Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-02-2012

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2012:YA3009

Zaaknummer

6116

Inhoudsindicatie

Verweerster trad op als vereffenaar. Dekenbezwaar gegrond geacht. Verwijt het te vereffenen vermogen niet buiten eigen vermogen te hebben gehouden, verplichtingen uit verordening VAFI te hebben geschonden en geen nauwgezette boekhouding te hebben bijgehouden. Toe te passen norm voor tuchtrechter "schaden van het vertrouwen in de advocatuur". Maatregel: 4 maanden voorwaardelijke schorsing.

Uitspraak

                                       

Beslissing van 6 februari 2012

in de zaak 6116

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerster

tegen:

De deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Rotterdam

de deken

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage (verder: de raad) van 2 mei 2011, onder nummer R.3544/10.174, aan partijen toegezonden op 6 mei 2011. Bij die beslissing is een dekenbezwaar tegen verweerster gegrond verklaard; daarbij heeft de raad aan verweerster de maatregel opgelegd van schorsing in de praktijkuitoefening voor  de duur van één jaar met bepaling dat de maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de raad later anders mocht oordelen op de grond dat verweerster binnen een proeftijd van twee jaar zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging en onder de bijzondere voorwaarde dat verweerster met mr. X. binnen zes weken na het in kracht van gewijsde gaan van de beslissing de volgende vraag aan een bindend adviseur voorlegt: of en in hoeverre de door verweerster in rekening gebrachte kosten met betrekking tot haar werkzaamheden en die van de door haar ingeschakelde derden redelijk zijn en rechtmatig ten laste van Y. Nederland B.V. zijn gebracht, een en ander met nadere voorzieningen zoals in de beslissing van de raad weergegeven.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 3 juni 2011 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van de deken;

-    de brief van verweerster aan het hof van 17 november 2011;

-    de brief van de deken aan het hof van 29 november 2011.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 2 december 2011, waar zijn verschenen verweerster, alsmede de huidige deken te Rotterdam, mr. B.F. Desloover. Verweerster heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    BEZWAAR

3.1    Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in:

a.    dat verweerster in strijd met de voor advocaten geldende verplichtingen niet dan wel niet onmiddellijk als vereffenaar van de nalatenschap en van het vermogen van Y. Nederland B.V. boedelrekeningen heeft geopend;

b.    dat verweerster in strijd gehandeld heeft met het bepaalde in artikel 4 Boekhoudverordening 1998 c.q. artikel 6 lid 8 van de Verordening op de administratie en de financiële integriteit door in haar hoedanigheid van vereffenaar geïncasseerde bedragen over te maken op haar eigen privérekeningen;

c.    dat verweerster inbreuk heeft gemaakt op gedragsregel 23, namelijk dat zij als advocaat gehouden is tot nauwgezetheid en zorgvuldigheid in financiële aangelegenheden, door ten laste van het vermogen van Y. Nederland B.V. uitbetalingen te doen aan zichzelf en door haar ingeschakelde deskundigen, zonder dat kon worden vastgesteld uit welken hoofde verweerster die betalingen verrichtte.

d.    dat verweerster onduidelijkheid heeft laten bestaan over de hoedanigheid waarin zij optreedt, onder meer doordat zij na ontslagen te zijn als vereffenaar nog werkzaamheden is blijven verrichten.

3.2    Tegen de omschrijving van het bezwaar is geen grief ingebracht, zodat het hof deze omschrijving ook tot uitgangspunt neemt.

4    FEITEN

4.1    De hieronder weergegeven vaststaande feiten ontleent het hof voor het overgrote deel aan de beslissing van de raad.

4.2    De heer Z. is op 9 november 2003 overleden. In de nalatenschap vielen de aandelen van de vennootschap Y. International N.V., gevestigd op de Nederlandse Antillen ( en daarmee ook de dochtervennootschap Y. Nederland B.V. en de dochtervennootschap daarvan, BVBA A. Belgium). 

4.3    Verweerster is samen met Mr. X., advocaat in België, door de rechtbank te Antwerpen bij beschikking van 8 februari 2007 benoemd als vereffenaar van BVBA A. Belgium.

