Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-09-2012

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2012:YA3283

Zaaknummer

6417

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Dekenbezwaar over het niet op orde hebben van de financiële administratie, het op vragen van de deken niet afdoende te reageren, het ontvangen van gelden voor op een privé rekening en deze te verrekenen met kosten die verweerder bij hen als hoteleigenaar in rekening brengt voor verblijf. Verweerder handelde in strijd met kernwaarden onafhankelijkheid en integriteit. Dekenbezwaar gegrond. maatregel schrappiung van het tableau.

Uitspraak

Beslissing van 17 september 2012

in de zaak 6417

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

De Deken van de Orde van Advocaten

bij de Hoge Raad der Nederlanden

de deken

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage (verder: de raad) van 16 april 2012, onder nummer R.3821/11.223, aan partijen toegezonden op 17 april 2012, waarbij van een klacht van de deken tegen verweerder de klachtonderdelen A tot en met D gegrond zijn verklaard en klachtonderdeel E ongegrond is verklaard en aan verweerder de maatregel van schrapping van het tableau is opgelegd.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 4 mei 2012 per fax en op 9 mei per post ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de brief van mr. X. aan het hof van 27 juni 2012;

-    de antwoordmemorie van de deken.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van  9 juli 2012, waar verweerder met zijn raadsman mr. X. alsmede mr. Y., waarnemend deken, zijn verschenen. Mrs. X. en Y. hebben gepleit aan de hand van een pleitnota. Het hof heeft ter zitting het bezwaar van mr. X. tegen overlegging van het door de deken bij zijn antwoordmemorie gevoegde rapport verworpen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

Meer in het bijzonder verwijt de deken verweerder dat hij

A.    in strijd met de artikelen 2 en 6 lid 1 en 2 van de Verordening op de administratie en de financiële integriteit heeft gehandeld. Immers, de administratie van verweerder was niet op orde. Aan de hand van de beschikbare informatie heeft de Raad van Toezicht niet de rechten en verplichtingen kunnen vaststellen, terwijl verweerder bovendien niet binnen een redelijke termijn na afloop van het boekjaar de balans en de staat van baten en lasten kon tonen. Verweerder had niet de beschikking over een eigen Stichting Derdengelden. Op het briefpapier van verweerder werd geen bankrekeningnummer van enige Stichting Derdengelden vermeld. Verweerder heeft voorts gehandeld in strijd met de gedragsregels 23 lid 1 en 25 lid 4. Verweerder heeft namelijk niet de nauwgezetheid en zorgvuldigheid in financiële aangelegenheden betracht zoals van een advocaat verwacht wordt, terwijl hij voorts in gebreke is gebleven om declaraties aan cliënten te sturen onder meer in verband met ontvangen eigen bijdrages;

B.    niet aanstonds en volledig alle gevraagde informatie aan de deken heeft verstrekt. Hij heeft daarmee gehandeld in strijd met gedragsregel 37;

C.    gehandeld heeft in strijd met artikel 6 lid 2, lid 3 en lid 5 van de Verordening op de administratie en financiële integriteit. Immers, verweerder heeft in eerste instantie ontkend derdengelden ontvangen te hebben, hetgeen later wel het geval bleek te zijn en door verweerder werd erkend. Deze derdengelden heeft hij bovendien niet onverwijld aan de rechthebbende uitbetaald. Verweerder heeft daarmee tevens in strijd gehandeld met gedragsregel 23 lid 1;

D.    gedragsregel 2 lid 1 en 5 heeft geschonden door gelden van cliënten via zijn privérekening te ontvangen en cliënten in zijn eigen, commercieel gedreven hotel te laten verblijven. Daardoor is zijn vrijheid en onafhankelijkheid in de uitoefening van zijn beroep in ernstige mate in gevaar gebracht.

3.2.    Klachtonderdeel E is in hoger beroep niet meer aan de orde nu dat onderdeel door de raad ongegrond is verklaard en de deken daartegen niet in beroep is gekomen.

4    FEITEN

4.1    Het volgende is komen vast te staan:

4.2    Verweerder is van 2 november 2007 tot 26 januari 2011 op het tableau ingeschreven geweest als advocaat in het arrondissement Den Haag. Hij werkte voor eigen rekening en risico en behandelde vooral zaken op het gebied van het vreemdelingenrecht - onder meer zgn. B9-zaken voor slachtoffers van mensenhandel - en het strafrecht. Verweerder beschikt over een auditverklaring d.d. 27 juli 2007, geldig tot 24 november 2011. Voordat hij advocaat werd had verweerder een internationale carrière in het bankwezen; hij heeft onder meer in New York en Mexico gewoond. Verweerder heeft een hotel in Den Haag, waar hij zelf in of bij woont. Daar hoort ook een verhuurd appartement bij.

