Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-04-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2018:101

Zaaknummer

17-593

Inhoudsindicatie

Klacht tegen eigen advocaat ongegrond. De door klager gestelde betalingsafspraken zijn niet komen vast te staan. Verweerder heeft toegelicht dat zijn opdracht beperkt was tot de behandeling van de strafzaak van klager in hoger beroep. Dat verweerder destijds heeft toegezegd na de afronding daarvan ook nog andere werkzaamheden (kosteloos) te zullen verrichten, is de raad niet gebleken. Overige klachtonderdelen eveneens ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 30 april 2018

in de zaak 17-593

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

tegen

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 25 januari 2017 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 2 augustus 2017 met kenmerk 17-0024/MV/nk, door de raad ontvangen op 3 augustus 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 22 januari 2018 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier.

 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Klager werd ervan verdacht twee vrouwen tot prostitutie te hebben gedwongen. De strafrechter heeft klager hiervoor in eerste aanleg veroordeeld en heeft een gevangenisstraf van acht jaar opgelegd en klager veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan de Staat ten gunste van de slachtoffers. Klager is in deze procedure bijgestaan door mr. D.

2.2    Mr. D. is een kantoorgenoot van verweerder.

2.3    In juli 2011 heeft klager verweerder gevraagd hem bij te staan in de hoger beroepsprocedure tegen voornoemd strafvonnis. Verweerder heeft deze opdracht aanvaard en heeft namens klager hoger beroep ingesteld.

2.4    In juli 2013 heeft verweerder een rechtspsycholoog in Maastricht benaderd omdat klager meende dat de verklaringen van de vrouwen niet klopten. Het rapport van de rechtspsycholoog is niet in het geding gebracht.

2.5    In oktober 2013 heeft een zitting bij het gerechtshof plaatsgevonden.

2.6    Het gerechtshof heeft klager nadien veroordeeld tot een (lagere) gevangenisstraf van 5 jaar en betaling van een (een lagere) schadevergoeding van ruim € 209.000,- met vervangende hechtenis van een jaar.

2.7    Verweerder heeft de zaak van klager na het arrest overgedragen aan een cassatieadvocaat. De cassatieprocedure heeft tot niets geleid.

2.8    Eind 2016/begin 2017 heeft klager verweerder gebeld met de vraag of verweerder contact wilde opnemen met het Centraal Justitieel Incassobureau (hierna: ‘CJIB’) om tot een betalingsregeling te komen. Het CJIB had een deurwaarder ingeschakeld omdat klager de schadevergoeding nog niet had betaald en klager vreesde voor vervangende hechtenis. Verweerder heeft klager gezegd daartoe bereid te zijn maar wel tegen betaling (vooraf). Klager heeft met deze betaling niet ingestemd.

2.9    Bij brief van 25 januari 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en zoals ter zitting van de raad aan klager voorgehouden en door klager als juist omschreven is, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder betalingsafspraken niet is nagekomen;

b)    verweerder klager niet heeft geïnformeerd over de mogelijkheden in verband met de schadevergoedingsmaatregel zoals een ‘herziening/executiemaatregel verzoek kwijtschelding van het hof’;

c)    verweerder niet tijdig de juiste rechtspsycholoog heeft benaderd tijdens de voorbereidingen van het hoger beroep;

d)    verweerder zijn pleidooi niet op tijd af heeft gehad;

e)    verweerder zijn belofte om een civiele schadevorderingszaak tegen de politie op te starten niet is nagekomen.

3.2    Klager heeft zijn klacht als volgt nader toegelicht. Verweerder heeft klager beloofd om de hele strafzaak te doen, waaronder ook de kwestie rondom de schadevergoedingsmaatregel en een vordering van de Belastingdienst op klager. Verweerder heeft in strijd met de eerder gemaakte afspraken klager gevraagd een voorschot te betalen voordat hij zal corresponderen met het CJIB over de schadevergoedingsmaatregel. Verweerder heeft onvoldoende verweer gevoerd en geadviseerd over de mogelijkheden tegen de schadevergoedingsmaatregel in verband met de lage draagkracht van klager. Helder was dat klager deze schadevergoeding niet zal kunnen betalen.