4.4    Bij beschikking van 20 maart 2007 van de Rechtbank Haarlem zijn  beiden benoemd tot vereffenaars van het vermogen van Y. Nederland B.V.

4.5    Verweerster en Mr. X. zijn op verzoek van de gezamenlijke erfgenamen bij beschikking van 29 maart 2007 van de Rechtbank ’s Gravenhage benoemd tot vereffenaars van de nalatenschap van Z., waarin de aandelen van Y. International N.V. vallen.

4.6    Bij e-mail van 4 augustus 2008 heeft de rechter-commissaris van de Rechtbank ’s Gravenhage jegens verweerster er zijn zorg over uitgesproken dat gelden van de nalatenschap niet op een boedelrekening zijn geplaatst, maar op een rekening die vatbaar is voor verhaal door derden.

4.7    Bij beschikking van 16 oktober 2008 van de Rechtbank ’s-Gravenhage is verweerster op verzoek van één van de erfgenamen, mevrouw B., ontslagen als vereffenaar van de nalatenschap.

4.8    In deze beschikking is onder meer overwogen:

“3.4 Uit de overgelegde stukken en uit hetgeen ter zitting naar voren is gekomen is voldoende duidelijk geworden dat mr. Verweerster buiten medeweten van haar medevereffenaar werkzaamheden heeft verricht.

(…)

Mr. Verweerster kan worden verweten dat zij haar medevereffenaar over het algemeen pas informeerde nadat deze daar zelf om had gevraagd of pas nadat het tot een procedure was gekomen.

(…)

3.5 Door mr. Verweerster wordt niet betwist dat zij ook als advocaat optreedt voor mevrouw A. Z., één van de erfgenamen. Hiermee bestaat het gevaar dat de belangen van de gezamenlijke erfgenamen uit het oog worden verloren.

(…)

De rechtbank geeft geen oordeel over de juistheid van deze betalingen, maar het had op de weg van mr. Verweerster als vereffenaar gelegen één en ander in goed overleg met alle erfgenamen en met haar medevereffenaar te regelen. Hieraan doet niet af dat zij hierover ter zitting (achteraf) verantwoording heeft afgelegd”

         en

“(…)maar zij dient wel zorg te dragen voor het inzichtelijk maken van hetgeen door haar is gedaan of moet worden gedaan. “

4.9    Verweerster is nadien door de Rechtbank Antwerpen ontslagen als vereffenaar van BVBA A. Belgium.

4.10    Bij beschikking van 8 april 2010 van de Rechtbank Haarlem is verweerster op eigen verzoek ontslagen als vereffenaar van Y. Nederland B.V.

4.11    Op verzoek van verweerster heeft drs. A., registeraccountant te Capelle aan den IJssel, verbonden aan het accountantskantoor A. & B., een rapport uitgebracht d.d. 10 juni 2010 met betrekking tot de bevindingen inzake het door hem bij verweerster ingestelde onderzoek naar de financiële en administratieve aspecten van het beheer van activa en tegoeden die betrekking hebben op de nalatenschap van de heer Z..

4.12    In dit verslag is onder meer opgenomen:

“Deze rapportage is slechts bedoeld voor gebruik in uw verantwoording naar de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (…)

“Betalingen en ontvangsten van derdengelden geschieden in het algemeen op een aparte bankrekening V. …. ten name van Verweerster Cliënt Trust. Deze rekening wordt uitsluitend voor derden gelden gebruikt. Deze bankrekening is opgenomen in het rekeningstelstel van het kantoor.

Tevens is gebruik gemaakt van een bankrekening…... ten name van Verweerster Advocatuur B.V(…).

Op deze rekening is op 28 augustus 2007 een bedrag groot € 433.158 ontvangen. Het betrof een vordering van Y. Nederland B.V. op C. Trading. Hiervan is op 20 november 2007 € 300.000 op deposito bij U. geplaatst tegen 4.5% rente.

Tevens is een groot aantal voorschotten aan erfgename mevrouw Z. uitbetaald. Doorgaans werd € 4.000 per maand uitbetaald….