4.3    Naar aanleiding van signalen van organisaties die zich bezighouden met ondersteuning van slachtoffers van mensenhandel over het functioneren van verweerder als advocaat heeft de deken met een lid van de raad van toezicht (mr. M.) op 16 november 2010 een bezoek aan het kantoor van verweerder gebracht. Van dat bezoek is door de deken een verslag gemaakt, dat onder meer, voor zover hier van belang, het volgende inhoudt.

Verweerder heeft in een kantoorverzamelgebouw een kamer, waarin zich slechts een handvol dossiers bevonden. Hij zegt een niet erg omvangrijke praktijk te hebben: per maand krijgt hij er 2 tot 10 nieuwe toevoegingszaken bij. Hij heeft nog nooit een betalende zaak gedaan. Verweerder heeft toegezegd bij het volgende bezoek al zijn dossiers op kantoor te hebben; hij heeft nu ook dossiers thuis. Hij zal de jaarrekeningen 2008 en 2009, die klaar zijn, aan de deken sturen, evenals de IB aangiften 2008 en 2009 en de polis arbeidsongeschiktheidsverzekering. Verweerder heeft geen derdengeldrekening en maakt gebruik van de derdengeldrekening van zijn patroon, maar daar heeft hij nog nooit feitelijk gebruik van hoeven maken. De afspraak wordt gemaakt dat verweerder spoedigst een Stichting Derdengelden zal oprichten. Hij heeft een enkele keer een kasbetaling ontvangen, bijvoorbeeld een eigen bijdrage, waarvoor hij een kwitantie uitschrijft die hij in het dossier bewaart. Daarvan wordt geen factuur gemaakt. Er werd geen boekhouding in het kantoor aangetroffen, die zou bij de boekhouder zijn. De aanwijzing werd gegeven dat verweerder ervoor moet zorgen dat de boekhouding op zijn kantoor wordt bewaard en toegankelijk is. Verweerder zegt een zakenadministratie bij te houden in de computer. Bij afwezigheid en waarneming kan zijn patroon, die ook sleutels van het kantoor heeft, daarbij. Verweerder zal de deken een kopie van de laatste audit sturen. Verweerder heeft voor een Indiase vrouw (S.) voor wie hij een B9-zaak deed huisvesting verzorgd bij een kennis die hij kende van de markt. Hij heeft haar geld gegeven om eten en kleding te kopen. Haar uitkering is twee maanden op zijn rekening gestort. Hij heeft haar de uitkering geheel doorbetaald en zij heeft een kwitantie getekend, die verweerder bij de volgende afspraak aan de deken zal tonen. Na een paar maanden wonen bij de kennis is deze vrouw verdwenen. Verweerder zegt aan twee of drie andere Indiase mensen, die hij naar het B9-loket begeleidde, geld te hebben gegeven voor eten. De uitkeringen van een minderjarige jongen en van een meneer zijn drie of vier maanden op rekening van verweerder gekomen. Ook die heeft hij doorbetaald, daarvan zal hij de kwitanties nog tonen. Een minderjarige cliënt heeft een of twee dagen bij hem in huis gewoond. Hij zal daar bij een volgend gesprek nadere informatie over geven, ook of er geld is betaald. De afspraak wordt gemaakt dat verweerder binnen een week opgave zal doen van de gevallen waarin hij uitkeringen van cliënten op zijn rekening gestort heeft gekregen met de bijbehorende bankafschriften van ontvangsten en uitbetalingen en bewijzen van uitbetaling aan de cliënten.

4.4    Daarna heeft er een vervolggesprek tussen verweerder en het eerder genoemde lid van de raad van toezicht plaatsgevonden op 21 december 2010, waarvan eveneens van de zijde van de deken een verslag is gemaakt. Dat verslag houdt onder meer, voor zover hier van belang, het volgende in.

Verweerder had inmiddels stukken naar de Orde gestuurd. Hij heeft op een aantal punten opmerkingen bij het vorige verslag: hij heeft een kopie van de polis aansprakelijkheidsverzekering toegestuurd, een concept voor de Stichting Derdengelden wordt door de notaris afgerond, er worden geen facturen gestuurd voor de eigen bijdrage, de jaarrekening 2008 komt ter inzage maar die over 2009 is nog niet klaar, een arbeidsongeschiktheidsverzekering is te duur en heeft verweerder niet nodig. Verweerder heeft de stukken over een her-audit laten zien. De dossiers staan nu op kantoor van verweerder. Verweerder bevestigt dat hij met de ingestuurde toelichtingen over zeven gevallen een compleet overzicht heeft gegeven van de mensen die hij verder heeft geholpen. Bij deze toelichtingen zit van elk van deze cliënten een na het vorige bezoek van de deken opgestelde (ongedateerde) verklaring dat zij erg tevreden zijn over het handelen van verweerder. Vijf van de zeven toegelichte gevallen worden besproken:

-    één Nigeriaanse vrouw heeft hij 20 tot 40 euro gegeven.