3.3    Klager heeft gevraagd om psycholoog D. of Van K. te benaderen. Verweerder heeft hier geen gehoor aan gegeven en op het laatste moment een willekeurige psycholoog benaderd. Dit heeft nadelig voor klager uitgepakt.

3.4    Klager heeft van mr. D. gehoord dat verweerder zijn pleidooi niet op tijd af had. Als verweerder meer tijd had genomen was het pleidooi beter tot zijn recht gekomen. Verder heeft verweerder tijdens de zitting in hoger beroep ernstige fouten gemaakt. Verweerder heeft aangegeven dat klager bloedvlekken op zijn t-shirt had, iets wat klager stellig heeft ontkend. Na het verzoek van klager daartoe heeft verweerder het gerechtshof gemeld dat hij zich hierover heeft vergist.

3.5    Vóór zijn aanhouding heeft klager een klacht ingediend tegen de politie wegens onbehoorlijk politieoptreden. Die klacht is gegrond verklaard. Verweerder en zijn kantoorgenoot hebben in 2010 beloofd een civiele schadevergoedingsvordering in te stellen tegen de politie. Verweerder is deze belofte niet nagekomen.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder betwist tuchtrechtelijk laakbaar te hebben gehandeld.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    In juli 2011 heeft klager verweerder gevraagd hem bij te staan in de hoger beroepsprocedure. Het dossier van verweerder is niet meer volledig nu hij de zaak na het arrest in 2013 heeft overgedragen aan de cassatieadvocaat. In zijn dossier kan verweerder niets terugvinden over de door klager gestelde afspraken over toekomstige problemen bij de inning van de schadevergoedingsmaatregel. Verweerder kan zich daarover ook niets herinneren. De belastingkwestie is destijds ondergebracht bij een andere advocaat. Verweerder kan zich goed voorstellen dat hij klager heeft gemeld dat hij bereid was om klager indien nodig in de toekomst te helpen maar zeker niet kosteloos. Toen klager verweerder belde met de vraag of verweerder contact wilde opnemen met het CJIB heeft verweerder gezegd dat hij hiervoor wel betaald wilde worden, ook omdat voor deze werkzaamheden geen toevoeging wordt verstrekt. Klager heeft geen voorschot willen betalen en verweerder heeft gezegd niet gratis werkzaamheden te verrichten.

Ad klachtonderdeel b)

4.3    Klager was destijds vol lof over de inspanningen van verweerder. Nu zoveel jaren later stelt klager dat verweerder fouten heeft gemaakt, hetgeen verweerder ten stelligste betwist. De financiële positie van klager is bij de behandeling van de zaak wel degelijk aan de orde gekomen maar volgens vaste jurisprudentie speelt de draagkracht geen enkele rol bij de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel op grond van artikel 36g Wetboek van Strafrecht. Zelfs als helder is dat de veroordeelde de vergoeding niet kan betalen en detentie vrijwel zeker het gevolg is, hoeft niet te worden afgezien van de maatregel.

Ad klachtonderdeel c)

4.4    Op verzoek van klager heeft verweerder de rechtspsychologen D. en Van K. benaderd maar zij waren niet beschikbaar. In overleg met en na goedkeuring van klager heeft verweerder vervolgens een andere (collega-)psycholoog gevraagd het onderzoek te verrichten. Het rapport was tijdig voor de zitting in oktober 2013 klaar maar is niet in het geding gebracht omdat het geen voor het pleidooi bruikbaar materiaal opleverde.

Ad klachtonderdeel d)

4.5    Het pleidooi van verweerder was wel degelijk op tijd af. In een andere en eerdere pleitnota voor een pro-formazitting bij het gerechtshof, was per abuis vermeld dat de politie klager op enig moment heeft aangetroffen met bloed op zijn t-shirt. Dit betrof een evidente vergissing nu vlak daarvoor was opgemerkt dat klager een ontbloot bovenlijf had (en dus geen t-shirt aan had) en dat het om zijn broek ging. Dit heeft verder geen rol gespeeld in de procedure.

