Rechtspraak
Uitspraakdatum
16-04-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2018:94
Zaaknummer
17-195
Inhoudsindicatie
Klachten over kwaliteit dienstverlening van eigen advocaat in diverse zaken. In een zaak is verweerder niet de met klaagster gemaakte afspraak nagekomen om na het veroordelend vonnis de deurwaarder te benaderen voor een betalingsregeling. Daarnaast is de raad van oordeel dat verweerder risico’s heeft genomen door heel laat appel in te stellen wat hij bovendien achteraf wegens de appelgrens ook nog ten onrechte heeft gedaan. Onvoldoende deskundig handelen. Dat verweerder na de intrekking van het appel toen een (korte) bespreking met klaagster heeft gehad om de reden voor de intrekking van het appel nader toe te lichten, is niet gebleken, terwijl dat naar het oordeel van de raad in de gegeven omstandigheden zorgvuldig was geweest. Daarbij heeft verweerder nauwelijks inzicht getoond richting klaagster in zijn eigen - aan klaagster toegegeven - tekortkomingen door tot in 2016 aanmaningen aan haar te blijven sturen voor de eigen bijdrage. Pas in het kader van deze tuchtrechtelijke procedure heeft verweerder de deken laten weten de eigen bijdrage ook in deze kwestie te zullen crediteren. In zoverre zijn de klachten gegrond. Overige klachten over declaraties en afgifte dossiers ongegrond. Waarschuwing.
Inhoudsindicatie
Rechtsgebied = civiel/ overig
Inhoudsindicatie
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 16 april 2018
in de zaak 17-195
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 1 juni 2016 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 2 maart 2017 met kenmerk 16-0141/FH/sd, door de raad ontvangen op 3 maart 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is, na verzoek om aanhouding van verweerder voor de op 8 september 2017 geplande zitting, alsnog behandeld ter zitting van de raad van 17 november 2017 in aanwezigheid van verweerder, ter zitting bijgestaan door mr. [naam]. Klaagster is, met kennisgeving vooraf, niet verschenen. Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier en van de e-mail van 3 november 2017, met bijlagen, van klaagster.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.1 Bij vonnis van 30 april 2014 heeft de kantonrechter in de zaak van OXXIO Nederland B.V. (hierna: Oxxio) als eisende partij en klaagster, procederend in persoon als gedaagde partij, klaagster veroordeeld om aan Oxxio te betalen een bedrag van € 1.623,77 met wettelijke rente en de proceskosten wegens door klaagster onbetaald gebleven gas- en energierekeningen.
2.2 Begin mei 2014 heeft klaagster zich opnieuw tot verweerder gewend en heeft een bespreking plaatsgevonden over de kwestie-Oxxio.
2.3 Op 18 juli 2014 heeft de deurwaarder op verzoek van Oxxio op de rekeningen van klaagster bij de Rabobank executoriaal derdenbeslag gelegd.
2.4 Op 25 juli 2014 heeft verweerder aan de deurwaarder, en aan klaagster, het volgende bericht om de Oxxio-zaak:
“In opgemelde zaak heb ik in het verleden contact met u gehad over deze zaak, en ik was in de overtuiging dat de brief die ik daarover had gedicteerd door mijn secretaresse aan u was gestuurd. Helaas heb ik moeten constateren dat deze brief nog in het dossier zit met een paar opmerkingen van de zijde van de secretaresse.
Wat hiervan thans ook moge zijn, inmiddels heb ik van kliente begrepen dat u uit hoofde Van het ten deze gewezen vonnis beslag heeft gelegd op alle tegoeden van kliente bij de bank, [w]aaronder de spaargelden van de kinderen. Namens kliente moge ik u verzoeken dit beslag te willen opheffen omdat kliente [a]angewezen is op een bijstandsuitkering en nauwelijks haar hoofd boven water kan houden. Zij is evenwel bereid voorlopig met u een betalingsregeling te treffen van € 25,-- per maand Totdat in deze zaak in hoger beroep vonnis is gewezen.”