Deposito’s

Op 28 augustus 2007 is een bedrag groot € 433.158 ontvangen zoals hiervoor toegelicht. Dit was afkomstig van C. zijnde uitgeleende gelden door Y. Nederland B.V. Mr. Verweerster heeft dit geld op deposito’s gestald.

(…)

C.

Op 19 november 2007 heeft mr. Verweerster een deposito bij S geopend voor een bedrag van € 400.000. Voor € 50.000 betrof dit gelden van mr. Verweerster privé, voor € 350.000 betrof dit gelden van Y. Nederland B.V.

(…)

D.

Tussen juli 2008 en september 2008 zijn door mr. Verweerster gelden geplaatst op een privé rekening bij T.. Naar mededeling van mr. Verweerster ontbreken dagafschriften.

(…)

Op deze rekening stonden ook privégelden.

De deposito’s bij S Bank, U. Bank en T. stonden op naam van mr. Verweerster persoonlijk.

Eindafrekening

Op 10-11-2009 wordt een bedrag groot € 25.000 overgemaakt van rekening …. (t.n.v. Y. Nederland B.V.) op ….. (t.n.v. Verweerster).

Op 12-1-2010 worden twee bedragen respectievelijk € 42.000 en € 24.152 overgemaakt van rekening …… (t.n.v. Y. Nederland B.V.) overgemaakt naar rekening …… (t.n.v. Verweerster). Eind maart 2010 staat op rekening ……ten name van mr. Verweerster een bedrag ad € 91.151. Naar mededeling van mr. Verweerster is dit bedrag later teruggeboekt. Dit na verrekening van een aantal kosten. Dit betreft in hoofdzaak declaraties van mr. Verweerster over 2010, maar ook van zakelijke dienstverleners als (…) en A. & B. Accountants B.V.

(…)

Per saldo zou dan een bedrag groot € 73.470 op de rekening van de Stichting Derdengelden van mr. Verweerster staan. Naar mededeling van mr. Verweerster zou dit bedrag nog noodzakelijk zijn voor de kosten van de afwikkeling van de nalatenschap.

(…)

Facturatie mr. Verweerster

Wij hebben kennis genomen van de facturen van mr. Verweerster. Achter de facturen is doorgaans geen urenstaat opgenomen.

Sedert 2008 treffen wij achter de dagafschriften geen facturen meer aan, maar urenstaten waaronder een te factureren bedrag is opgenomen.

(…)

Van de bankrekening van Y. Nederland B.V. zijn bedragen aan K. betaald. Volgens de specificatie van de facturen zou een deel van de in rekening gebrachte bedragen betrekking hebben op de verdediging van mr. Verweerster waaronder overleg met de deken. Deze kosten zijn wel gerelateerd aan de activiteiten als vereffenaar voor de nalatenschap van de heer Z..”

4.13    Het verslag vermeldt onder het hoofd “conclusie” het volgende:

“Grote geldbedragen zijn uitgezet geweest op privé bankrekeningen van mr. Verweerster, zulks in strijd met de voor advocaten geldende regelgeving. Hierbij heeft incidenteel vermenging van privégelden van mr. Verweerster met gelden van de nalatenschap plaatsgevonden. De gelden hebben gestald gestaan op rekeningen van advocatenkantoor mr. Verweerster.

Bij het beheer van de nalatenschap heeft mr. Verweerster veel bankrekeningen gebruikt, waaronder privé-bankrekeningen. Dit heeft ons onderzoek meer tijd doen kosten dan verwacht. Mr. Verweerster heeft deelverantwoordingen opgesteld per bankrekening. Een compleet beeld geeft dit niet.

Wij adviseren mr. Verweerster een inzichtelijke en controleerbare eindverantwoording op te stellen waaruit de juistheid van de eindafrekening eenvoudig valt af te leiden.

De bankrekeningen van Y. Nederland B.V. geven de meeste informatie over het beheer van de nalatenschap door mr. Verweerster.

Van de bankrekening van Y. Nederland B.V. zijn bedragen betaald ten behoeve van de voorschotten aan erfgenamen en de legaten in de nalatenschap.