-    het gezin N. heeft hij een appartement in zijn hotel aangeboden, hun leefgeld van COA kwam op zijn rekening binnen en hij betaalde hen uit de kas van zijn hotel, dat hij verrekende met zijn praktijk. Daarvan zijn geen stukken getoond.

-    de uitkering van COA van T.S. werd op rekening van verweerder gestort. T.S. heeft kwitanties getekend voor ontvangen gelden, volgens verweerder had hij dat geld contant beschikbaar.

-    R.S. heeft twee nachten in het hotel gewoond en zijn uitkering werd twee maanden op rekening van verweerder gestort.

-    mevrouw S. had sinds 17 december 2008 een B9-vergunning. Op de mededeling van de zijde van de deken dat de hulporganisaties in contact willen komen met mevrouw S. zegt verweerder dat hij haar enige vertrouweling is maar dat hij afstand van haar moet houden, hij heeft haar genoeg geholpen. Verweerder heeft haar telefoonnummer, dat hij zal doorgeven aan de hulpverleners. De inkomsten voor mevrouw S. werden op rekening van verweerder gestort. Hij boekte een deel van dat geld op rekening van zijn hotel en betaalde haar contant uit. Zij heeft verbleven in het hotel van verweerder tot juli 2008 en daarna weer vanaf mei 2009 tot twee weken voor het gesprek.

Op een herhaalde vraag of er nog meer gevallen zijn geweest noemt verweerder nog drie gevallen (G.S., B. en S.). Hij heeft nu geen B9-zaken meer lopen en er verblijven ook geen mensen uit de procedures meer in zijn hotel of appartementen. Hij zal geen nieuwe B9-zaken meer doen. Op een nogmaals gestelde vraag of er nog niet genoemde B9-gevallen zijn noemt verweerder nog één persoon (J.M.). Na het gesprek heeft verweerder nog naar het genoemde lid van de raad van toezicht gebeld en nog een naam van een cliënt met een B9-zaak genoemd.

4.5    Bij brief van 8 januari 2011 heeft verweerder op het verslag van het bezoek van 21 december 2010 gereageerd.  Daarin gaat hij uitgebreid in op de details van twee besproken gevallen, mevrouw S. en het gezin N. Hij plaatst kanttekeningen bij het verslag in die zin, dat mevrouw S. eerst enkele weken in zijn hotel heeft verbleven, toen naar een contactpersoon in Delft is gegaan en op 1 juni 2010 in het hotel van verweerder is teruggekomen waaruit zij na hooguit zes weken is vertrokken. Verder licht verweerder over de uitbetalingen aan cliënten toe, dat hij altijd contant geld op zak had, zodat hij als men onverwacht binnenkwam om geld op te halen niet direct naar de pinautomaat hoefde te vliegen. Hij heeft voor geboden hulp of huisvesting geen geld gevraagd.

4.6    Op 10 januari 2011 heeft er opnieuw een gesprek plaatsgevonden met de deken, waarbij ook de patroon van verweerder en een bevriende advocaat., mr. H., aanwezig waren. Verweerder vertelde dat bij hem een ernstige ziekte was geconstateerd en dat hij zich vrijwillig zou terugtrekken uit de advocatuur. Hij heeft zich per 26 januari 2011 laten uitschrijven. In overleg met de raad van toezicht is mr. H. als waarnemer in de praktijk van verweerder aangesteld.

4.7    Bij brief van 14 januari 2011 heeft de patroon van verweerder aan de deken vier notarieel vastgelegde verklaringen van personen van Indiase nationaliteit (mevrouw S., R.S. en B. voornoemd en M.K.M.) en twee schriftelijke verklaringen van personen van Pakistaanse en Irakese nationaliteit (de hierboven genoemde N. en S.B.M.) gestuurd. De verklaringen houden kort weergegeven in dat  verweerder hun bij hun aankomst in Nederland heeft bijgestaan, dat zij in zijn hotel huisvesting hebben gekregen (behalve M.K.M., S.B.M. en B. die alleen een postadres bij verweerder had) waarvoor zij geen huur betaalden, en dat hun uitkering op zijn kantoorrekening werd overgemaakt (behalve B. en S.B.M.), waarna zij deze van verweerder contant kregen uitbetaald.  Zij verklaren allen dat zij tevreden zijn over de bijstand van verweerder.

