Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-05-2018

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2018:83

Zaaknummer

170299

Inhoudsindicatie

Klacht over advocaat optredend als bemiddelaar in de echtscheiding tussen klager en zijn toenmalige echtgenote. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Er zijn voldoende aanknopingspunten tussen de prive-gedragingen en de uitoefening van de advocatenpraktijk van verweerder. Van strijd met artikel 8 EVRM is geen sprake. Het valt verweerder tuchtrechtelijk te verwijten dat hij heeft nagelaten klager te adviseren een advocaat in te schakelen. Verweerder heeft zonder toestemming van klager gesprekken opgenomen. Klacht is gegrond. Waarschuwing. Kostenveroordeling.

Uitspraak

Beslissing

van 14 mei 2018

in de zaak 170299

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klager

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 17 oktober 2017, gewezen onder nummer 17-562/A/A, aan partijen toegezonden op 17 oktober 2017, waarbij van de klacht van klager tegen verweerder klachtonderdelen f en j gegrond zijn verklaard en de overige klachtonderdelen ongegrond zijn verklaard. De raad heeft bepaald dat aan verweerder geen maatregel wordt opgelegd. Verweerder is veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 50,- en de proceskosten van € 25,- aan klager.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2017:227. 

 

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 15 november 2017 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    een antwoordmemorie van klager, per e-mail en fax ontvangen op 27 december 2017 en post op 29 december 2017.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 19 maart 2018, waar klager en verweerder zijn verschenen. Klager heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    (…)

b)    (…)

c)    (…)

d)    (…)

e)    (…)

f)    dat hij klager niet heeft geadviseerd een advocaat in te schakelen, terwijl hij dat onder de gegeven omstandigheden wel had behoren te doen;

g)    (…)

h)    (…)

i)    (…)

j)    telefoongesprekken heeft opgenomen waarvan klager dacht dat ze vertrouwelijk waren;

k)    (…)

l)    (…)

m)    (…)

n)    (…)

4    FEITEN

4.1    In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Het betreft de hierna opgenomen feiten.

4.2    Tussen klager en zijn echtgenote zijn huwelijksproblemen ontstaan. Verweerder, kennis van klager en zijn echtgenote, heeft in 2015 aangeboden om een helpende hand te bieden teneinde te bezien of hij de geschilpunten tussen klager en zijn echtgenote zou kunnen oplossen.

4.3    Op 13 januari 2015 is door verweerder een overeenkomst opgesteld met de titel “Afspraken bewoning B”. Hierin zijn afspraken met betrekking tot de bewoning van de woning van klager en zijn echtgenote (de ‘B’) vastgelegd. Deze overeenkomst is door klager en zijn echtgenote ondertekend.

4.4    Op 3 juli 2015 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager en zijn echtgenote, met onder meer de volgende inhoud:

“Beste [echtgenote] en [klager],

Mijn eindpunt is bereikt.

Ik heb zoveel energie en tijd gestopt in het project om jullie allebei uit een vechtscheiding te houden, ik heb er uren in zitten die bij declareren op de bedragen zouden uitkomen waar [klager] het over gehad heeft met me, maar na het laatste gesprek met [klager] en de vertraging in zijn reactie en na de laatste emotionele gesprekken met [echtgenote] kom ik nu tot een ‘ja of nee situatie’ voor jullie allebei.

[echtgenote] en haar pittige advocaten zien een strijd en veel geld tegemoet; bij vlagen heb ik de stormachtige wind over me heen gekregen. [klager] barstte tot voorkort van woede en ik heb veel schreeuwpartijen over me heen moeten laten gaan. Ik ben daar nu klaar mee. Ik heb een voorstel neergelegd dat volgens mij rekening houdt met jullie beide belangen, financieel niet overvraagd is, past bij de levens- en gezondheidssituatie van iedereen.

[klager] vroeg weer meer bedenktijd. [echtgenote] jaagt weer achter me aan. Laat dit duidelijk zijn; als dit voorstel door één van jullie wordt afgewezen, stap ik eruit. En ik wil dat morgen voor 10.30 uur van jullie allebei weten, dan maar een deadline, want ik ga er een punt achter zetten en de punt die ik voorstel, lijkt me in ieders belang.