Uiteindelijk is een bedrag van € 690.944 (stand 18-8-2008) gestald op de boedelrekening bij de W. rekening en een bedrag ad € 73.469 op de bankrekening van de stichting derdengelden.

Bij ons onderzoek hebben wij geen aanwijzingen gevonden dat mr. Verweerster bedragen heeft onttrokken aan de nalatenschap. Echter, een deel van de toevertrouwde gelden is nog aanwezig op de bankrekening van de Stichting Derdengelden van mr. Verweerster. In de afgelopen maanden zijn daarop nog kosten verrekend. Wij hebben geen aanwijzingen gevonden dat de hoofdbedragen niet ten goede zullen komen aan de nalatenschap.”

4.14    Verweerster is na haar ontslag als vereffenaar van zowel de nalatenschap alsook van Y. Nederland B.V. werkzaamheden  voor rekening van Y. Nederland B.V. blijven verrichten.

5    ONTVANKELIJKHEID.

5.1    Verweerster heeft evenals in eerste aanleg ook in appel betoogd dat de deken niet ontvankelijk in zijn bezwaar is.

5.2    In de eerste plaats voert zij daartoe aan dat de deken alleen ontvankelijk is als hij buiten het geval van een klacht op de hoogte raakt van klachtwaardige gedragingen, Die situatie doet zich volgens verweerster niet voor, omdat het dekenbezwaar overeenkomt met de door B. en Z. ingediende klachten. Het argument gaat niet op. Evenals de Raad verwijst het hof naar de vaste andersluidende jurisprudentie op dit punt. Het hof voegt hieraan toe dat de deken, zoals hij terecht heeft aangevoerd, anders dan een individuele klager opkomt voor het algemeen belang.

5.3    Dan brengt verweerster naar voren dat het dekenbezwaar te laat is ingediend, nu dit betreft handelingen in 2007. Ook dit argument faalt. Het onder de feiten genoemde rapport-A. is uitgebracht in juni 2010, waarna het dekenbezwaar is ingediend in oktober 2010. De deken heeft er terecht op gewezen dat dit rapport op verzoek van verweerster is uitgebracht naar aanleiding van de eerder door B. in 2008 en Z. in 2009 ingediende klachten en dat hij in overleg met verweerster met een beslissing over een in te dienen dekenbezwaar heeft gewacht tot na de verschijning van dit rapport. Bij deze stand van zaken kan verweerster niet met goede grond staande houden dat het bezwaar niet-ontvankelijk is wegens termijnoverschrijding.

5.4    Verweersters argument dat sprake is van ontoelaatbare aanvulling van klachten in een al lopende tuchtzaak gaat evenmin op, reeds omdat de dekenbezwaren een nieuwe afzonderlijke tuchtrechtelijke procedure hebben opgeleverd, zoals verweerster blijkens haar stellingen in eerste aanleg ook heeft erkend.

5.5    Voor de ontvankelijkheid is ook niet van belang dat de deken geen tuchtzaak aanhangig heeft gemaakt tegen de mede-bewindvoerder mr. X., reeds omdat de deken ten opzichte van mr. X., die als advocaat in Antwerpen is ingeschreven, geen toezichthoudende rol toekomt.

6    BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

6.1    prealabele kwesties.

6.1.1    Het hof verwerpt het argument van door verweerster veronderstelde partijdigheid van de deken bij zijn onderzoek. De deken heeft staande gehouden dat het onderzoek onpartijdig, zonder aanzien des persoons is geschied. Hij heeft betwist dat zijn ambtsvoorganger een verzoek (om te wachten met de inleiding van een procedure tegen verweerster) aan mr. X. zou hebben gedaan als waaraan deze in zijn brief van 18 juni 2010 refereert. Wat hiervan zij, ook als een dergelijk verzoek door of namens de deken zou zijn gedaan dan is dat niet voldoende om de conclusie van partijdigheid bij het onderzoek te dragen.