4.8    Bij brief van 24 januari 2011 (“In vervolg op onze bespreking op het bureau van de Haagse Orde van 19 januari jongstleden bericht ik u als volgt.”) heeft de deken aan verweerder geschreven dat de bevindingen in het onderzoek zodanig zijn dat dat verder onderzoek rechtvaardigt en dat hij een art. 60c en art. 60ab Aw-procedure zal vragen. Nu verweerder echter heeft voorgesteld om de praktijk neer te leggen stelt de deken dat hij de uitwerking daarvan aldus ziet, dat verweerder het verzoek tot schrapping uiterlijk 26 januari 2011 verzendt. De deken geeft een aantal praktische aanwijzingen voor de overdracht van dossiers, die 10 februari 2011 rond moet zijn, en eindigt met de zin:

Als u volledige medewerking verleent aan de bovenstaande marsroute, dan is de Raad van Toezicht bereid om een verder onderzoek naar uw praktijk op dit moment achterwege te laten, evenals het instellen van tuchtrechtelijke maatregelen. Die beslissing kan anders worden als het Openbaar Ministerie overgaat tot een strafrechtelijke vervolging van u.

4.9    Medio mei 2011 heeft mr. H. een (informeel) rapport opgesteld voor de raad van toezicht inzake de afhandeling van de praktijk van verweerder. Mr. H. doet daarin de volgende constateringen.

-    er ontbrak een zakenlijst. Van de Raad voor de Rechtsbijstand hoorde hij dat het aantal zaken van verweerder vele malen hoger was dan de 40 zaken die bij de patroon van verweerder in de kast hingen, waar de patroon van op de hoogte was en waarop de audit was gebaseerd. Mr. H. heeft een lijst opgesteld van 32 zaken, die hij voor verweerder in beheer heeft.

-    volgens een (bij het verslag gevoegde) opgave van het COA van 30 november 2010 aan verweerder heeft het COA tussen oktober 2008 en augustus 2010 voor vijf personen in totaal 16 maal een uitkering op rekening van verweerder overgemaakt.

-    aan het huis/hoteladres van verweerder heeft hij mappen met toevoegingen van verweerder ontvangen. Hij heeft niet de zekerheid dat hij inzicht heeft in de volledige praktijk.

-    verweerder is vanaf juni 2009 naast de postbus van zijn patroon (17160) ook een eigen postbus (82319) voor zijn zakelijke post gaan gebruiken. Vanaf juni 2009 staat deze laatste postbus als enige op zijn briefpapier. Mr. H. heeft bij zijn verslag twee brieven gevoegd van verweerder aan de rechtbank en aan de Raad voor de rechtsbijstand d.d. 4 en 18 juni 2009, waarin deze postbus als enig correspondentieadres wordt opgegeven.

-    twee zaken waren op geen enkele lijst terug te vinden. Het betrof een Indiase student S.G. voor wie verweerder voor € 1.000,-- een verblijfsvergunning zou regelen. S.G. had nooit meer iets meer van verweerder gehoord. Verweerder toonde mr. H. brieven uit november 2010 die hij aan de IND en aan de cliënt verzonden zou hebben, maar uiteindelijk gaf verweerder toe dat die brieven pas in januari 2011 waren gemaakt. Verweerder heeft het bedrag van € 1.000,-- aan S.G. terugbetaald. De tweede was een Indiase vreemdeling S., die aan verweerder € 1.500,-- had betaald en voor wie verweerder een volgens mr. H. volstrekt verkeerde aanvraag had gedaan. Mr. H. heeft de zaak overgenomen en verweerder heeft aan S. € 500,-- terugbetaald.

-    mr. H. heeft bij zijn verslag 21 briefjes van verweerder aan collega-advocaten (5 van eind 2009, 14 uit 2010, 2 van 3 januari 2011) gevoegd, waarin verweerder schrijft dat een bepaalde vreemdeling zich tot hem heeft gewend met het verzoek zijn zaak over te nemen, waartoe hij het dossier opvraagt.

-    de door verweerder op het kantoor van mr. H. afgegeven dossiers zijn door mr. H. onder verschillende advocaten verdeeld.

-    mr. H. heeft voor deze werkzaamheden aan verweerder een bedrag van € 1.000,-- (incl. btw) voor kantoorkosten gevraagd, welk bedrag verweerder hem heeft betaald.