(…)

Het eindvoorstel:

a. eenmalig (3 maanden huur, kosten makelaar, twee maanden huur als borg, Miele wasmachine, verhuiskosten Weesp-Naarden en Naarden-Amsterdam en aanschaf inboedel [echtgenote]): € 30.000

b. toelage per maand € 5.000

c. Corsica volledig naar [echtgenote]

d. bespreken wijziging hoogte toelage bij substantiële wijziging inkomen [echtgenote]

e. netto maandbedrag wordt uitgangspunt voor alimentatie mocht er ooit een echtscheiding komen

Ik wil voor 10.30 uur morgenochtend van jullie allebei je handtekening hebben onder deze e-mail, en een ingescand exemplaar terug. Indien dat niet het geval is stap ik eruit.

Sorry, maar geloof me, dit voorstel is redelijk. Alles wat [echtgenote] en haar advocaten méér willen, dat gaat niet door. En als [klager] denkt dat hij voor minder de vechtscheiding moet ingaan, het lijkt met niet verstandig.

Dus graag hier de handtekening:

Wij zijn akkoord met het financiële voorstel,

[klager]     [echtgenote]”

4.5    Op 4 juli 2015 is door verweerder een overeenkomst opgesteld met de titel “Overeenkomst tussen [echtgenote] en [klager]”. Deze overeenkomst is diezelfde dag door klager en zijn echtgenote ondertekend, en bevat onder meer de volgende inhoud:

“1. financiële afspraken

1.1 [klager] betaalt met ingang van 1 juli 2015 en zolang het huwelijk blijft voortbestaan telkens de eerste van de maand een bedrag van € 5.000 netto voor kosten levensonderhoud van [echtgenote] op een door [echtgenote] aan te geven bankrekening.

Indien op enig moment een echtscheidingsprocedure wordt gevolgd, aanvaarden [echtgenote] en [klager] dit netto-maandbedrag als grondslag voor de alimentatie.

Als er een substantiële wijziging komt in het inkomen van [echtgenote] wordt een aanpassing van de hoogte van de toelage tussen [echtgenote] en [klager] besproken.

1.2 [klager] betaalt een eenmalige vergoeding van € 30.000 in twee termijnen; de eerste termijn per 1 juli 2015 en de tweede termijn uiterlijk 9 juli 2015.”

4.6    Op 10 juni 2016 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Je hebt weer niet het maandbedrag op tijd betaald. Dat is onveilig. Er is geen recht om iets ‘op te schorten’. De financiële gegevens waarop je aanspraak maakt, heb je en krijg je. Ik heb [echtgenote] gezegd dat ze dan maar een advocaat moet inschakelen die ervoor zorgt dat je een dwangsom gat verbeuren iedere keer dat je niet op tijd betaalt. Met het contract tussen jullie, lijkt mij dat een eenvoudige zaak. Jammer dat het zo loopt.”

4.7    Op 15 juni 2016 heeft klager een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Zoals je weet weigert [echtgenote] om haar financieel gegevens inzichtelijk te maken. Deze verplichting volgt naar mijn inzicht gewoon uit de overeenkomst. Na diverse keren hier vriendelijk om te hebben verzocht heb ik deze gegevens nog altijd niet ontvangen.

(…)

Mag ik uit je reactie opmaken dat jij wel over deze financieel gegevens beschikt? Zo ja, zou je die dan zo snel mogelijk aan mij willen verstrekken.”

4.8    Op 4 juli 2016 heeft klager een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“In aansluiting op mijn vorige mails vraag ik je nogmaals aandacht om de gevraagde informatie te verstrekken.

Wegens het ontbreken hiervan kan ik ook nu de vergoeding niet verstrekken.”

4.9    Op 5 juli 2016 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Het is niet verstandig dat je niet betaalt. [Echtgenote] heeft een advocaat ingeschakeld, dus je zal wel een dagvaarding krijgen.

