Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-01-2015

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2015:25

Zaaknummer

7291

Inhoudsindicatie

Herzieningsverzoek ontvankelijk, omdat het Hof van Discipline de gegrondheid van de klacht baseerde op een feit dat door partijen niet naar voren was gebracht. Schendingfundamenteel rechtsbeginsel. Klacht alsnog ongegrond.

Uitspraak

                                   

Beslissing van 23 januari 2015

in de zaak 7291

naar aanleiding van het verzoek tot herziening van:

verzoeker

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 4 december 2014, onder nummer 13-188A, aan partijen toegezonden op 4 december 2014, waarbij een klacht van x. (hierna klager) tegen verzoeker ongegrond is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2013:214.

2    HET HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 2 januari 2013 ter griffie van het hof ontvangen. In zijn verweerschrift, door het hof ontvangen op 26 februari 2014, heeft verzoeker incidenteel appel ingesteld.

2.2    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 14 maart 2014.

2.3    Het hof heeft in haar beslissing van 16 mei 2014 verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn incidenteel ingestelde hoger beroep, klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn aanvullende klachten, de beslissing waarvan beroep vernietigd en de klacht gegrond verklaard.

3    HET VERZOEK TOT HERZIENING

3.1    Het verzoek, gedateerd 23 mei 2014, waarbij verzoeker het hof om herziening verzoekt van de beslissing van het Hof van Discipline van 16 mei 2014, onder nummer 7015, is op 23 mei 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

3.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de brief met bijlagen van de gemachtigde van klager van 21 november 2014, tevens inhoudende een incidenteel herzieningsverzoek van de zijde van klager;

    -    de brief van verzoeker met bijlagen van 27 november 2014;

    -    de brief van de gemachtigde van klager met bijlagen van 28 november 2014.

3.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 15 december 2014, waar verzoeker, alsmede klager met zijn gemachtigde mr. Y., zijn verschenen.

4    BEOORDELING

4.1    Tegen een beslissing van het hof is in de Advocatenwet geen gewoon rechtsmiddel opengesteld. De Advocatenwet voorziet evenmin in de mogelijkheid tot herziening van een uitspraak van de tuchtrechter. In zijn beslissing van 14 juni 1999, gegeven onder nummer 2509, heeft het hof beslist dat in een uitzonderlijke situatie er wel aanleiding kan zijn voor een herziening, namelijk in die situatie waarin sprake is van schending van fundamentele rechtsbeginselen. In die zaak was een herzieningsverzoek ingediend door de verweerder aan wie een tuchtrechtelijke maatregel was opgelegd. In zijn beslissing van 15 oktober 2007, gegeven onder nummer 4727, heeft het hof beslist dat de hiervoor omschreven uitzondering beperkt dient te blijven tot die gevallen waarin een verweerder aan wie een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd, een beroep kan doen op schending van fundamentele rechtsbeginselen. Zulks is laatstelijk door het hof nog bevestigd in zijn uitspraak van 25 augustus 2014, gegeven onder nummer 7185.

4.2    De beslissing van het hof, waarvan verzoeker thans herziening vraagt, betrof een klacht over het optreden van verzoeker als advocaat tegen klager, terwijl klager een voormalig cliënt van verzoeker zou zijn geweest. Het hof heeft in de eerste alinea van punt 5.4 van de bestreden beslissing overwogen:

    “Het hof heeft niet kunnen vaststellen dat verweerder ooit in opdracht van klager heeft opgetreden. Wel heeft verweerder – zij het in een ver verleden, vóór 1998 – (mede) belangen van klager gediend, die parallel liepen met die van klager. Weliswaar stelt klager dat hij jegens zijn broer recht heeft op de helft van het behaalde resultaat in de procedure tegen D. BV, maar dat klager na 1998 bij die procedure betrokken is geweest of dat verweerder dienaangaande contact met klager heeft gehad, is het hof niet gebleken.”