Mr. H. heeft zijn rapport op 13 mei 2011 vertrouwelijk aan de patroon van verweerder gestuurd. Deze heeft hem dezelfde dag geantwoord dat verweerder sinds ongeveer een jaar geen kamer in zijn kantoor had, maar wel in hetzelfde bedrijvenverzamelgebouw; voor die tijd zat verweerder inpandig bij zijn patroon. In zijn kamer had verweerder ongeveer 40 zaken staan, waarvan de dossiers op orde waren, waardoor hij de audit met goed gevolg heeft afgelegd. Achteraf beschouwd heeft verweerder tegelijk met het nemen van een eigen kamer ook een eigen postbus genomen, waardoor hij zaken buiten zicht van zijn patroon heeft kunnen houden, aldus de patroon.

4.10    De op 1 juli 2011 opgestelde jaarrekening 2010 van het kantoor van verweerder vermeldt een omzet in 2010 van € 223.053,-- (winst: € 205.338,--). In 2009 was de omzet € 80.025,-- en de winst € 72.265,--.

4.11    Op verzoek van verweerder heeft het bureau Bakker accountants & adviseurs op 12 augustus 2011 een rapport opgesteld waarin zij van vijf cliënten de getekende kwitanties vergeleken hebben met de in r.o. 4.7 genoemde notariële verklaringen en met contante opnamen door verweerder van drie bankrekeningen, welke opnamen volgens verweerder waren aangewend voor doorbetaling aan deze cliënten. Per saldo zou verweerder aan deze cliënten tezamen ruim € 70,-- meer hebben uitbetaald dan hij had ontvangen van het COA.

4.12    De deken heeft op 18 oktober 2011 het onderhavige dekenbezwaar bij de raad  ingediend.

4.13    Verweerder is niet strafrechtelijk vervolgd.

4.14    Nadat zijn gezondheid weer volledig was hersteld heeft verweerder op 20 oktober 2011 bij de rechtbank Utrecht een verzoek ingediend om opnieuw te worden toegelaten als advocaat. De raad van toezicht in Utrecht heeft op 29 november 2011 verzet gedaan tegen de inschrijving. Verweerder heeft daartegen op 14 december 2011 bij dit hof een beklag ingediend, dat is behandeld ter zitting van het hof van 13 januari 2012. De behandeling is voor onbepaalde tijd aangehouden, totdat onherroepelijk zal zijn beslist op het onderhavige dekenbezwaar.

4.15    Op verzoek van verweerder heeft Vrind accountancy op 25 juni 2012 een “rapport van feitelijke bevindingen inzake geldstromen van cliënten” opgesteld. Daarin zijn de voor dezelfde vijf cliënten, waar Bakker een onderzoek naar heeft ingesteld, van het COA door verweerder ontvangen uitkeringen vergeleken met de door deze cliënten getekende kwitanties. Vrind komt tot hetzelfde door verweerder van het COA ontvangen bedrag als Bakker (€ 12.954,90) maar bevindt dat per saldo voor deze vijf cliënten tezamen door verweerder een bedrag van ruim € 20,-- teveel zou zijn uitbetaald.

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft geoordeeld dat verweerder erkend heeft dat hij gehandeld heeft in strijd met de Verordening op de administratie en de financiële integriteit doordat hij geen Stichting Derdengelden en geen afzonderlijke derdengeldrekening had en dat hij zijn onafhankelijke positie in gevaar heeft gebracht door cliënten te huisvesten in zijn hotel. De raad stelt vast dat verweerder niet heeft voldaan aan de verplichting om zijn administratie op orde te hebben en zorgvuldigheid te betrachten in financiële aangelegenheden. Verweerder heeft geen getekende kwitanties kunnen verstrekken. Er is onvoldoende komen vast te staan dat de cliënten alle voor hen bestemde gelden hebben ontvangen. Het door verweerder nog aangeboden rapport van een accountant, waarin de accountant er volgens verweerder in de meeste gevallen in is geslaagd om het kas- en bankverloop te herleiden, is volgens de raad onvoldoende om te kunnen constateren dat verweerder een deugdelijke administratie heeft gevoerd. Verweerder heeft op verschillende punten wisselende verklaringen afgelegd en de deken niet op eerste verzoek volledig en juist geïnformeerd. Op deze gronden heeft de raad de klachtonderdelen A tot en met D gegrond geacht. De raad heeft verweerder de maatregel van schrapping van het tableau opgelegd gelet op de schending van zijn verplichtingen op het gebied van de integriteit van advocaten en de mate waarin deze schending is opgetreden, alsmede het kennelijke gebrek aan besef van de ernst van de verwijten.

5.2    Verweerder heeft zes grieven tegen de beslissing van de raad aangevoerd. Primair heeft hij daaraan voorafgaand aangevoerd dat de deken in zijn bezwaar niet ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de deken bij verweerder in het gesprek op 19 januari 2011 en de brief van 24 januari 2011 bij hem het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt dat er na vrijwillige schrapping geen maatregelen meer zouden volgen, tenzij strafrechtelijke vervolging aan de orde zou zijn.