Ik neem aan dat je de financiële gegevens over eventueel inkomen van [echtgenote] krijgt; de ingeschakelde advocaat weet welke dat zijn.

Overigens nogmaals; een recht op opschorting van de betaalverplichting bestaat niet. Als je je nu door je weigering te betalen een juridische procedure op de hals haalt, dan gaat het je alleen maar meer kosten.”

4.10    Op 7 juli 2016 heeft klager een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Ik ben in de veronderstelling dat jij de financiële gegevens hebt. Hoe zit dat nou? Heb je die nu wel of niet? Als je wel over deze gegevens beschikt, dan kan je die toch gewoon verstrekken?”

4.11    Op 7 juli 2016 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Je begrijpt het niet. Jij hebt een financiële verplichting en die kan je niet eenzijdig opschorten. [Echtgenote] komt nu in de financiële shit omdat jij haar kosten van levensonderhoud niet betaalt. Gelukkig heb ik haar kunnen bijstaan, maar dat je niet betaalt, moet afgelopen zijn. Vandaar de rechtsmaatregelen die kennelijk nodig zijn.

Inzage in de inkomsten van [echtgenote], daar heb je recht op binnen de grenzen van de afspraak. Als iemand geen inkomsten heeft, is moeilijk om daar ‘inzage’ in te geven.

De overeenkomst waar jij alsmaar op doelt, dat heb ik al honderdmaal uitgelegd, is niet een overeenkomst met [echtgenote] privé en bovendien ligt daar geheimhouding op.”

4.12    Op 8 juli 2016 heeft klager een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Hoe weet jij dat [echtgenote] geen inkomsten heeft? Het enige dat ik krijg te zien is een excel-bestand waaruit blijkt dat ze nul inkomsten heeft gegenereerd over de afgelopen periode.

Dat is toch geen bewijs? Heb jij daar meer bewijs van dan?

(…)

Er zijn helemaal geen rechtsmaatregelen nodig. Ik vraag je alleen om ook te denken aan mijn belang; je was er toch voor ons allebei? Ik dacht dat je de overeenkomst in het belang van ons beiden had opgesteld. Langzamerhand begin ik daar sterk aan te twijfelen.

Je beschikt over geheime overeenkomsten en zegt maar dat ik moet betalen. Je geeft aan dat ik recht heb op stukken, maar je zegt ook dat ik die niet krijg.

Dat die geheime overeenkomst ‘zakelijk’ is (met een van haar B.V.’s?) is volgens mij helemaal niet relevant. Het komt toch aan haar ten goede? Of aan wie komt die ton dan ten goede?”

4.13    Op 10 juli 2016 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Het klopt dat [echtgenote] door mij gevraagd is om een kort geding voor te bereiden dat erop ziet dat jij je betalingsverplichtingen nakomt. De reden is dat ik haar geld moest lenen om rond te komen en ik het een idiote situatie vind dat het geld waar zij recht op heeft van een ander moet komen. Bovendien zijn er grenzen aan mijn hulp. (…) Ik hoop dat je tot inkeer komt, maar indien niet dan mogen ze wat mij betreft beslag leggen op al je rekeningen en bezittingen. Zo doen advocaten dat.”

4.14    Op 12 juli 2016 heeft klager een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Je hebt je als mediator opgeroepen en ik zie alleen maar dat je [echtgenote]’s belang dient. (…) Ik heb gewoon recht op de antwoord op de vragen die je heb gesteld. Het is bijzonder dat je dat niet inziet en rechtsmiddelen aankondigt.”

4.15    Op 22 augustus 2016 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Ik vraag je te bevestigen dat je 1 september a.s. de maandelijkse € 5000 aan haar overmaakt en dat je ook de achterstallige termijnen betaald.

Doe je dat niet, dan zal [echtgenote] genoodzaakt zijn maatregelen in rechte te nemen. Ze heeft al een advocaat in de startblokken.”