2.5 Op 28 juli 2014 heeft verweerder namens klaagster opdracht gegeven tot betekening van de dagvaarding waarmee hij (op nader aan te voeren gronden) hoger beroep heeft ingesteld tegen het Oxxio-vonnis van 30 april 2014. Bij brief van 31 juli 2014 heeft verweerder klaagster daarover geïnformeerd.
2.6 Per e-mail van 8 augustus 2014 heeft de deurwaarder aan verweerder om bevestiging gevraagd dat het hoger beroep tegen het Oxxio-vonnis zal worden ingetrokken omdat de vordering in eerste aanleg, ook met rente, onder de appelgrens is gebleven. Verweerder heeft daarop de deurwaarder bevestigd het hoger beroep te zullen intrekken.
2.7 Per e-mail van 12 augustus 2014 heeft verweerder aan klaagster laten weten dat hem was gebleken dat het helaas niet mogelijk was om hoger beroep in te stellen tegen het Oxxio-vonnis, omdat het bedrag van de hoofdsom ruim onder de appelgrens van € 1.750,- lag, dat hij deze kwestie daarmee dan ook als afgedaan beschouwde en tot sluiting van het dossier over zou gaan.
2.8 Op 17 februari 2015 heeft verweerder aan klaagster een opdrachtbevestiging gestuurd in de kwestie ‘klaagster/ wijziging gezag’, haar verzocht om een exemplaar daarvan voor akkoord te retourneren en klaagster bedankt voor de verstrekte opdracht. Klaagster heeft geen ondertekend exemplaar teruggestuurd aan verweerder.
2.9 Op 7 mei 2015 heeft verweerder aan klaagster een betalingsherinnering gestuurd voor een totaalbedrag van € 803,- met daarin onder meer de eigen bijdrage in de Oxxio-kwestie van € 196,- alsmede de eigen bijdrage wijziging gezag van € 340,-.
2.10 Per e-mail van 5 augustus 2015 heeft klaagster verweerder gevraagd of hij gemotiveerd voor haar aan de slag wil gaan in de Oxxio-kwestie en Alliantie, haar verhuurder, omdat zij van de deurwaarder heeft begrepen dat verweerder voor het laatst op 14 augustus 2014 contact heeft gehad. Daarbij merkt zij op “Dat geeft bij mij nogal een wrange smaak aangezien ik de nodige actie en de problemen heb moeten oppakken, toen er iets van uw kant niet was opgestuurd, waardoor ik een beslaglegging kreeg, op mijn weinige vakantiegeld en saldo van mijn bank, waardoor ik problemen heb gehad en deze uiteindelijk zelf heb opgelost”.
2.11 Tussen klaagster en verweerder is in de daaropvolgende periode gecorrespondeerd over de aansprakelijkheidstelling van haar verhuurder, de Alliantie, in verband met een gaslek in de binnenleiding in de woning van klaagster. Klaagster heeft in september 2015, in nauw overleg met verweerder, de Alliantie aansprakelijk gesteld. De Alliantie heeft aansprakelijkheid afgewezen.
2.12 Bij brief van 9 november 2015 aan verweerder heeft klaagster haar verbazing uitgesproken over de door haar ontvangen tweede betalingsherinnering van 3 november 2015 voor een totaalbedrag van € 959,- en geweigerd om te betalen. Volgens klaagster heeft zij meermaals verzocht om een specificatie van door haar gedane aflossingen daarop, maar die niet ontvangen. Daarnaast stelt zij in haar brief dat verweerder een toevoeging heeft aangevraagd in de gezagswijzigingskwestie zonder dat klaagster daartoe een opdracht had verstrekt. Tevens betwist klaagster de verschuldigdheid van de eigen bijdrage van € 196,- voor haar geschil met haar verhuurder de Alliantie, terwijl verweerder nalatig is geweest in de Oxxio-kwestie door nalatig te zijn geweest richting de deurwaarder.
2.13 Op 7 december 2015 heeft verweerder aan klaagster een brief gestuurd met daarin de bevestiging van de opdracht dat verweerder de Alliantie aansprakelijk zal stellen voor de door klaagster geleden schade naar aanleiding van het gaslek in haar huis en tevens de bevestiging dat verweerder een toevoeging voor klaagster zal aanvragen.
2.14 Op 23 februari 2016 heeft verweerder aan klaagster een derde aanmaning gestuurd voor een bedrag van € 619,-, met creditering van de eigen bijdrage voor de gezagskwestie van € 340,-.
2.15 Per e-mail van 25 februari 2016 heeft de opvolgend advocaat van klaagster aan verweerder bericht dat zij het dossier van klaagster tegen Oxxio, alsmede het verzoek tot beëindiging van het gezag van de vader van de kinderen van klaagster, overneemt met verzoek om toezending van die dossiers en toevoegingsbewijzen, nodig voor doorgeven van de mutatie aan de Raad voor Rechtsbijstand. Op 23 maart 2016 heeft de opvolgend advocaat het verzoek aan verweerder herhaald.
2.16 Bij brief van 7 april 2016 heeft verweerder aan de opvolgend advocaat van klaagster bericht dat de door haar gevraagde dossiers allang door hem zijn gesloten maar dat hij nog wel beschikt over het dossier inzake de Alliantie.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en zoals ter zitting voorgehouden, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) zaken te stagneren en frustreren.
Toelichting:
Klaagster verwijst ter onderbouwing hiervan onder meer naar haar e-mails van 5 augustus 2015 en 9 november 2015 aan verweerder. Daaruit blijkt dat de kwestie-Oxxio en de Alliantie-kwestie niet, dan wel niet voortvarend zijn opgepakt door verweerder, waardoor zaken zijn gestagneerd. Verweerder communiceerde bovendien slecht met klaagster of was onbereikbaar voor haar. Dat verweerder daarnaast zijn werkzaamheden voor haar frustreerde, blijkt ook uit klachtonderdelen c) en e);
b) nalatig te zijn in diverse dossiers van klaagster.
Toelichting:
In de Oxxio-kwestie is verweerder nalatig geweest doordat hij, ondanks zijn toezegging, niet meteen na de uitspraak van 30 april 2014 contact heeft gezocht met de deurwaarder. Daardoor is het vonnis alsnog tenuitvoergelegd door beslaglegging op de bankrekening van klaagster en heeft zij schade geleden. Daarnaast is verweerder nalatig in de zin van ondeskundig geweest door hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van de kantonrechter, terwijl hoger beroep niet mogelijk was vanwege de appelgrens. In de kwestie tegen de Alliantie, waarvoor hij een toevoeging heeft aangevraagd, heeft verweerder weinig gedaan omdat klaagster daar zelf het meeste in heeft gedaan. Volgens klaagster heeft zij verweerder nooit opdracht gegeven om gezagswijziging te verzoeken, zodat zij ten onrechte een factuur voor de eigen bijdrage van € 340,- heeft ontvangen;
c) te weigeren om het originele dossier en de toevoegingen over te dragen aan de opvolgend advocaat van klaagster;
d) excessief te declareren;
e) ondanks verzoeken geen overzicht te sturen van door klaagster gedane betalingen.
4 VERWEER
Ad klachtonderdelen a) en b)
4.1 Verweerder betwist dat hij zaken van klaagster heeft gestagneerd of gefrustreerd, ook niet vanuit het oogpunt van enig financieel gewin.
