Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-07-2012

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2012:YA3593

Zaaknummer

6505

Inhoudsindicatie

Verzoeker stelt zijn beroep te hebben ingetrokken en in de veronderstelling te hebben geleefd al eerder dan vanaf de door het hof bepaalde datum van 3 weken geschorst te zijn geweest. Geen schending van fundamentele rechtsbeginselen. Verzoeker is niet-ontvankelijk in zijn herzieningsverzoek.

Uitspraak

                                   

Beslissing van 13 juli 2012

in de zaak 6505

naar aanleiding van het herzieningsverzoek van:

verzoeker

1    DE BESLISSING WAARVAN HERZIENING WORDT VERZOCHT

1.1    Bij de beslissing van 19 december 2011, onder nummer 11-59, heeft de Raad van Discipline in het ressort Arnhem (verder: de raad) van een klacht tegen verweerder klachtonderdeel d gegrond verklaard, de klachtonderdelen a en b deels gegrond verklaard, de klacht voor het overige ongegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van onvoorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van drie weken opgelegd, ingaande 14 dagen na het onherroepelijk worden van de beslissing.

1.2    Het hof heeft de uitspraak van de raad bekrachtigd bij beslissing van 22 juni 2012, gegeven onder nummer 6301. Van deze beslissing wordt thans herziening gevraagd.

2    HET VERZOEK TOT HERZIENING

Het verzoek tot herziening is op 2 juli 2012 ter griffie van het hof ontvangen.

3    BEOORDELING

3.1    Volgens vaste jurisprudentie van het hof kan een beslissing van het hof slechts in uitzonderlijke gevallen worden herzien. Het hof citeert uit zijn beslissing van 7 september 2001, nr. 3021 (gepubliceerd in het Advocatenblad van 19 april 2002):

“Tegen een beslissing van het Hof van Discipline is in de Advocatenwet geen rechtsmiddel opengesteld. De wet voorziet evenmin in de mogelijkheid tot herziening van een uitspraak van de tuchtrechter. Dit betekent dat een verzoek tot herziening niet in behandeling kan worden genomen en de verzoeker dan ook niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in een dergelijk verzoek. Bij uitzondering kan hierover anders worden geoordeeld, doch uitsluitend indien en voor zover mocht blijken dat bij de behandeling van het hoger beroep  sprake is geweest van schending van een fundamenteel rechtsbeginsel.”

3.2    Het hof zal beoordelen of de door verzoeker aangevoerde gronden zich voordoen, of deze aanleiding vormen verzoeker ontvankelijk te verklaren en vervolgens zijn verzoek te honoreren.

3.3    De behandeling van het door verzoeker ingestelde beroep heeft plaatsgevonden op 14 mei 2012. Verzoeker was bij deze behandeling niet aanwezig.    Verzoeker stelt bij brief van 10 mei 2012 het hof te hebben geschreven zijn beroep in te trekken. Verzoeker stelt dat het afschrift de wederpartij wel heeft bereikt namelijk op 15 mei 2012, een dag na de mondelinge behandeling.

3.4    Verzoeker stelt dat hij, overigens geen rekening houdende met het bepaalde in artikel 56 lid 5 Advocatenwet, ervan uitging dat de schorsing aanving op 26 mei 2012, 14 dagen na 12 mei 2012, de dag waarop de beslissing in zijn visie onherroepelijk was geworden. Verzoeker stelt dat hij vanaf deze datum gedurende drie weken geen werkzaamheden heeft verricht die hem tijdens een schorsing zijn verboden.

3.4    Verzoeker vraagt herziening van de beslissing van 22 juni 2012, omdat hij bij handhaving van deze beslissing nogmaals drie weken geen werkzaamheden kan verrichten, zijn cliënten hierdoor worden gedupeerd en hijzelf twee maal wordt gestraft.

3.5    Het hof stelt vast dat de brief van 10 mei 2012 niet door het hof is ontvangen, niet voor de zitting van 14 mei 2012, noch voor de uitspraak van 22 juni 2012, noch daarna. De intrekking van het hoger beroep, waarop verzoeker zijn verzoek tot herziening baseert, heeft dus niet plaatsgevonden. Voor zover verzoeker het niet reageren door het hof op de intrekking van zijn beroep als schending van een fundamenteel rechtsbeginsel aanmerkt, geldt dat verzoeker de ontvangst van de brief door de griffie van het hof had dienen te verifiëren en tevens dat het hof, indien verzoeker voor de uitspraak van 22 juni 2012 het beroep zou hebben ingetrokken, op grond van het bepaalde in artikel 56 lid 5 Advocatenwet verzoeker gehoord hebbend, de aanvangsdatum van de schorsing had dienen te bepalen.

3.6    Het hof oordeelt dat geen sprake is van schending van fundamentele rechtsbeginselen en verweerder niet-ontvankelijk is in zijn herzieningsverzoek.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart het door verzoeker bij faxbrief van 2 juli 2012 ingediend verzoek tot herziening van de beslissing van het hof van 22 juni 2012, gewezen onder nummer 6301, niet-ontvankelijk.

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. A. Beker, P.M.A. de Groot- van Dijken, J.H.J.M. Mertens-Steeghs en C.A.M.J. Raymakers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2012.