4.16    Op 29 augustus 2016 heeft klager een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Zoals ik al vaak heb gezegd is beslag leggen helemaal niet nodig. Het is dan ook een kwalijke zaak dat jij de boel zo zit op te jutten. Ik heb steeds te kennen gegeven dat ik de maandelijkse toelage zal overmaken op het moment dat [echtgenote] aan haar verplichtingen voldoet. Mijn verzoek tot inzage in financieel gegevens is niet vreemd wat het staat gewoon als een verplichting in de overeenkomst.

(…) Jij hebt je toen opgesteld als onze mediator en vertrouwenspersoon. Ik twijfel nu echter sterk aan je integriteit. Ik dacht dat je het beste met ons voorhad, maar achteraf gezien is het overduidelijk dat je alleen maar voor de belangen van [echtgenote] bent opgekomen. (…) Jij schakelt zelfs je juridische vrienden in om [echtgenote] te ondersteunen.”

4.17    Op 29 augustus 2016 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Je hebt recht op inzage in haar IB-gegevens; de laatste die ze beschikbaar heeft, heb jij. De komende aangifte/aanslag krijg je ook. Dus welke gegevens bedoel je?

De betreffende advocaat is niet een vriend, hoe kom je daar bij. Ik kende hem omdat hij voor mijn eigen echtscheiding de huwelijksgoed[e]renrechtvragen uitzocht. Er [i]s geen informatie voor hem nodig anders dan de vragen die ik heb gesteld en waarop hij antwoord geeft; als jouw eventuele advocaat van oordeel is dat de antwoorden net deugen, dan hoor ik dat graag.

Ik zit niemand op te jutten maar ik zie hoe [echtgenote] in de problemen komt door jou. Ik heb bijgesprongen maar heb nu een stop ingevoerd. Als jij niet je verplichtingen nakomt, moet ik niet inspringen, maar moet jij juridisch worden besprongen. Dat gaat gebeuren als het geld er niet de eerste september is.

Dus voor de formele kant: bij deze sommeer ik je om uiterlijk 1 september het maandbedrag voor september te hebben overgemaakt, alsmede de achterstallige bedragen.”

4.18    Op 9 december 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Bij brief van 17 januari 2017 heeft verweerder zijn verweer kenbaar gemaakt aan de deken. In deze brief heeft verweerder onder meer het volgende naar voren gebracht:

“[echtgenote], die toen nog in de grote boerderij een gedeelte bewoonde, was bang voor [klager]. Deze schreeuwde en stampte, en hij bedreigde haar. (…) een dierbare vriendin met terminale kanker (…) die op een monsterlijke manier door haar echtgenoot wordt behandeld (…).”

4.19    In aanvulling daarop stelt het hof nog het volgende feit vast:

Verweerder wist dat de toenmalige echtgenote van klager een eigen advocaat had ingeschakeld die haar adviseerde. Hij heeft haar verzocht aan haar advocaat te vragen of het bedrag dat hij had berekend dat klager aan zijn toenmalige echtgenote moest betalen klopte voor het geval het tot een echtscheiding zou komen. De toenmalige echtgenote heeft verweerder gezegd dat haar advocaat op hetzelfde bedrag uitkwam. Hij heeft toen zelf geen contact met deze advocaat gehad. Later is dat wel het geval geweest.

5    BEOORDELING

5.1    Het hof stelt voorop dat in hoger beroep alleen de klachtonderdelen f en j aan de orde zijn. Voor zover klager heeft beoogd in hoger beroep ook de overige klachtonderdelen aan de orde te stellen is dit niet mogelijk omdat de grieven daartegen niet binnen de appeltermijn van 30 dagen aan het hof kenbaar zijn gemaakt.

Bezwaar tegen overlegging van stukken

5.2    Verweerder heeft bezwaar gemaakt tegen overlegging van de aan de pleitnotitie gehechte bijlagen. Dit bezwaar wordt gehonoreerd. Artikel 3 onder d van het (gepubliceerde) rolreglement bepaalt onder meer:

“Voorafgaand aan de zitting kunnen door beide partijen nog stukken worden ingediend, in 7-voud en bij voorkeur niet later dan twee weken voor de zitting. De behandelende kamer van het hof van discipline kan bepalen dat op te laat ingediende stukken geen acht wordt geslagen.”