4.2 Verweerder erkent dat hij in de Oxxio-kwestie ten onrechte appel heeft ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter, maar dat hij dit appel tijdig voor de eerstdienende dag heeft ingetrokken. Klaagster is daardoor niet in haar (financiële) belangen geschaad. Daarnaast erkent verweerder dat hij in deze Oxxio-kwestie is vergeten om, zoals was afgesproken met klaagster, contact op te nemen met de deurwaarder om executie van het vonnis van de kantonrechter mogelijk te voorkomen. Per brief van 12 augustus 2014 heeft verweerder aan klaagster laten weten dat hij dit dossier als afgedaan beschouwde, waarop hij nimmer een reactie van klaagster heeft ontvangen. Wat daarna nog is gebeurd bij de deurwaarder in de kwestie-Oxxio, daarbij is verweerder niet betrokken geweest.
4.3 Met betrekking tot woningstichting de Alliantie heeft verweerder die werkzaamheden gedaan zoals dat met klaagster was afgesproken. Volgens klaagster was sprake van een gaslek in haar huurwoning, waardoor zij een veel te hoge rekening van Oxxio had ontvangen en het veroordelend vonnis van de kantonrechter. Volgens verweerder heeft hij contact gehad met de Alliantie, met hun monteurs, die ontkenden dat sprake was van lekkage in de woning van klaagster. Dat heeft hij besproken met klaagster, mondeling en per e-mail, en daarbij gemeld dat hij weinig mogelijkheden zag om een succesvolle procedure tegen de Alliantie te beginnen, onder meer gelet op de kosten. Klaagster heeft daarna niets meer van zich laten horen.
4.4 Tijdens een bespreking met klaagster heeft zij verweerder gevraagd om een procedure namens haar te starten om het gezag over haar kinderen te wijzigen. Deze opdracht heeft verweerder aan klaagster bevestigd in zijn e-mail van 17 februari 2015, waarna hij een toevoeging heeft aangevraagd. Toen klaagster later verzocht om met die kwestie te stoppen, heeft hij de toevoeging ingetrokken en de eerder in rekening gebrachte eigen bijdrage van € 340,- niet bij haar in rekening gebracht. Dat klaagster die opdracht aan hem had verstrekt, blijkt volgens verweerder ook uit de e-mail van 25 februari 2016 van de opvolgend advocaat van klaagster die ook om afgifte van dat dossier en de toevoeging heeft verzocht.
Ad klachtonderdeel c)
4.5 Verweerder betwist te hebben geweigerd om de dossiers en/of toevoegingen aan de opvolgend advocaat van klaagster af te geven en verwijst daartoe naar de brief van 7 april 2016. Alle dossiers, met uitzondering van het dossier tegen de Alliantie, waren toen al door hem afgesloten en gedeclareerd. Na die brief heeft verweerder niets meer gehoord over het dossier van de Alliantie, zodat hem terzake niets verweten kan worden.
Ad klachtonderdelen d) en e)
4.6 Verweerder betwist dat hij excessief zou hebben gedeclareerd. Hij heeft aan klaagster de verschuldigde eigen bijdragen voor de diverse kwesties in rekening gebracht, dan wel achteraf gecrediteerd. Klaagster heeft daarvan op basis van een betalingsregeling slechts 7 maal € 20,- voldaan. Dat klaagster hem om een overzicht zou hebben gevraagd, is hem niet gebleken, althans kon klaagster exact weten welke bedragen zij nog verschuldigd was na ontvangst van de vele betalingsherinneringen.
5 BEOORDELING
Ad klachtonderdelen a) en b)
5.1 In deze klachtonderdelen staat centraal of verweerder de dossiers van klaagster in de verschillende kwesties heeft behandeld met voldoende zorg ten opzichte van de belangen van klaagster.
5.2 De raad stelt voorop dat gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt en wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt, de kwaliteitseisen.
5.3 De juistheid van het verwijt van klaagster dat verweerder haar zaken heeft gestagneerd en gefrustreerd zoals door haar betoogd en onvoldoende met haar heeft gecommuniceerd is voor de raad, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder onderbouwd met relevante stukken, niet komen vast te staan. Nu een feitelijke grondslag aan klachtonderdeel a) ontbreekt, zal de raad klachtonderdeel a) dan ook ongegrond verklaren.
