Rechtspraak
Uitspraakdatum
01-06-2015
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2015:178
Zaaknummer
7370
Inhoudsindicatie
Verwijt structureel geen afschriften aan klager te sturen van berichten die verweerder naar de Raad van Discipline stuurt en het volhardend insinueren dat klager geluidopnames marinpuleert. Berisping.
Uitspraak
Beslissing van 1 juni 2015
in de zaak 7370
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
De Deken van de Orde van Advocaten
Bij de Hoge Raad der Nederlanden
klager
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage (verder: de raad) van 8 december 2014, onder nummer R.4497/14.83, aan partijen toegezonden op 10 december 2014, waarbij van een klacht van de deken tegen verweerder de onderdelen a en b gegrond zijn verklaard, de maatregel van berisping is opgelegd en onderdeel c als van onvoldoende gewicht is afgewezen.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL: TADRSGR:2014:284.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 23 december 2014 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van de deken.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 30 maart 2015, waar klager en verweerder zijn verschenen. Verweerder heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt in, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.
3.2 Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat:
a. hij zich op 3 januari 2014 ten minste zes keer tot de griffier van de Raad van Discipline heeft gewend zonder klager ook maar een enkele keer afschrift toe te zenden van zijn faxberichten, hetgeen een onconfraternele handelwijze is, in strijd met gedragsregel 15 lid 1;
b. hij onomwonden insinueert dat klager zich schuldig zou hebben gemaakt aan het manipuleren van geluidsopnames. Klager acht dit in strijd met iedere fatsoensnorm en, zonder enig concreet bewijs aan te voeren, onbetamelijk en onnodig grievend;
c. (…).
4 FEITEN
4.1 Het volgende is komen vast te staan:
4.2 Klager is als deken ambtshalve betrokken bij diverse tuchtrechtelijke procedures tegen mr. E., destijds advocaat in het arrondissement Den Haag. Verweerder heeft mr. E. in die procedures bijgestaan.
4.3 In één van de klachtzaken tegen mr. E., die op de zitting van 6 januari 2014 van de raad zou worden behandeld, heeft klager de raad bericht dat hij voornemens was ter zitting enkele geluidsopnames ten gehore te brengen.
4.4 Naar aanleiding van dat bericht heeft verweerder bij faxbericht van 3 januari 2014 het volgende aan de raad meegedeeld:
“Namens mr. E[.] maak ik bezwaar tegen het afspelen van die geluidsopnamen. Mr. E[.] heeft al aangegeven zich niet in de uitwerkingen te herkennen. Het manipuleren van geluidsopnamen is eenvoudig, vandaar dat dergelijke opnamen zelden geaccepteerd worden. Er is geen enkele garantie dat ook deze opnamen niet gemanipuleerd zijn, hetzij door [klager], hetzij door de heer A[.].”
4.5 In een daaropvolgend faxbericht van eveneens 3 januari 2014 heeft verweerder het volgende aan de raad meegedeeld:
“Vriendelijk verzoek ik u om bijgaande stukken nog aan het dossier toe te voegen. Het betreft de klacht tegen [klager] met betrekking tot het gebruiken van, gemanipuleerde, geluidsopnamen.”
4.6 Verweerder heeft, naast de hiervoor genoemde faxberichten, ook nog in andere zaken berichten aan de raad gestuurd, zonder daarvan afschrift aan klager te zenden.
4.7 Bij brief van 3 januari 2014 heeft klager zich bij de Rotterdamse deken beklaagd over verweerder.
5 BEOORDELING
5.1 In het beroepschrift heeft verweerder de volgende drie grieven voorgedragen:
1. algemeen: in eerste aanleg heeft de raad geen hoor en wederhoor toegepast. Na de wrakingsbeslissing had de raad een nieuwe zitting moeten houden;
2. met betrekking tot klachtonderdeel a: er is geen regel die gebiedt dat stukken aan de klager moeten worden gezonden, ook niet wanneer de klager de deken is. Bovendien zendt de raad alle stukken steeds door naar de klager;
3. met betrekking tot klachtonderdeel b: bij het verdedigen van zijn cliënt heeft een advocaat ruime bevoegdheid om de belangen van zijn cliënt te verdedigen. Hij moet daarbij niet vrezen tuchtrechtelijke klachten te krijgen wanneer hij zijn cliënt verdedigt tegen een deken. Er is voorts geen enkele garantie dat de geluidsopname niet is gemanipuleerd omdat slechts een selectie van de opnames ten gehore is gebracht. Dat de deken het verwijt, dat in algemene termen was gesteld, zich persoonlijk aantrekt is een subjectieve beoordeling van de feiten maar brengt niet mee dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld.
5.2 Het hof overweegt hierover het volgende.
m.b.t. grief 1
5.3 In hoger beroep heeft hoor en wederhoor plaatsgevonden. Na uitwisseling van processtukken heeft de mondelinge behandeling in aanwezigheid van beide partijen plaatsgevonden waarbij verweerder zijn standpunt aan de hand van een pleitnota heeft kunnen toelichten en waarbij verweerder de gelegenheid heeft gekregen te reageren op het standpunt van klager. Verweerder heeft geen belang meer bij beantwoording van de vraag of dit beginsel in eerste aanleg al dan niet naar behoren is toegepast, temeer daar hij aan deze grief geen andere gevolgen verbindt dan een zelfstandige beoordeling van de klachtonderdelen die in hoger beroep nog aan de orde zijn. Daartoe zal het hof overgaan.
m.b.t. grief 2
5.4 Uit artikel 46 Advocatenwet vloeit voort dat advocaten aan tuchtrechtspraak zijn onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die zij als advocaat behoren te betrachten ten opzichte van degenen wier belangen zij als zodanig behartigen of behoren te behartigen, ter zake van inbreuken op de verordeningen van de Nederlandse orde en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.