6.1.2    Ook faalt het argument dat de deken, althans het bureau van de Rotterdamse orde, partijdig zou hebben geopereerd door tijdens de klachtbehandeling buiten verweerster om, zoals verweerster aanvoert, vele contacten met de klagers te onderhouden, reeds omdat de onderhavige zaak een dekenbezwaar en geen klacht betreft.

6.1.3    Ook niet op gaat het argument dat de beslissing van de Raad nietig zou zijn bij gebreke van vermelding van de toepasselijke wetsartikelen; de wet stelt die eis aan de beslissing niet.

6.1.4    De hiervoor besproken, door verweerster aangevoerde gronden voor vernietigbaarheid van de beslissing van de Raad, slagen daarmee niet. Het hof kan in het midden laten of deze gronden, indien wel juist bevonden, zouden hebben moeten leiden tot iets anders dan de hernieuwde beoordeling van het dekenbezwaar, waartoe het hof hierna overgaat.

6.2    Inhoudelijke bespreking van het dekenbezwaar.

6.2.1    De gedragingen waarop het dekenbezwaar betrekking heeft betreffen verweersters werkzaamheden als vereffenaar. Het hof stelt in verband daarmee – conform zijn eerdere jurisprudentie - voorop dat het tuchtrecht ook geldt als de advocaat in een dergelijke hoedanigheid optreedt. Als hij zich bij de vervulling van die functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

6.2.2    Het hof zal het hoger beroep met inachtneming van deze maatstaf beoordelen.

6.3    Bezwaar a. (geen boedelrekeningen geopend) en b. (geïncasseerde bedragen overgemaakt naar privérekeningen)

6.3.1    Van toepassing is de destijds geldende Boekhoudverordening 1998, waarvan artikel 4, voorzover hier van belang, luidt als volgt:

Het bepaalde in het voorgaande artikel lijdt uitzondering in het geval dat de advocaat optreedt in een hoedanigheid die het gevolg is van een rechterlijke benoeming. Derdengelden die hij in die hoedanigheid onder zich krijgt is hij verplicht onverwijld over te maken naar een afzonderlijke bankrekening uit de tenaamstelling waarvan die hoedanigheid is af te leiden en op die rekening te laten staan totdat zij aan de rechthebbende zijn overgemaakt (…)

6.3.2.    Zoals uit de vaststaande feiten blijkt en verweerster overigens ook heeft erkend, heeft zij niet onmiddellijk na haar benoeming tot vereffenaar van de nalatenschap en van Y. Nederland B.V. maar pas na tussenkomst van de rechter-commissaris een boedelrekening voor de nalatenschap geopend.

6.3.3    Hieruit volgt dat verweerster heeft gehandeld in strijd met genoemde bepaling door geen boedelrekeningen te openen. Met betrekking tot de vereffening van de B.V. heeft zij aangevoerd dat er al een rekening op naam van de B.V. was en de opening van een boedelrekening daarom niet zinvol was. Wat er van dit argument zij, blijkens de hiervoor weergegeven bevindingen uit het rapport-A. heeft verweerster in elk geval niet voldaan aan de verplichting de gelden op een rekening van de B.V. te laten staan. Zoals eveneens blijkt uit dat rapport, heeft verweerster ook gelden uit de boedel ontvangen op privérekeningen en overgeboekt naar depositorekeningen die eveneens op haar eigen naam stonden. Daarnaast blijkt uit het rapport-A. dat deze gelden op de genoemde depositorekeningen samenvloeiden met privégelden van verweerster.

6.3.4    Dit betekent dat verweerster niet alleen heeft gehandeld in strijd met de letter van de Verordening, maar ook met de strekking ervan, voorzover het betreft de noodzaak boedelgelden afgescheiden te houden van privégelden van de advocaat. Bovendien geldt dat verweerster, zoals ook in het rapport-A. is geconcludeerd, afbreuk heeft gedaan aan de overzichtelijkheid van het financieel beheer van de afwikkeling van de nalatenschap en de controle daarop door het grote aantal rekeningen dat zij heeft gebruikt. Een dergelijke handelwijze is schadelijk voor het vertrouwen in de advocatuur.