5.4 Naar het oordeel van de raad heeft het handelen van verweerder in de Oxxio-kwestie niet voldaan aan de aan hem daarbij te stellen kwaliteitseisen. Uit het dossier is de raad gebleken dat verweerder in mei 2014 een bespreking met klaagster heeft gehad naar aanleiding van het vonnis van de kantonrechter van 30 april 2014 met veroordeling van klaagster tot betaling van een geldsom aan Oxxio. Dat verweerder de aan klaagster toegezegde bemiddeling met de deurwaarder niet meteen daarna heeft opgepakt, wordt verweerder tuchtrechtelijk aangerekend. Op 18 juli 2014 is immers alsnog executoriaal beslag op de bankrekeningen van klaagster gelegd, terwijl met bemiddeling vooraf die beslaglegging, met alle daarmee voor klaagster gemoeid gaande kosten en zorgen, mogelijk voorkomen had kunnen worden. De raad is voorts van oordeel dat verweerder risico’s heeft genomen door pas op 28 juli 2014 appel in te stellen tegen het vonnis van 30 april 2014 en dat hij dat, zoals hij heeft gesteld, in alle snelheid heeft gedaan, achteraf bovendien ook nog ten onrechte. Als deskundig advocaat had van verweerder verwacht mogen worden dat hij na de eerste bespreking met klaagster had geweten, dan wel had uitgezocht, dat geen appel mogelijk was tegen het vonnis van 30 april 2014 vanwege de wettelijke appelgrens. Verweerder heeft klaagster hiervan op de hoogte gesteld in zijn brief van 12 augustus 2014 en heeft haar daarbij laten weten over te gaan tot sluiting van het dossier. Dat verweerder toen een (korte) bespreking met klaagster heeft gehad om de reden voor de intrekking van het appel nader toe te lichten, is niet gebleken, terwijl dat naar het oordeel van de raad in de gegeven omstandigheden zorgvuldig was geweest. Daarbij heeft verweerder nauwelijks inzicht getoond richting klaagster in zijn eigen - aan klaagster toegegeven - tekortkomingen door tot in 2016 aanmaningen aan haar te blijven sturen voor de eigen bijdrage. Pas in het kader van deze tuchtrechtelijke procedure heeft verweerder de deken laten weten de eigen bijdrage ook in deze kwestie te zullen crediteren.
5.5 Op grond van vorenstaande, in onderling samenhang bezien, heeft verweerder in de kwestie-Oxxio niet de zorg jegens klaagster betracht zoals van hem verwacht mocht worden, zodat in zoverre klachtonderdeel b) gegrond zal worden verklaard.
5.6 Klaagster stelt dat zij verweerder geen opdracht heeft gegeven om werkzaamheden voor haar te verrichten in de gezagskwestie. Verweerder heeft dat gemotiveerd betwist. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat hij hierover eerst per e-mail en daarna tijdens een bespreking met klaagster uitvoerig heeft gesproken, waarna klaagster hem vervolgens tijdens de bespreking heeft gevraagd om de procedure tot gezagswijziging in gang te zetten. Dat heeft hij vervolgens zo ook aan haar bevestigd in zijn e-mail van 17 februari 2015 en haar daarbij tevens verzocht om een ondertekend exemplaar van de overeenkomst te retourneren. Daarna heeft verweerder een toevoeging voor klaagster aangevraagd, welke toevoeging hij later na daartoe gedane verzoek van klaagster weer heeft laten intrekken en niet aan klaagster in rekening heeft gebracht.
