Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-04-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2018:63

Zaaknummer

17-935/A/A

Inhoudsindicatie

Ongegrond verzet

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van 10 april 2018

in de zaak 17-935/A/A

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 21 december 2017 op de klacht van:

klager

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 30 augustus 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 9 november 2017 met kenmerk 4017-0588, door de raad ontvangen op 10 november 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 21 december 2017 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard welke beslissing op 21 december 2017 is verzonden aan klager.

1.4 Bij brief van 28 december 2017, door de raad ontvangen op 29 december 2017, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 19 februari 2018 in aanwezigheid van verweerder en zijn juridisch medewerkster mr. F. Brans.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 28 december 2017, door de raad ontvangen op 29 december 2017.

2 FEITEN EN KLACHT

2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komt klager in verzet niet op, met uitzondering van het navolgende.

2.2 Klager voert aan dat er niet alleen beslag is gelegd op zijn privérekeningen maar ook op de ervenrekeningen (zie onder paragraaf 1.2 van de voorzittersbeslissing).

2.3 Voorts voert klager aan dat hij bij e-mail van 6 juli 2017 aan verweerder heeft meegedeeld dat verweerder hem geen afschrift van de beschikking van de rechtbank had gestuurd waarbij toestemming was verleend voor het beslag, en niet bij e-mail van 10 juli 2017 (zie onder paragraaf 1.3 van de voorzittersbeslissing).

2.4 Tot slot voert klager aan dat de bankafschriften wel degelijk aan verweerder en zijn cliënten zijn toegestuurd.

 

3 VERZET

3.1 De gronden van het verzet komen neer op een herhaling van de klacht met een verzoek om herbeoordeling.

4 BEOORDELING

4.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval.

4.2 Klager voert als verzetgrond onder meer aan dat verweerder wel degelijk de beschikking zou hebben gehad over de bankafschriften, maar dat verweerder deze niet goed zou hebben bekeken. Klager heeft dit standpunt evenwel op geen enkele wijze onderbouwd, zodat de raad dit niet kan vaststellen.

4.3 Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

4.4 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

 verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. L.H. Rammeloo en M.W. Schüller, leden, bijgestaan door mr. P.J. Verdam als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 april 2018.

Griffier Voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 10 april 2018 verzonden.