Dit standpunt wordt door het hof verworpen. Onderdeel van de door de deken in zijn zojuist genoemde brief beschreven “marsroute” was overduidelijk dat verweerder zich vrijwillig zou laten schrappen, en uiteraard geschrapt zou blijven, en niet kort daarna opnieuw inschrijving op het tableau zou verzoeken. De deken heeft de vrijwillige uitschrijving als advocaat in die brief immers vooropgesteld en deze vervolgens uitgewerkt. De deken is dus ontvankelijk in zijn bezwaar.

5.3    De eerste grief berust op  een verkeerde lezing van de beslissing van de raad. Verweerder maakt in die grief bezwaar tegen de overweging dat hij een eigen financieel belang voorop heeft gesteld. Dat heeft de raad echter niet overwogen; de raad overweegt in r.o. 5.3 dat verweerder, door een eigen financieel belang te hebben bij cliënten doordat hij hen huisvest in zijn hotel of appartementen, heeft miskend dat een dergelijk eigen belang – dat ook bestaat als verweerder, zoals hij stelt, geen huur heeft gevraagd - kan leiden tot een belangenconflict tussen advocaat en cliënt, hetgeen de onafhankelijke positie die een advocaat behoort te hebben in gevaar brengt. Verweerder heeft dat laatste erkend. De grief wordt verworpen.

5.4    Het hof stelt voorop dat is komen vast te staan dat de administratie en boekhouding van verweerder niet op orde waren. Verweerder heeft geen complete zakenlijst kunnen tonen en uit de boekhouding, die zich niet op zijn kantoor bevond, konden op geen enkele wijze de rechten en verplichtingen worden vastgesteld. Eind 2010 kon de jaarrekening over 2009 nog niet aan de deken worden getoond. Verweerder had geen eigen Stichting Derdengelden en geen derdengeldrekening en maakte geen gebruik van de derdengeldrekening van zijn patroon, maar hij ontving gelden die bestemd waren voor cliënten op zijn eigen bankrekening(en), die hij ook gebruikte voor zijn hotel, waarna hij uit contant geld dat hij van verschillende rekeningen opnam zijn cliënten uitbetaalde, van welke betalingen verweerder slechts enkele kwitanties kon tonen. De opnamen van contant geld van verschillende rekeningen kunnen echter op geen stukken na gerelateerd worden aan de bedragen die hij voor zijn cliënten ontving. Verweerder heeft, zoals blijkt uit het door hem overgelegde rapport van B., ook een keer een rekening voor een cliënte aan derden betaald, waarmee hij het aan haar verschuldigde bedrag dan weer deels verrekende.

Dit alles is volstrekt in strijd met de voorschriften van de Verordening op de administratie en de financiële integriteit. Het verweer dat verweerder aanvankelijk niet wist dat uitkeringen van het COA voor cliënten “derdengelden” waren is gelet op verweerders ervaring als bankier en de door hem gevolgde beroepsopleiding advocatuur ongeloofwaardig en neemt het verwijt en de overtreding ook niet weg. Ook het verweer dat verweerder geen gebruik mocht of kon maken van de derdengeldrekening van zijn patroon, wat daarvan ook zij, disculpeert verweerder niet. Verweerder heeft daarin immers een eigen verantwoordelijkheid.

Door deze ondeugdelijke wijze van administreren, boekhouden en praktijk voeren kan ook na herhaald onderzoek door de deken, de raad en het hof niet worden vastgesteld of verweerder alle gelden die hij voor cliënten heeft ontvangen, volledig aan hen heeft doorbetaald. Het is juist, zoals verweerder aanvoert, dat in beginsel de klager/deken aan de hand van de door de advocaat getoonde administratie en boekhouding moet aantonen dat bedragen niet zijn doorbetaald. Als een administratie en boekhouding echter grotendeels ontbreken en dermate gebrekkig zijn als in dit geval is het aan de advocaat om aan te tonen dat hij bedragen wel heeft doorbetaald. Dat kon in dit geval maar zeer ten dele worden vastgesteld. Van de vijf meest genoemde cliënten voor wie verweerder uitkeringen van het COA ontving (mevrouw S., R.S., T.S., N. en M.K.M.) zijn de getekende kwitanties in overeenstemming met de notariële verklaringen (van T.S. is geen notariële verklaring overgelegd) en ongeveer in overeenstemming met de, onderling iets afwijkende, bevindingen in de rapporten van B. en V.. Deze rapporten berusten echter grotendeels op mededelingen van verweerder zelf over de bestemming van door hem verrichte contante opnamen en op de kwitanties. Het roept vragen op dat geen van deze kwitanties bij het eerste bezoek van de deken aan verweerder kon worden getoond. Ook ten tijde van de behandeling bij het hof kon bovendien nog steeds niet worden vastgesteld voor hoeveel en welke cliënten verweerder nu uitkeringen of andere bedragen heeft ontvangen. In het dossier bevinden zich naast de getekende kwitanties van de vijf genoemde cliënten ook nog drie ongetekende kwitanties, twee van K.A. die in 2009 bedragen van verweerder van € 900,-- en € 1.340,-- zou hebben ontvangen en een van B.S. die in 2010 van verweerder € 960,-- zou hebben ontvangen. Deze personen komen weer niet voor op het overzicht van het COA dat op 30 november 2010 aan verweerder is gezonden en ook niet in de rapporten van Bakker en Vrind, die zich beperken tot de vijf eerder genoemde cliënten.