5.7 De raad overweegt hierover als volgt. Weliswaar heeft klaagster de overeenkomst van opdracht niet ondertekend geretourneerd aan verweerder, maar naar het oordeel van de raad mocht verweerder er vanuit gaan dat hij ook in de gezagskwestie een opdracht van klaagster heeft gekregen. Immers, niet is gebleken dat klaagster afwijzend heeft gereageerd op de e-mail van 17 februari 2015 waarin de door haar gegeven opdracht duidelijk werd bevestigd. Dat klaagster zelf ook uit ging van een opdracht, die zij later heeft ingetrokken, is ook aannemelijk omdat haar opvolgend advocaat bij brief van 25 februari 2016 aan verweerder heeft gevraagd om twee dossiers aan haar toe te sturen, in de Oxxio-kwestie en in de kwestie tot beëindiging van gezag. Van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder in de gezagskwestie is dan ook geen sprake.
5.8 De overige verwijten van klaagster over de nalatige/onzorgvuldige behandeling door verweerder, onder meer in de kwestie de Alliantie, zijn door verweerder gemotiveerd en onderbouwd met relevante correspondentie betwist. Daardoor is de juistheid van die stellingen van klaagster en daarmee de gegrondheid van die klachten niet komen vast te staan. Dat leidt ertoe dat de raad klachtonderdeel b) voor het overige ongegrond zal verklaren.
Ad klachtonderdeel c)
5.9 Het verwijt dat verweerder heeft geweigerd om dossiers en toevoegingen aan de opvolgend advocaat van klaagster af te geven, is gelet op de betwisting daarvan door verweerder onvoldoende concreet onderbouwd. Nu daardoor een feitelijke grondslag aan dit verwijt ontbreekt, zal klachtonderdeel c) ongegrond worden verklaard.
Ad klachtonderdeel d)
5.10 Volgens klaagster heeft verweerder excessief gedeclareerd, althans heeft hij gepoogd om van haar betaling te verkrijgen die in geen verhouding stond tot de door verweerder verrichte werkzaamheden. Verweerder heeft dit betwist.
5.11 De maatstaf in het tuchtrecht ligt vast in artikel 46 Advocatenwet. Voor tuchtrechtelijk ingrijpen is alleen dan plaats als excessief is gedeclareerd. Daarvan is sprake als het in rekening gebrachte bedrag in geen enkele verhouding staat tot de door verweerder voor klaagster verrichte werkzaamheden.
5.12 Naar het oordeel is niet komen vast te staan dat sprake is van een exces met betrekking tot het declareren. Uit het dossier is de raad gebleken dat verweerder alleen eigen bijdragen voor de aan klaagster verstrekte toevoegingen in de verschillende dossiers in rekening heeft gebracht. Bovendien heeft verweerder de eigen bijdragen in de gezagskwestie en in de Oxxio-kwestie achteraf gecrediteerd. Aldus heeft verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld, zodat daarmee klachtonderdeel d) ongegrond zal worden verklaard.
Ad klachtonderdeel e)
5.13 De juistheid van het verwijt dat verweerder heeft geweigerd om een overzicht aan klaagster te sturen van door haar gedane betalingen, kan de raad, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, niet vaststellen. Ook overigens valt niet in te zien in hoeverre daarvan in dezen een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, nu het aan klaagster was om de met verweerder overeengekomen betalingsregeling van € 20,- per maand na te komen en haar betalingen zelf bij te houden. De raad oordeelt klachtonderdeel e) dan ook ongegrond.
6 MAATREGEL
Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat de hierna aan verweerder op te leggen maatregel passend en geboden is. Daarbij heeft de raad rekening gehouden met het feit dat verweerder ter zitting inzicht heeft getoond in het onzorgvuldige van zijn handelen jegens klaagster en bovendien heeft verklaard dat hij nog openstaande declaraties van klaagster niet meer zal invorderen.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,00 aan haar vergoeden.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
€ 1000,00 aan kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1000,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer 17-195.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel b), voor zover dat de kwestie-Oxxio betreft, gegrond;
- verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.2 en 7.3.
Aldus gewezen door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. M.L.C.M. van Kalmthout, W.H. Kesler, A.H. Lanting, H.J.P. Robers, leden, en bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 april 2018.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 16 april 2018