Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-04-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2018:65

Zaaknummer

18-194/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Klacht ingediend meer dan 3 jaar nadat het verweten handelen heeft plaatsgevonden en derhalve niet tijdig. Dat in appel anders is beslist dan in eerste aanleg maakt dit niet anders. Advocaat is niet gehouden om een brief die aan een kantoorgenoot is gericht te beantwoorden. Klacht gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort 

’s-Hertogenbosch van 25 april 2018

 

in de zaak 18-194/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

klager

tegen:

 

verweerder

 

De (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) van 9 maart 2018 met kenmerk K 17-043a, door de raad ontvangen op 9 maart 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1             FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

 

1.1      Op 29 januari 2002 is in opdracht van de Belastingdienst een bedrag ad € 56.000,- onder de heer W. in beslag genomen en verrekend met een belastingschuld van de heer W. De heer W. heeft zich in 2002 tot klager gewend met het verzoek hem in deze kwestie bij te staan. Klager heeft bij dagvaarding van 16 april 2008 namens de heer W. terugbetaling van het in beslag genomen bedrag van € 56.000,- gevorderd. De heer W. is bij vonnis dd. 17 december 2008 niet-ontvankelijk verklaard wegens verjaring van de vordering. Verweerder heeft vervolgens namens de heer W. een procedure in hoger beroep en cassatie gevoerd. Het vonnis van de rechtbank is door het gerechtshof en door de Hoge Raad bekrachtigd. De heer W. is in drie instanties in de proceskosten veroordeeld (in totaal € 10.727,34). Op 19 september 2011 zijn voormelde uitspraken aan de heer W. betekend en is bevel gedaan om de in die uitspraken opgelegde veroordelingen tot betaling van de proceskosten te voldoen.

1.2      De heer W. heeft op 21 maart 2012 meerdere klachten tegen klager ingediend bij de deken. De heer W. is in de (drie) klachtzaken bijgestaan door verweerder. De Raad van Discipline heeft bij beslissingen dd. 10 juni 2013 de maatregel schrapping aan klager opgelegd. De beslissingen van de raad zijn bij beslissingen van het Hof van Discipline van 16 december 2016  bekrachtigd. 

1.3      De kantoorgenoot van verweerder, tegen wie deze klacht ook is gericht (bij de raad bekend onder referentienummer 18 -195/DB/ZWB) heeft namens de heer W. een civielrechtelijke procedure bij de kantonrechter tegen klager aanhangig gemaakt, met vordering tot betaling van het bedrag  van de proceskosten waarin de heer W. was veroordeeld. De kantonrechter heeft bij -uitvoerbaar bij voorraad verklaard- vonnis van 10 april 2013 de vordering van de heer W. toegewezen.

1.4      Verweerder heeft per email van 11 april 2013 aan klager verzocht om aan het vonnis van de kantonrechter van 10 april 2013 te voldoen en aangezegd dat er bij gebreke daarvan tot executie zou worden overgegaan. Toen betaling uitbleef is de deurwaarder tot betekening en bevel overgegaan. Op 24 april 2013 is het bevel betekend en op 17 juni 2013 is beslag gelegd op de auto van  klager.

1.5      Verweerder heeft in een kort geding procedure namens de heer W. afgifte van dossiers gevorderd. De voorzieningenrechter heeft de vordering bij vonnis van 8 juli 2013 toegewezen onder last van een dwangsom. Op 9 juli 2013 is het vonnis aan klager betekend. Op 29 januari 2014 is door de deurwaarder een betalingsbevel aan klager betekend. Op 5 februari 2014 is door de deurwaarder beslag op de banktegoeden van klager gelegd.

1.6      De gemachtigde van klager schreef bij brief van 12 oktober 2016 onder meer het volgende aan de kantoorgenoot van verweerder: “Met verwijzing naar het arrest van het gerechtshof van 6 september 2016, u inmiddels bekend, breng ik het volgende uitdrukkelijk onder de aandacht. (………) In kwestie dient u uw aansprakelijkheidsverzekering in kennis te stellen en ook het verzekeringsnummer van uw polis aan mij door te geven.”

1.7      Bij brief van 6 februari  2017 heeft de gemachtigde van klager namens klager bij de deken een klacht ingediend tegen verweerder.

 

2             KLACHT

2.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.    verweerder namens zijn cliënt in rechte terugbetaling van proceskosten heeft gevorderd, terwijl hij wist of behoorde te weten dat zijn cliënt deze proceskosten niet had betaald. Bij arrest van 6 september 2016 zijn de vorderingen van de heer W. alsnog afgewezen. (gedragsregel 30)

2.    verweerder tegen klager heeft geprocedeerd enkel en alleen met het doel om klager te beschadigen;

3.    verweerder heeft nagelaten executiemaatregelen aan te kondigen (gedragsregel 19)

4.    verweerder, terwijl hij beschikte over bewijs dat de heer W. de proceskosten niet had betaald, dit bewijsmateriaal in rechte niet heeft overgelegd (artikel 21 Rv);;

5.    verweerder doelbewust dwangsommen heeft laten oplopen en pas is overgegaan tot inning daarvan nadat de maximale som was verbeurd;

6.    verweerder heeft nagelaten om desgevraagd het polisnummer van zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering aan (de gemachtigde van) klager te vertrekken

 

2.2      Klager heeft ter toelichting op zijn klacht onder meer het volgende naar voren gebracht: “De klacht is bewijsrechtelijk gestoeld op het gerechtshof van ’s-Hertogenbosch van 6 september 2016 inzake (……..). De klacht heeft daarmee niet eerder haar validiteit gekregen dan na dit gewezen arrest. De tijdslimiet van drie jaren ex artikel 46 g Advocatenwet is in onderhavig geval niet overschreden. Het arrest van 6 september 2016 heeft inzake de klacht de kracht van het gewijsde in relatie met het handelen van verweerder ten aanzien van klager. Verweerder is daarvan terdege doordrongen. De indiening van de klacht is tijdig geschied nu de heer W. geen beroep in cassatie heeft ingesteld tegen het arrest van het gerechtshof van 6 september 2016.”