Met dit alles is, voor alle duidelijkheid, niet komen vast te staan dat verweerder bedragen achter heeft gehouden, maar reeds doordat niet kan worden vastgesteld voor hoeveel en voor welke cliënten verweerder bedragen heeft ontvangen en dus ook niet dat alle bedragen volledig zijn doorbetaald, heeft verweerder de voor advocaten geldende regels overtreden.

5.5    In de grieven II, III en IV heeft verweerder bezwaren opgeworpen tegen de gegrondbevinding door de raad van de klachtonderdelen A, C en D waar het betreft het ontvangen van gelden van cliënten via zijn privérekening.

Het handelen in strijd met de Verordening op de administratie en de financiële  integriteit, het ontvangen van derdengelden op zijn eigen bankrekeningen  en de kwestie van het volledig en onverwijld doorbetalen van ontvangen derdengelden zijn hierboven reeds beoordeeld. Verweerder heeft niet weersproken dat hij in elk geval twee maal betalingen van betalende cliënten heeft ontvangen, waarvoor geen facturen zijn aangetroffen (zie r.o. 4.9). De raad heeft ook dit verwijt dus terecht gegrond geacht. De raad heeft ook terecht overwogen dat het rapport (B.), hoewel verweerder dat toen niet had overgelegd, onvoldoende was om daaruit te kunnen concluderen dat verweerder een deugdelijke administratie heeft gevoerd, nu namens verweerder ter zitting van de raad de inhoud van het rapport aldus is weergegeven dat de accountant getracht heeft het kas- en bankverloop te herleiden en dat hij dat in de meeste gevallen heeft kunnen doen. Het hof heeft dit rapport, en dat van Vrind, wel kunnen inzien en komt tot dezelfde conclusie als de raad.

De grieven II, III en IV moeten worden verworpen. De raad heeft terecht de klachtonderdelen A, C en het bedoelde onderdeel van D gegrond geacht.

5.6    Verweerder heeft niet bestreden dat hij zijn onafhankelijke positie tegenover zijn cliënten in gevaar heeft gebracht door hen in zijn hotel of appartementen te laten verblijven. Het tweede deel van klachtonderdeel D – voor zover dat deel uitmaakt van het hoger beroep – is ook terecht gegrond verklaard.

5.7    In grief V maakt verweerder bezwaar tegen de gegrondbevinding van klachtonderdeel B, dat hij niet aanstonds en volledig alle gevraagde informatie aan de deken heeft verstrekt. Verweerder erkent dat hij de deken op diens eerste verzoek onvolledig heeft geïnformeerd, maar later heeft hij voldoende actief meegewerkt. Hij verwijst naar zijn brieven van 26 november 2010 (die zich niet in het dossier bevindt) en 8 januari 2011 met producties, waarmee hij naar hij stelt alle informatie over zijn praktijkvoering heeft verschaft.

Naar het oordeel van het hof is dat niet het geval. Het hof stelt vast dat verweerder op verschillende punten onjuiste of steeds wisselende inlichtingen aan de deken heeft verstrekt, waardoor een aantal aspecten nog steeds niet zijn opgehelderd. Het hof wijst op het volgende:

-    verweerder heeft aanvankelijk tegen de deken gezegd dat hij voor mevrouw S. huisvesting had verzorgd bij een kennis. Later wijzigde hij dat, hij had haar in zijn hotel ondergebracht. Hij heeft wisselende verklaringen gegeven over de duur van haar verblijf in zijn hotel en over het aantal maanden uitkering dat hij voor haar heeft ontvangen.

-    bij het eerste gesprek op 16 november 2010 zei verweerder tegen de deken dat de jaarrekening 2009 gereed was. Deze blijkt echter pas in juli 2011 te zijn opgesteld. Verweerder zou de polis arbeidsongeschiktheid aan de deken tonen, maar later bleek hij deze welbewust niet te hebben afgesloten.

