdat G in oktober 2011 voor het Landgericht Kleve een procedure tot nakoming van betaling van de (restant-) aanneemsom en meerwerkposten was gestart. In die procedure heeft verweerster een vordering in reconventie ingediend wegens geconstateerde gebreken aan de woning.

4.9    Om de bewijspositie met betrekking tot eveneens geconstateerde gebreken in de elektrische installatie nader te onderzoeken heeft verweerster een zogenaamd “selbständiges Beweissicherugsverfahren” (voorlopig deskundigenbericht) bij het Landgericht Kleve opgestart. Het voor klagers gunstige rapport van de heer  F, en de daarmee verband houdende vorderingen, zijn niet voorgelegd aan het Landgericht Kleve.

4.10    In november 2013 is verweerster met SRK overeengekomen dat de zaak zou worden overgedragen aan een bouwrechtelijk onderlegde advocaat.

4.11    Op 19 mei 2014 zijn de dossiers overgedragen aan Rechtsanwalt C.

4.12    Op 9 juli 2014 heeft het Landgericht Kleve uitspraak gedaan. Hierbij zijn klagers veroordeeld om aan G een bedrag van € 1.525,69 te betalen. De vordering in reconventie van klagers van € 54.900,74 werd afgewezen.

4.13    Door het Oberlandesgericht Düsseldorf is de uitspraak van het Landgericht Kleve op 14 juli 2015 grotendeels bevestigd.

4.14    Bij brief d.d. 10 augustus 2015 zijn verweerster en haar kantoor door klagers aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 183.456,49 + P.M. posten.

4.15    Op 1 januari 2016 is verweerster op haar eigen aangifte geschrapt van het advocatentableau.

5    BEOORDELING

5.1    Op 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De gewijzigde Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 bij de deken zijn ingediend. De onderhavige klacht is vóór 1 januari 2015 ingediend, en zal dus worden beoordeeld aan de hand van de Advocatenwet zoals die vóór 1 januari 2015 gold.

Klachtonderdelen B, D en E

5.2    Verweerster heeft meermalen toegegeven geen “Fachanwalt für Baurecht” te zijn. Desalniettemin heeft zij toen haar kantoorgenoot mr. D al na enkele maanden vertrok, geen vervanger gezocht om die lacune in vakkennis op te vullen. Ter zitting van het hof heeft verweerster hierover opgemerkt dat zij “SRK en B niet voor het hoofd wilde stoten” en dat de zaak haar “boven de pet ging”.

5.3    Ter zitting van het hof heeft verweerster bovendien erkend dat zij te lang heeft gewacht met het opstellen van de Nederlandse dagvaarding omdat haar de benodigde kennis ontbrak. Deze traagheid klemt temeer nu door H al was geadviseerd te procederen in Nederland, met welk advies verweerster bekend was. Van het talmen door verweerster kon G gebruik maken door in de tussentijd in oktober 2011 een procedure in Duitsland te starten.

5.4    Ter zitting van het hof heeft verweerster erkend dat zij het (voor klagers positieve) deskundigenbericht, en de daarmee verband houdende vorderingen, niet aan het Landgericht Kleve heeft voorgelegd, zonder dat voor dit nalaten een gegronde reden bestond.

5.5    Hoewel verweerster zich ervan bewust is geweest dat haar de benodigde kennis van zowel Duits als Nederlands bouwrecht ontbrak, heeft zij eerst in november 2013 met SRK afgesproken dat de zaak zou worden overgedragen aan een gespecialiseerd advocaat.

5.6    Op grond van de onder 4 weergegeven feiten en de onder 5.2 – 5.5 geformuleerde overwegingen concludeert het hof dat de klachtonderdelen B, D en E gegrond zijn.

Klachtonderdeel C

5.7    Hoewel in de uitspraak van het Landgericht Kleve d.d. 9 juli 2014 meermalen wordt overwogen dat er door klagers onvoldoende zou zijn gesteld, dan wel onvoldoende bewijsaanbod zou zijn gedaan, dan wel onvoldoende bewijs zou zijn geleverd, kan het hof zich thans geen oordeel vormen over de vraag of, en zo ja welke fouten door verweerster bij het voeren van verweer in het Duitse proces zouden zijn gemaakt. Deze vraag is thans onderwerp van een civielrechtelijk geschil tussen klagers en verweerster (alsmede haar kantoor en beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar). Eerst nadat in dat civielrechtelijk geschil is beslist kan de kwestie van de eventuele tuchtrechtelijke verwijtbaarheid worden beoordeeld. De klacht wordt thans ongegrond verklaard.

Maatregel

5.8    Verweerster heeft ruim drie jaar lang de verantwoordelijkheid gehad voor de behandeling van een dossier, waarvan zij reeds na het vertrek van mr. D in 2011 wist dat zij over onvoldoende gespecialiseerde kennis beschikte. Ondanks talloze verzoeken van klagers om voortgang in zowel een in Nederland aanhangig te maken proces als in een door G aanhangig gemaakt proces in Duitsland, heeft verweerster “doorgemodderd”. Dringende verzoeken van klagers om informatie werden met smoezen afgewimpeld. Een verkregen gunstig deskundigenbericht en daarmee verband houdende vorderingen heeft zij niet voorgelegd aan de Duitse rechter. Verweerster had geen enkele controle over het dossier, terwijl zij de zaak tot medio 2014 onder zich heeft gehad en daarvoor de verantwoordelijkheid heeft gedragen. Dit is niet alleen in strijd met de zorg die zij als advocaat behoorde te betrachten ten opzichte van klagers, maar in strijd met de eis van integer handelen die voor een advocaat geldt. Dan past - hoewel verweerster geen tuchtrechtelijk verleden heeft - een zware maatregel.

5.9    Verweerster heeft ter zitting van het hof te kennen gegeven een terugkeer in de advocatuur niet uit te sluiten. Mocht zij daar inderdaad in slagen dan zal zij van de door de raad opgelegde sanctie feitelijk weinig hinder ondervinden, doordat die schorsing meteen bij aanvang van haar praktijk zal worden geëffectueerd. Het hof acht het juister dat - voor het geval zij inderdaad in de komende twee jaar in de advocatuur zou terugkeren -  verweerster zich gewaarschuwd weet door een stevige stok achter de deur die haar zal behoeden voor het maken van fouten als in deze zaak. Het hof acht met eenparigheid van stemmen dan ook een voorwaardelijke schorsing van aanzienlijke duur passend en geboden.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 30 oktober 2015, nummer 14/15, voor zover het betreft de gegrondverklaring van klachtonderdeel C, alsmede voor zover het betreft de opgelegde maatregel van schorsing voor de duur van 14 dagen;

en in zoverre opnieuw rechtdoende:

- verklaart klachtonderdeel C ongegrond;

- legt aan verweerster op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van drie maanden, welke schorsing niet zal worden ten uitvoer gelegd tenzij de Raad van Discipline later anders mocht bepalen op grond dat verweerster zich binnen een hierbij op twee jaar gestelde en heden ingaande proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging;

- bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. L. Ritzema, G.W.S. de Groot, A.B.A.P.M. Ficq en D.J.B. de Wolff, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.M.J. Gijzen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2016.

   

griffier    voorzitter                           

De beslissing is verzonden op 25 april 2016.