5.3    Nu geen toereikende verklaring is gegeven waarom deze stukken niet eerder, met inachtneming van de in het rolreglement genoemde termijn aan klager en aan het hof zijn toegezonden, zal het hof op de inhoud van die stukken geen acht slaan.

5.4    De klacht van klager heeft betrekking op de werkzaamheden van verweerder als ‘bemiddelaar’ in de echtscheiding tussen klager en zijn toenmalige echtgenote.

5.5    Verweerder voert in hoger beroep – kort en zakelijk weergegeven – aan dat de raad ten onrechte heeft geoordeeld dat de gedragingen waarover is geklaagd onder het tuchtrecht vallen. Het bemiddelen tussen klager en zijn toenmalige echtgenote geschiedde als vriendendienst in de privésfeer. Hij heeft gepoogd extra lijden bij de vrouw, met wie hij eerder een relatie heeft gehad, te voorkomen. Zij verkeerde toen in een terminale fase van kanker. Het gebruik van zijn email-adres […] zegt niets. Hij gebruikt dat vaker voor privédoeleinden. Hij voert praktijk aan huis. Hij is voor een gering deel van zijn werktijd als advocaat werkzaam en niet op het terrein van het civiele recht. Indien het advocatentuchtrecht op de verweten gedragingen van toepassing zou zijn, is het bepaalde in de Advocatenwet ingevolge art. 8 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) onverbindend wegens een ongeoorloofde inmenging in zijn privéleven die niet noodzakelijk is in een democratische rechtsstaat. Het opnemen van gesprekken valt hem niet kwalijk te nemen. Primair dient de uitspraak van de raad te worden vernietigd; de gedragingen vallen niet onder het advocatentuchtrecht. Subsidiair is verweerder van mening dat hij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

5.6    Klager heeft – kort en zakelijk weergegeven – hiertegen aangevoerd dat de handelingen van verweerder onder het advocatentuchtrecht vallen, zoals de raad in de overwegingen 5.2 en 5.4 van de bestreden beslissing terecht heeft beslist. Het opnemen van gesprekken zonder klager daarvan op de hoogte te stellen, is tuchtrechtelijk verwijtbaar zoals de raad in rechtsoverweging 5.21 van die beslissing heeft beslist. Klager dacht dat hij vertrouwelijke gesprekken voerde met verweerder.

5.7    Het hof oordeelt als volgt. Bij de beoordeling van de klacht heeft de raad een juiste maatstaf aangelegd door te overwegen dat het tuchtrecht zoals geregeld in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich daarbij zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

5.8    Blijkens vaste rechtspraak van dit hof zijn privé-gedragingen van een advocaat in beginsel tuchtrechtelijk niet van belang. Dat is echter anders indien er voldoende aanknopingspunten zijn of verband bestaat of verwevenheid is met de praktijkuitoefening om de daarvoor geldende maatstaven toe te passen, dan wel de gedraging voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moet worden geacht. Het hof is van oordeel dat een dergelijke situatie zich hier voordoet. De vermenging van privéhoedanigheid en hoedanigheid van advocaat blijkt uit het feit dat verweerder:

- zowel op 13 januari 2015 als op 4 juli 2015 een overeenkomst heeft opgesteld waarin afspraken tussen klager en zijn echtgenote zijn vastgesteld welke door klager en zijn echtgenote zijn ondertekend (zie 4.3 en 4.5);

- klager diverse e-mails heeft gestuurd vanaf zijn zakelijke e-mailadres;

- diverse e-mails aan klager heeft gestuurd waaruit blijkt dat hij zich als advocaat gedraagt. Zo dringt hij onder andere aan op betaling van het overeengekomen maandbedrag en geeft hij aan de echtgenote te hebben gezegd een advocaat in te schakelen die zorgt voor verbeuring van een dwangsom voor iedere keer dat niet tijdig wordt betaald (zie 4.6 en 4.9), heeft hij de echtgenote gevraagd een kort geding voor te bereiden dat erop ziet dat klager zijn betalingsverplichtingen nakomt en indien klager dat niet doet, de echtgenote beslag kan leggen op al zijn rekeningen en bezittingen (4.13), en klager sommeert om het maandbedrag en de achterstallige betalingen over te maken (4.17).