5.5 Deze in de wet verankerde betamelijkheidsnorm is in gedragsregel 15 lid 1 voor de beroepsgroep advocatuur nader uitgewerkt voor de situatie dat een advocaat zich wil wenden tot een rechter aan wiens oordeel of een instantie aan wier oordeel de zaak is onderworpen. Daarin is bepaald dat het de advocaat niet geoorloofd is zich anders dan tezamen met de advocaat van de wederpartij tot deze instantie te wenden, tenzij schriftelijk en met gelijktijdige toezending van een afschrift van de mededeling aan de advocaat en voorts zo tijdig dat die advocaat voldoende gelegenheid heeft om op de mededelingen te reageren.
5.6 Verweerder kan worden toegegeven dat strikt genomen klager niet in zijn hoedanigheid van advocaat namens een cliënt maar als deken handelt, maar dat neemt niet weg dat de betamelijkheidsnorm zoals nader uitgewerkt in procedures waarbij aan beide zijden advocaten namens cliënten optreden analoog geldt in een tuchtrechtelijke procedure waarbij een advocaat in zijn hoedanigheid van deken als wederpartij optreedt.
Verweerder handelt, gelet op het in artikel 6 EVRM besloten liggende contradictoire beginsel (equality of arms) onbetamelijk door een deken als partij in een tuchtrechtelijke procedure niet gelijktijdig te informeren over mededelingen die verweerder aan het tuchtcollege doet. Daaraan doet niet af, zoals verweerder heeft aangevoerd, dat het in wezen maar om vier in plaats van zes berichten ging en de berichten volgens verweerder geen enkel belang of meerwaarde voor de deken hadden. Ook dan mag de deken, gelet op bovengenoemd beginsel, de mogelijkheid niet worden onthouden kennis te nemen van die mededelingen. Daaraan doet evenmin af het door verweerder gestelde gebruik dat de raad dergelijke mededelingen doorzendt. In dat geval is immers geen sprake van een gelijktijdige mededeling en is de deken afhankelijk van de werkwijze van de raad geworden of hij die mededelingen zo tijdig ontvangt dat hij voldoende gelegenheid heeft om daarop te reageren.
5.7 De raad heeft dit klachtonderdeel terecht gegrond verklaard.
m.b.t. grief 3
5.8 Naar vaste rechtspraak van het hof geldt, ter invulling van de norm van artikel 46 Advocatenwet dat aan de advocaat weliswaar een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt maar dat deze vrijheid haar begrenzing vindt in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen en dat hij zich niet onnodig grievend dient uit te laten over de wederpartij van zijn cliënt.
5.9 Ook wanneer de vrijheid van meningsuiting in het geding is, dient de advocaat zich van dergelijk gedrag te onthouden. Zulks ligt mede besloten in de door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens gegeven norm inhoudende dat de bijzondere aard van het juridisch beroep meebrengt dat het optreden van advocaten in het openbaar, en dus ook ter zitting, discreet, eerlijk en waardig dient te zijn (EVRM 30 november 2006, NJ 2007/368, Veraart).
De advocaat die zich onnodig grievend uitlaat gedraagt zich immers onwaardig (verg. HvD 16 januari 2012, 5572, LJN YA2313).
5.10 Met de onder 4.4. en 4.5 aangehaalde citaten heeft verweerder de hiervoor bedoelde grens overschreden doordat in het eerste citaat wordt gesuggereerd dat de deken of een derde de geluidsopnames, waarvan de deken in een klachtprocedure tegen een cliënt van verweerder gebruik wilde maken, heeft kunnen manipuleren en in het tweede citaat heeft verweerder aangegeven dat die geluidsopnames zijn gemanipuleerd. Verweerder moest begrijpen dat het woord “manipuleren” in deze context een negatieve connotatie heeft. Door zich op deze wijze uit te laten heeft hij de indruk gewekt dat de deken (of een derde) met de geluidsopnames zou hebben geknoeid, zonder dat verweerder voor deze aantijging enige aanwijzing heeft. Integendeel, ter zitting is gebleken dat verweerder, ondanks een uitnodiging van de deken daartoe, heeft geweigerd de geluidsopnames zelf af te luisteren of de geluidsopname aan een forensisch onderzoek te laten onderwerpen. Verweerder heeft aldus klager bewust in een kwaad daglicht gesteld. De uitlatingen als onnodig grievend zijn aan te merken en daarmee onbetamelijk. Verweerder heeft naderhand toegelicht dat een selectie van (relevante) fragmenten uit een geluidsopname ook een vorm van manipulatie is. Als verweerder dat had willen aangeven dan had hij dat ook zo moeten formuleren, wat hij heeft nagelaten.
5.11 Ook dit klachtonderdeel heeft de raad terecht gegrond verklaard.
m.b.t. de op te leggen maatregel
5.12 Het hof acht, gelijk de raad heeft overwogen, de maatregel van een berisping passend en geboden.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage van 8 december 2014, onder nummer R. 4497/14-83, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd, G.J.S. Bouwens, I.E.M. Sutorius en T.H. Tanja-van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2015.