Ad klachtonderdeel e)

4.6    Verweerder is pas sinds de hoger beroepsprocedure bij de zaak van klager betrokken geweest en niet al in 2010. De driejarige verjaringstermijn van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet lijkt verstreken te zijn. Los daarvan acht verweerder het onwaarschijnlijk dat hij na de gegrondverklaring van de klacht tegen de politie heeft gemeld daar een gevolg aan te zullen geven, zoals klager voorstaat. Verweerder is daarvan niets bekend en hem is evenmin bekend wat zijn kantoorgenoot daarover in 2010 heeft gezegd. Verweerder doet geen civiele zaken en er ligt ook geen opdracht op dat punt.

 

5    BEOORDELING

5.1    De raad constateert dat het een klacht tegen de voormalig eigen advocaat betreft.

5.2    De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang, rekening houdende met de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico –  waarvoor een advocaat bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Het handelen van verweerder zal aan deze norm worden getoetst.

Ad klachtonderdeel a)

5.3    De door klager gestelde betalingsafspraken zijn niet komen vast te staan. Verweerder heeft toegelicht dat zijn opdracht beperkt was tot de behandeling van de strafzaak van klager in hoger beroep. Dat verweerder destijds heeft toegezegd na de afronding daarvan ook nog andere werkzaamheden te zullen verrichten, is de raad niet gebleken. Klager heeft deze stelling onvoldoende concreet onderbouwd. Uiteraard staat het een cliënt vrij om zich voor vervolgwerkzaamheden opnieuw tot de voormalige advocaat te wenden, maar van de advocaat kan dan niet worden verwacht dat hij deze nieuwe werkzaamheden op basis van de vorige opdracht (die niet zover strekt) en kosteloos verricht. De raad oordeelt klachtonderdeel a ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.4    Indien en voor zover klager heeft bedoeld dat verweerder klager tijdens de behandeling in hoger beroep onvoldoende heeft geadviseerd over en/of verweer heeft gevoerd tegen de schadevergoedingsmaatregel in verband met de lage draagkracht van klager, is de eerste vraag of dit klachtonderdeel niet reeds verjaard is. Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht is ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijkverklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. Het is de raad niet bekend wanneer het gerechtshof arrest heeft gewezen in de hoger beroepszaak van klager. Die datum is relevant omdat klager toen bekend was met de overwegingen en het oordeel van het hof op grond van de door verweerder gevoerde verweren. Of de klacht van klager van 25 januari 2017 is ingediend binnen drie jaar na het arrest, kan de raad niet vaststellen, zodat er onvoldoende grond bestaat voor het oordeel dat dit klachtonderdeel is verjaard.

5.5    Voorts geldt dat de raad niet is gebleken dat verweerder klager op dit punt onvoldoende heeft geadviseerd of onvoldoende verweer heeft gevoerd. Verweerder heeft gemotiveerd toegelicht dat de financiële positie van klager wel degelijk tijdens de procedure bij het gerechtshof aan de orde is gekomen maar dat dit verweer – volgens vaste jurisprudentie – geen argument is om de schadevergoedingsmaatregel achterwege te laten, zoals ook gebleken is. Op grond van hetgeen klager heeft gesteld en verweerder daartegenin heeft gebracht, valt niet in te zien dat verweerder anders of meer had moeten handelen dan hij thans heeft gedaan.

5.6    Indien en voor zover klager heeft bedoeld dat verweerder hem na het hernieuwde contact in 2017 (dus ná het arrest) had moeten bijstaan bij het treffen van maatregelen tegen de inning van de schadevergoedingsmaatregel, dan geldt dat deze klacht het lot van klachtonderdeel a volgt. Immers, in dat geval geldt dat deze werkzaamheden als nawerk moeten worden beschouwd waarvoor geen opdracht bestond.