Aldus zijn er voldoende aanknopingspunten met de uitoefening van de advocatenpraktijk van verweerder. Dat verweerder is gespecialiseerd in bestuursrecht doet daar niet aan af. Klager kan dan ook, met inachtneming van hetgeen hierna omtrent art. 8 EVRM wordt overwogen, in zijn klacht worden ontvangen.

Toetsing aan art. 8 EVRM

5.9    Voor het geval het hof van oordeel zou zijn dat zijn gedragingen onder de reikwijdte van het tuchtrecht vallen, heeft verweerder aangevoerd dat hij meent dat zijn recht op respect voor/eerbiediging van zijn privé leven is geschonden in de zin van art. 8 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

5.10    Hierover merkt het hof het volgende op. Als gevolg van het feit dat privé-gedragingen in de gevallen waarin er voldoende aanknopingspunten zijn of verband bestaat of verwevenheid is met de praktijkuitoefening om de maatstaven van het tuchtrecht toe te passen, is van een inbreuk op het recht op privacy sprake zoals bedoeld in art. 8 EVRM sprake. Uit hetgeen hiervoor onder 5.6 is overwogen, blijkt dat van een dergelijke inbreuk sprake is nu het hof het tuchtrecht van toepassing acht op de gedragingen van verweerder in zijn rol van bemiddelaar tussen twee vrienden.

5.11    In deze inbreuk is in de wet voorzien zoals blijkt uit hetgeen is vastgelegd in art. 46 van de Advocatenwet.

5.12    De inbreuk op het recht van privacy dient een legitiem doel: de bescherming van de rechten van een ander, in casu klager. Dit is een in art. 8 EVRM lid 2 genoemd belang. Naar het oordeel van het hof is de inbreuk met het oog op dit belang noodzakelijk in een democratische samenleving. Ter onderbouwing dient nog het volgende. Advocaten vervullen als zelfstandig beroepsbeoefenaren in de rechtspleging een bijzondere rol binnen onze democratische samenleving. Die rol brengt mee dat hun professioneel gedrag discreet, eerlijk en waardig moet zijn. De eisen die aan dit gedrag worden gesteld zijn nader uitgewerkt in diverse wetten en regelingen zoals de Advocatenwet, het Besluit beroepsvereisten advocatuur, de Verordening op de advocatuur en de Gedragsregels. Van strijd met art. 8 EVRM is naar het oordeel van het hof dan ook geen sprake. Het primaire standpunt van verweerder wordt verworpen.

Klachtonderdeel f)

5.13    Met betrekking tot het verwijt dat verweerder klager niet heeft geadviseerd een advocaat in te schakelen terwijl hij dat onder de gegeven omstandigheden wel had behoren te doen, oordeel het hof als volgt. Verweerder geeft aan gespecialiseerd te zijn op het gebied van bestuursrecht, niet op het gebied van personen- en familierecht. Tevens geeft hij aan dat hij in de vriendschappelijke sfeer slechts heeft beoogd een bemiddelende rol tussen klager en zijn toenmalige echtgenote te vervullen. Zijn taak was er kennelijk niet op gericht juridisch advies te geven. Het hof is met de raad van oordeel dat in dat geval van hem mag worden verwacht dat hij van het begin af aan duidelijk zou zijn geweest over zijn rol en hij klager uitdrukkelijk zou hebben geadviseerd een advocaat in te schakelen met kennis van zaken met betrekking tot de afspraken die tussen klager en zijn toenmalige echtgenote zouden worden gemaakt. Dit spreekt te meer nu hij ervan op de hoogte was dat de toenmalige echtgenote door een advocaat werd bijgestaan zoals blijkt uit 4.15 en 4.19. Verweerder heeft aangevoerd dat hij klager een dergelijk advies heeft gegeven. Klager ontkent dit. Verweerder heeft zijn stelling niet onderbouwd. Evenmin is van enige schriftelijke vastlegging van een dergelijk advies gebleken. Zo’n vastlegging mocht van verweerder worden verwacht. Nu dit kennelijk niet is gebeurd houdt het hof het ervoor dat verweerder heeft nagelaten klager aldus te adviseren. Dat valt hem tuchtrechtelijk te verwijten. Het klachtonderdeel is gegrond.