    In de tweede alinea van punt 5.4 en in 5.7 zijn de volgende overwegingen van het hof neergelegd:

    “Wel heeft een kantoorgenoot van verweerder voor klager werkzaamheden verricht, namelijk de notaris die de ontvlechtingsregeling tussen de broers heeft verwoord in notariële aktes.”

    en

    “Naar het oordeel van het hof staat het nauwe verband tussen de door de notaris opgestelde ontvlechtingsaktes en het onderhavige geschil over de uitleg van die aktes eraan in de weg dat verweerder, als kantoorgenoot van de notaris, met betrekking tot dat geschil voor J. tegen klager optreedt. Wanneer het tot een geschillenbeslechting tussen J. en klager moet komen, zal de notaris, als kantoorgenoot van verweerder, daarin immers een prominente rol moeten vervullen. Klager maakt met recht bezwaar tegen deze verstrengeling.”

4.3    Verzoeker heeft het herzieningsverzoek gebaseerd op het navolgende. Het hof heeft in zijn dragende overwegingen de onjuiste aanname gehanteerd dat de notaris die (in 2009) de ontvlechting van de gemeenschappen van de broers heeft uitgevoerd, kantoorgenoot van verzoeker was. Verzoeker voert aan dat deze aanname onjuist is en dat noch verzoeker, noch klager in de stukken hebben gesteld dat de notaris een kantoorgenoot van verzoeker zou zijn. In hoger beroep heeft klager slechts gesteld dat de notaris en verweerder oud-kantoorgenoten zijn. Zij zijn inderdaad van 1987 tot 1992 kantoorgenoten geweest. De gegrondverklaring van de klacht is derhalve gebaseerd op een evident onjuist feit, wat in de tuchtzaak niet eerder aan de orde is gesteld en waarop geen hoor en wederhoor is toegepast.

4.4    In de brief van de gemachtigde van klager wordt erkend dat verzoeker en de notaris na 1992/1993 geen kantoorgenoten meer waren.

4.5    Vast staat op grond van het voorgaande dat verzoeker en de notaris na 1992/1993 geen kantoorgenoten meer zijn geweest. De ontvlechting van de gemeenschappen van klager en zijn broer heeft plaatsgevonden in 2009, derhalve meer dan 15 jaar nadat die kantoorband werd verbroken. Dit gegeven  is onvoldoende grond om daarop strijd met hetgeen is bepaald in gedragsregel 7 aan te nemen..

4.6    Het hof heeft de gegrondverklaring van de klacht echter gebaseerd op de stelling dat verzoeker en de notaris (ook thans nog) kantoorgenoten zouden zijn. Zulks betekent dat de gegrondverklaring van de klacht tegen verzoeker is gebaseerd op een evidente feitelijke onjuistheid en partijen zijn over deze stelling niet gehoord en hebben zich daar dan ook niet over kunnen uitlaten..

        De beslissing is dan ook tot stand gekomen met schending van het fundamentele rechtsbeginsel van hoor en wederhoor en kan derhalve niet in stand blijven. Weliswaar is door het hof aan verzoeker geen maatregel opgelegd, maar de gegrondverklaring van de klacht staat gelijk aan een veroordeling van klager, welke op grond van het hiervoor overwogene niet in stand kan blijven.

4.7    Zijdens klager is aangevoerd dat zijn incidentele herzieningsverzoek voorwaardelijk is ingediend, namelijk onder de voorwaarde dat het herzieningsverzoek van verzoeker door het hof wordt gehonoreerd. Nu aan deze voorwaarde wordt voldaan, komt het hof toe aan een beoordeling van het incidentele herzieningsverzoek. Dit verzoek dient op grond van de vaste rechtspraak van het hof niet-ontvankelijk te worden verklaard. Het verzoek van klager valt niet binnen de grenzen van de door het hof toegestane uitzonderingssituaties waarbinnen herziening mogelijk wordt geacht. In hetgeen zijdens klager is aangevoerd kan overigens ook geen beroep op schending van fundamentele rechtsbeginselen worden gelezen.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

Vernietigt de beslissing van het Hof van Discipline van 16 mei 2014, gewezen onder nummer 7015, en verklaart de klacht alsnog ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. A.B.A.P.M. Ficq, A.A.H. Zegers, J.R. Krol en N.H. van Everdingen, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2015.