5.7    De raad oordeelt klachtonderdeel b ongegrond.

Ad klachtonderdelen c en d)

5.8    Omdat de klachtonderdelen c en d zien op de inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep door verweerder, worden deze klachtonderdelen gezamenlijk behandeld.

5.9    Vaststaat dat verweerder vóór de zitting in oktober 2013 bij het gerechtshof een rechtspsycholoog heeft benaderd en dat dit tot een rapport heeft geleid. Vaststaat ook dat de stellingen over het bloed op het t-shirt van klager in een eerdere pleitnota zijn opgenomen, eveneens dus vóór de zitting in oktober 2013. Het verwijt dat verweerder zijn pleitnota niet tijdig af had, heeft eveneens betrekking op de zitting in oktober 2013. Kortom, met de verwijten in deze klachtonderdelen was klager uiterlijk ter zitting van oktober 2013 bekend. Nu klager hierover eerst bij klachtbrief van 25 januari 2017 zijn beklag heeft gedaan, zijn deze klachtonderdelen verjaard nu meer dan drie jaren na genoemde zitting zijn verstreken. De raad verwijst naar het hiervoor reeds genoemde artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet. De klachtonderdelen c en d zijn derhalve niet-ontvankelijk.

Ad klachtonderdelen e)

5.10    Vaststaat als wederzijds gesteld dat dit klachtonderdeel eerst ter zitting van de raad van 22 januari 2018 is ingebracht. Volgens klager heeft verweerder en/of zijn kantoorgenoot in 2010 toegezegd om een civiele schadevergoedingsprocedure tegen de politie op te starten en is verweerder deze toezegging niet nagekomen. Nu verweerder heeft gesteld dat klager in dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens verjaring, zal de raad dit verweer eerst beoordelen.

5.11    Klager heeft gesteld dat de vermeende toezegging in 2010 is gedaan. Verweerder heeft betwist dat hij een dergelijke toezegging heeft gedaan, laat staan dat hij deze niet is nagekomen. Als onvoldoende betwist staat vast dat de klacht tegen de politie hangende de strafprocedure in eerste aanleg gegrond is verklaard. Als onvoldoende betwist staat eveneens vast dat verweerder pas vanaf de hoger beroepsprocedure (juli 2011), werkzaamheden voor klager is gaan verrichten. In die zin is niet aannemelijk dat verweerder al in 2010 een toezegging aan klager heeft gedaan. De raad gaat er daarom van uit dat de gestelde toezegging, zo die al is gedaan, door de kantoorgenoot van verweerder is gedaan. Voor zover klager heeft bedoeld te stellen dat verweerder bij zijn aantreden op zich heeft genomen om de al eerder gedane toezegging na te komen en daarin is tekortgeschoten, geldt dat de verjaringstermijn moet zijn gaan lopen ná 25 januari 2014 (dus binnen drie jaar, teruggerekend vanaf de indiening van de klacht op 25 januari 2017) wil de klacht van klager ontvankelijk zijn. Dit is niet komen vast te staan. Niet aannemelijk is immers dat verweerder eerst op of na 25 januari 2014 nalatig is geweest in de uitvoering van zijn beweerdelijke verplichting of dat klager met die nalatigheid eerst nadien bekend is geworden. Het moet er daarom voor worden gehouden dat van het gestelde verwijt (en klagers bekendheid daarmee) al voor 25 januari 2014 sprake was. Daarmee is de klacht verjaard op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet.

5.12    Klachtonderdeel e oordeelt de raad niet-ontvankelijk.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klachtonderdelen c, d en e niet-ontvankelijk;

-    verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

 

Aldus gewezen door mr. R.A. Steenbergen, voorzitter, mrs. A.T. Bolt, K.F. Leenhouts, leden, bijgestaan door mr. L.M. Roorda als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 april 2018.

 

Griffier                                                            Voorzitter

 

Verzonden d.d. 30 april 2018.