6.3.5    De bezwaren a. en b. zijn hierom gegrond.

6.4    Bezwaar c. (betalingen aan zichzelf en ingeschakelde deskundigen)

6.4.1    Van belang is hier - voor de vereffening van de nalatenschap - art. 4:206, derde lid BW, waarin zakelijk weergegeven is bepaald dat een door de rechter benoemde vereffenaar recht heeft op het loon dat door de rechter wordt vastgesteld; voor de vereffening van de B.V. geldt op basis van art 2:23, tweede lid BW hetzelfde.

6.4.2    Uit het rapport-A. blijkt dat verweerster ten laste van de nalatenschap uitbetalingen heeft gedaan aan zichzelf en aan door haar ingeschakelde adviseurs, zoals haar advocaat mr. L..

6.4.3    Met betrekking tot de betalingen aan zichzelf heeft verweerster aangevoerd dat dit betrof de vergelding van haar declaraties; deze hadden betrekking op haar werkzaamheden als vereffenaar en alle erfgenamen waren hiermee akkoord. De advieswerkzaamheden van mr. L. hadden blijkens het rapport-A. mede betrekking op het overleg met de deken naar aanleiding van tegen verweerster ingediende klachten.

6.4.4    De rechter-commissaris in de rechtbank ’s-Gravenhage, noch die in de rechtbank Haarlem is gekend in de declaraties, terwijl op grond van de onder 6.4.1 genoemde wetsbepalingen dezen het loon van de vereffenaar vaststellen. Indien alle erflaters akkoord zijn met de declaraties ligt het voor de hand aan te nemen dat de rechter zich bij de vaststelling daardoor  zal laten leiden; verweerster heeft de akkoordverklaring van alle erfgenamen met de declaraties desgevraagd echter niet kunnen aantonen.

6.4.5    Uit het voorgaande volgt dat verweerster heeft gehandeld in strijd met de wet, voorzover het betreft de voldoening van haar declaraties. Bij gebreke van het akkoord van alle erflaters gaat het hier niet alleen om de schending van een formeel voorschrift. Doordat verweerster op de beschreven wijze eenzijdig  haar eigen declaraties heeft voldaan uit de nalatenschapsgelden waarover zij het beheer had, heeft zij het in de advocatuur te stellen vertrouwen ondermijnd.

6.4.6    Terzake van de betalingen aan de adviseurs geldt dat uit de stukken niet is gebleken in hoeverre de werkzaamheden van de adviseurs waarop de betalingen betrekking hadden de nalatenschap betroffen. Het hof volstaat met de vaststelling dat de werkzaamheden van mr. L. blijkens het in 6.4.3 overwogene ten dele ook andere werkzaamheden betroffen. Daarmee heeft verweerster op dit punt onduidelijkheid laten bestaan en niet de vereiste nauwgezetheid en zorgvuldigheid in deze financiële aangelegenheid betracht.

6.4.7    Het bezwaar is op grond van het voorgaande gegrond.

6.5    Bezwaar d. (onduidelijkheid over hoedanigheid na ontslag als vereffenaar)

6.5.1    De deken heeft in zijn bij de Raad ingediend bezwaar vooropgesteld dat verweerster krachtens rechterlijke benoemingen als vereffenaar heeft gefungeerd en,  daarbij aanknopend, het hier aan de orde zijnde bezwaar geformuleerd als onduidelijkheid die verweerster na haar ontslag als vereffenaar van de nalatenschap heeft laten bestaan omtrent de hoedanigheid waarin zij optrad.

6.5.2    Aldus bezien stelt het bezwaar aan de orde wat een vereffenaar na zijn ontslag heeft te doen en na te laten.

6.5.3    Ook dit bezwaar moet beoordeeld worden met toepassing van het hiervoor onder 6.2 weergegeven criterium. Met die maatstaf komt het hof tot het oordeel dat niet kan worden gezegd dat een schending van de normen geldend voor een vereffenaar bij de afwikkeling van zijn bediening  schadelijk is voor het vertrouwen in de advocatuur. Nu het bezwaar het optreden van verweerster stelt in  het licht van haar bediening als vereffenaar, is het ongegrond.