-    ondanks de mededeling aan de deken dat hij nog nooit een betalende zaak had gedaan blijkt verweerder in elk geval twee betalende zaken in behandeling te hebben gehad.

-    de deken heeft van verweerder geen compleet overzicht van de praktijk van verweerder gehad. Er is zelfs nu nog geen overzicht voor hoeveel cliënten verweerder gelden heeft ontvangen en hoeveel cliënten hij huisvesting heeft geboden. Steeds als de deken expliciet vroeg of verweerder alle gevallen had genoemd, kwamen er toch nog een paar bij.  Er bestaat nog steeds volstrekt onvoldoende inzicht in de omvang van de praktijk die verweerder eind 2010/begin 2011 had. Zelf noemde hij aanvankelijk ongeveer 40 zaken, waarmee min of meer spoort dat mr. H. 32 zaken ter behandeling heeft overgenomen. Verweerder heeft niet weersproken dat over deze ongeveer 40 zaken de audit is gehouden. Hij heeft echter ook niet weersproken, noch verklaard,  dat de Raad voor de Rechtsbijstand aan mr. H. een vele malen hoger aantal zaken van verweerder heeft genoemd en dat zijn patroon daar hoogst verbaasd over was. Ook heeft verweerder, desgevraagd door het hof, niet kunnen verklaren waaruit zijn omzet in 2010 heeft bestaan, nu het volstrekt uitgesloten is dat verweerder met 40 toevoegingszaken een omzet van ruim € 223.000,-- heeft behaald. Daar komt bij dat verweerder tussen eind 2009 en begin 2011 al in 21 zaken om overname van het dossier van een collega heeft gevraagd.

Op deze gronden is het hof van oordeel dat grief V faalt en dat de raad klachtonderdeel C terecht gegrond heeft geacht.

5.8    Tenslotte is grief VI gericht tegen de zwaarte van de opgelegde maatregel. Deze acht verweerder onnodig hard. De deken is volgens verweerder afgegaan op niet onderbouwde verdenkingen. Hij stelt dat een onervaren advocaat die gewerkt heeft onder toezicht van zijn patroon, die van de hoed en de rand wist maar hem niet op fouten heeft gewezen, fouten niet zo zwaar horen te worden aangerekend.

Voorop staat dat verweerder herhaaldelijk en in ernstige mate gehandeld heeft in strijd met twee kernwaarden van de advocatuur, onafhankelijkheid en integriteit.

Verweerder, die al een carrière in het internationale zakenleven achter de rug had en zijn stage eind 2010 heeft afgerond, kan niet als “onervaren” worden aangemerkt, zeker niet in financiële aangelegenheden. Verweerder had een eigen verantwoordelijkheid om de voor advocaten geldende regels nauwgezet na te leven. Of zijn patroon van al zijn doen en laten heeft geweten kan sterk betwijfeld worden, gelet op al hetgeen is komen vast te staan omtrent de onduidelijkheid over de omvang van de praktijk van verweerder. De door verweerder ter zitting van het hof overgelegde stageverslagen van de patroon zijn dan ook in dit verband om dezelfde reden van betrekkelijke waarde. Het heeft niet bijgedragen aan de geloofwaardigheid van verweerder en aan het vertrouwen in zijn integriteit dat hij steeds wisselende verklaringen heeft gegeven en de inlichtingen over zijn praktijk,  zowel aan de deken als aan de raad als aan het hof, mondjesmaat en bij stukjes en beetjes heeft verstrekt, waarbij nieuwe inlichtingen vaak niet in overeenstemming waren met al verstrekte inlichtingen zonder dat verweerder daarvoor een verklaring kon geven.

Het hof is bij dit oordeel niet afgegaan op niet onderbouwde beelden of verdenkingen, zoals verweerder stelt. De omstandigheid dat over essentiële aspecten van de praktijkvoering van verweerder geen duidelijkheid kon worden verkregen valt verweerder aan te rekenen; als advocaat behoort hij die duidelijkheid te allen tijde te kunnen geven. Het is daarmee een vaststaand feit dat verweerder op die essentiële aspecten niet voldoet aan de eisen die aan een advocaat moeten worden gesteld.

De zesde grief faalt. Het hof is met de raad van oordeel dat schrapping van het tableau een passende en geboden maatregel is, gelet op de aard en de ernst van de begane overtredingen.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de raad van discipline in het ressort ‘s Gravenhage van 16 april 2012 onder nr. R.3821/11.223, voor zover aan het oordeel van het hof voorgelegd.

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. A. Beker, P.M.A. de Groot-van Dijken, H. van Loo en C.A.M.J. Raymakers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2012.