Klachtonderdeel j)

5.14    Klager verwijt verweerder alle gesprekken te hebben opgenomen – niet alleen telefoongesprekken – terwijl hij dacht dat ze vertrouwelijk waren.

5.15    Verweerder erkent in zijn appelmemorie dat hij ‘gesprekken’ heeft opgenomen. Ter zitting van het hof heeft hij dit teruggebracht tot één gesprek. Verweerder stelt dit te hebben gedaan omdat klager steeds agressiever werd. Hij maakte de opname om, als hem iets zou overkomen, de opname zou kunnen uitwijzen wat er was gebeurd.

5.16    Wat er verder ook zij van het aantal opgenomen gesprekken, de aard daarvan – telefoongesprek of face-to-face gesprek – alsmede de reden daarvan, het opnemen van een (enkel) gesprek zonder klager daarin te kennen, is tuchtrechtelijk verwijtbaar omdat het een advocaat niet is toegestaan om, zonder mededeling vooraf aan degene met wie hij spreekt, de inhoud van een gesprek op een geluidsdrager vast te leggen.

5.17    Nu vaststaat dat klager verweerder geen toestemming heeft gegeven om hun gesprek(ken) op te nemen, heeft verweerder aldus tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Het klachtonderdeel is gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Gelet op het vorenstaande is het hof met de raad van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

6.2    Anders dan de raad is het hof evenwel van mening dat een maatregel dient te worden opgelegd, gelet op de aard van de gewraakte gedragingen. Verweerder is niet van het begin af aan duidelijk geweest over zijn rol en heeft klager niet uitdrukkelijk geadviseerd een advocaat in te schakelen. Tevens heeft hij zonder toestemming van klager in ieder geval één gesprek opgenomen. Met name de omstandigheden waaronder verweerder klager niet heeft geadviseerd een advocaat in de arm te nemen – verweerder wist dat de toenmalige echtgenote van klager wel een eigen advocaat in de arm had genomen en hij tamboereerde daar ook op – hadden verweerder er toe moeten brengen klager te adviseren ook een eigen advocaat in de arm te nemen. Het hof rekent het verweerder aan dat hij dit niet heeft gedaan en acht de gedragingen verwijtbaar gelet op de kernwaarden partijdigheid en integriteit. Dat maakt dat het hof de maatregel van waarschuwing op zijn plaats acht.

6.3    Het hof zal de beslissing van de raad dan ook vernietigen voor zover daarin is bepaald dat geen maatregel wordt opgelegd.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat het hof een maatregel oplegt, zal het hof verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten in hoger beroep:                                           a) € 25,- reiskosten van klager;                                                      b) € 1000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

7.2    Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, en artikel 48aa, tweede tot en met vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 25,- reiskosten binnen vier weken na deze uitspraak betalen aan klager. Klager moet daarvoor tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk doorgeven aan verweerder.

7.3    Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, en artikel 48aa, tweede tot en met vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 1000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline” en het zaaknummer.

    BESLISSING

Het hof van discipline:

-    bekrachtigt de beslissing van de raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 17 oktober 2017, gewezen onder nummer 17-562/A/A, behoudens voor zover daarin is bepaald dat geen maatregel wordt opgelegd;

en in zoverre opnieuw rechtdoende:

-    bepaalt dat de maatregel van waarschuwing wordt opgelegd;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 25,- aan klager, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. R.H. Broekhuijsen en D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2018.

   

griffier    voorzitter    

       

De beslissing is verzonden op 14 mei 2018.