7    MAATREGEL

7.1.    Uit het bovenstaande volgt dat bezwaar de bezwaren a. b. en c. gegrond zijn en bezwaar d. ongegrond.

7.2.    Het hof acht de gegrond bevonden bezwaren ernstig.  Verweerster heeft aangevoerd dat zij geen kwade bedoelingen heeft gehad en dat geen rechthebbende is benadeeld. Ook als het hof daarin meegaat, dan geldt dat verzoekster in financiële zaken niet de vereiste nauwkeurigheid en zorgvuldigheid in acht heeft genomen. Voorts heeft de werkwijze van verweerster soms een aanzienlijk risico opgeleverd, zoals de storting op de rekening van T., welke bank niet meer aan haar verplichtingen voldeed kort nadat verweerster de gestorte gelden weer van de T.-rekening had weggehaald.

7.3.     De Raad heeft verweerster de maatregel opgelegd van een voorwaardelijke schorsing van een jaar, met als bijzondere voorwaarde het aanhangig maken van een bindend-adviesprocedure, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast heeft de Raad bij beslissingen van dezelfde datum in twee andere zaken, betreffende grotendeels dezelfde feiten als die in deze zaak, aan verweerder een identieke maatregel opgelegd. Tenslotte heeft de raad bij een vierde beslissing van dezelfde datum op een eerder dekenbezwaar wederom een gelijke maatregel opgelegd. 

7.4.    Dit betekent dat de niet-inachtneming van de gestelde voorwaarden door verweerster zou kunnen leiden tot een last tot tenuitvoerlegging van alle vier voorwaardelijke veroordelingen, per saldo resulterend in een schorsing van vier jaar. Het hof neemt aan dat de Raad dat niet heeft beoogd. Verweerster heeft ook met recht aangevoerd dat dit betekent dat zij voor dezelfde verweten gedragingen ten onrechte meer dan een keer tuchtrechtelijk bestraft zou worden.

7.5.    De door de Raad opgelegde bijzondere voorwaarde impliceert dat verweerster op straffe van tenuitvoerlegging van een schorsing verplicht zou zijn een bindend advies procedure over de redelijkheid van door haar in rekening gebrachte kosten in verband met de vereffening te entameren. Deze voorwaarde is niet toelaatbaar. De bijzondere voorwaarde heeft ingevolge art. 48b van de Advocatenwet betrekking op de praktijkbeoefening van de advocaat. Aan die beperking voldoet de voorwaarde niet. Voorts geldt dat de voorwaarde een tuchtrechtelijk doel behoort te dienen; de beoordeling van de redelijkheid van declaraties doet dat niet.

7.6.    Met inachtneming van het voorgaande is de hierna te noemen, voorwaardelijk op te leggen, maatregel passend en geboden. De proeftijd zal worden gesteld op een kortere termijn dan gebruikelijk, nu verweerster door de gang van zaken bij de behandeling van het dekenbezwaar in zaak 6113 zonder veroordeling al geruime tijd heeft moeten leven met de dreiging van een uit te spreken schorsing. Voor een bijzondere voorwaarde ziet het hof geen reden.

7.7.    Hoewel het hof op drie onderdelen van het bezwaar tot dezelfde beslissing komt als de raad, zal de beslissing duidelijkheidshalve in haar geheel worden vernietigd.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s Gravenhage van 2 mei 2011, nr. R. 3544/10.174;

en, opnieuw beslissende:

-    verklaart de bezwaren a, b en c gegrond en bezwaar d ongegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel op van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier maanden;

-    bepaalt dat deze maatregel niet zal worden ten uitvoer gelegd tenzij de Raad van Discipline anders mocht bepalen op grond dat verweerster zich binnen de hierbij op één jaar bepaalde proeftijd schuldig  heeft gemaakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging.

Aldus gewezen door mr. C.J.J. van Maanen, voorzitter,  mrs. G.W.S. de Groot, A.H.A. Scholten, G.J. Niezink en E. Schutte, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink,  griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2012.