2.3      Er is onder meer informatie aan de pers verstrekt, waarin klager is beschuldigd van valsheid in geschrifte en de aan klager opgelegde schrapping.

2.4      Klager heeft op 25 juli 2013 dossier aan verweerder verstrekt. Verweerder heeft op 29 januari 2014 te kennen gegeven dat de dossiers niet compleet zijn en betaling van de volledige dwangsom van € 15.000,- gevorderd. Verweerder heeft bewust zes maanden gewacht om zoveel mogelijk dwangsommen te kunnen innen.

 

3             VERWEER

3.1      Een deel van de klachten zijn ingediend na het verstrijken van de verjaringstermijn ex artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet van 3 jaar.

 

3.2      Bij arrest van 6 september 2016 is de vordering van de heer W. afgewezen, omdat de heer W. onvoldoende had aangetoond schade te hebben geleden. De heer W. had echter in september 2011 betaald. Bij het gerechtshof is een bewijsaanbod gedaan, maar dit is door het gerechtshof gepasseerd. Overigens kwam de heer W,. ook indien door de heer W. (nog) niet zou zijn betaald, het recht toe klager in rechte te betrekken.

 

3.3      Er is niet geprocedeerd om klager te beschadigen, maar om de proceskosten terug te vorderen. Verweerder betwist de pers te hebben geïnformeerd.

 

3.4         Verweerder heeft, voordat tot executie van het vonnis van 10 april 2013 is overgegaan, klager per email van 11 april 2013 gesommeerd om tot betaling over te gaan en executiemaatregelen aangekondigd. Op 29 januari 2014 is de deurwaarder in opdracht van de heer W. overgegaan tot betekening van een betalingsbevel. Verweerder heeft hiermee niets van doen gehad. De heer W. is in deze bijgestaan door een andere advocaat.

3.5         De gemachtigde van klager heeft het polisnummer niet aan verweerder, maar aan zijn kantoorgenoot gevraagd. De kantoorgenoot van verweerder heeft de brief van 12 oktober 2016 toegezonden aan zijn verzekeraar en bij brief van 17 oktober 2016 aan de gemachtigde van klager gereageerd.

 

4             BEOORDELING

4.1      Ingevolge het bepaalde in artikel 46 g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard indien deze wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.

4.2      De gemachtigde van klager heeft de klacht op 7 februari 2017 bij de deken ingediend. De voorzitter stelt op grond van het aan de raad overgelegde dossier vast dat de klachtonderdelen 1 tot en met 5 betrekking hebben op feiten en omstandigheden die hebben plaatsgevonden voor 1 februari 2014 en reeds toen bij klager bekend waren. Deze klachtonderdelen zijn derhalve niet tijdig ingediend en zullen door de voorzitter niet-ontvankelijk worden verklaard. Dat het gerechtshof bij arrest dd. 6 september 2016 tot een ander oordeel is gekomen dan de kantonrechter maakt dit niet anders. Het handelen dan wel nalaten van verweerder waarop de klachtonderdelen 1 tot en met 5 betrekking hebben waren reeds voor 1 februari 2014 bij klager bekend.

 

4.3      De voorzitter stelt vast dat de brief dd. 12 oktober 2016 met het verzoek om informatie over het polisnummer was gericht aan de kantoorgenoot van verweerder. Nu het verzoek niet aan verweerder was gericht valt niet in te zien welk verwijt hem ter zake tuchtrechtelijk valt te maken.

 

4.4      Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de onderdelen 1 t/m 5  van de klacht, met toepassing van artikel 46 g lid 1 sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk verklaren en onderdeel 6 van de klacht met toepassing van artikel 46 j Advocatenwet kennelijk ongegrond.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

BESLISSING

 

De voorzitter verklaart:

 

klager in de onderdelen 1 t/m 5 van de klacht, met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet, niet-ontvankelijk

onderdeel 6 van de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, met bijstand van mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier 25 april 2018

 

 

Griffier                                                Voorzitter

 

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

 

Deze beslissing is in afschrift op 26 april 2018

 

verzonden aan:

-              de gemachtigde van klager

-              verweerder

-               de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

 

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klager, verweerder  en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch , Postbus 1190,4801 BD Breda.  Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift ( in tweevoud ) waarin de gronden van het verzet gemotiveerd worden omschreven. In het verzetschrift moet u uitleggen waarom u het niet eens bent met de beslissing van de voorzitter dat de klacht (kennelijk) niet-ontvankelijk  is. U mag daarin ook nader  toelichten waarom de klacht volgens u gegrond is.

De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift dus ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl