Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-01-2013

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2013:48

Zaaknummer

6443

Inhoudsindicatie

Klachten tegen advocaat wederpartij ongegrond. Vrijheid van handelen niet overschreden.

Uitspraak

Beslissing van 18 januari 2013

in de zaak 6443

naar aanleiding van het hoger beroep van:

  klager

tegen:

  verweerder

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 7 mei 2012, onder nummer M 171-2012 en

M 187-2012, aan partijen toegezonden op 8 mei 2012, waarbij een klacht van klager tegen verweerder in alle onderdelen ongegrond is verklaard.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 29 mei 2012 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van verweerder;

- twee e-mail-berichten van klager aan het hof van 4 juli 2012 en één van 7 juli 2012;

- faxbericht van verweerder aan het hof van 31 oktober 2012;

- e-mailbericht van klager aan het hof van 5 november 2012;

- e-mailbericht van verweerder aan het hof van 6 november 2012.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 12 november 2012, waar klager en verweerder zijn verschenen. Klager heeft bij wijze van pleitnota een brief van hem aan verweerder van 23 november 2011 overgelegd.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1. verweerder in een verzoekschrift van 24 januari 2011 aan de rechtbank Maastricht opzettelijk de feiten heeft verdraaid dan wel onjuist weergegeven, met geen ander doel dan zijn cliënte de gelegenheid te geven zich, met medeneming van hun zoon te vestigen;

2. verweerder tijdens de zitting voor de rechtbank op 11 juli 2011:

- een vakantie van 2 weken in oktober bepleitte, terwijl algemeen bekend is dat de herfstvakantie maar een week duurt; verweerder maakte zich dus sterk voor ongeoorloofd schoolverzuim;

- verweerder een vakantieregeling bepleitte die in ging tegen de beschikking van twee jaar eerder, waarvan verweerder op de hoogte was;

- persisteerde bij het verzoekschrift, op één uitzondering na, terwijl verweerder de gestelde punten niet hard kon maken; dit was in woord en geschrift onnodig grievend en tegen de gerechtvaardigde belangen van klager in;

3. verweerder tijdens de mondeling behandeling van de klacht door de deken loog over de herkomst van de brief van de zoon van klager en de cliënte van verweerder, waarvan hij klager procedureel een kopie had moeten sturen.

Klachtonderdeel 1 is als klacht bij de deken ingediend bij brief van klager van 11 april 2011, klachtonderdelen 2 en 3 zijn ingediend bij brief aan de deken van 12 juli 2011.

4 FEITEN

4.1 Het volgende is komen vast te staan:

Verweerder is (vanaf 2002 tot eind september 2011) als advocaat voor de voormalige echtgenote van klager opgetreden. Bij brief van 11 maart 2009 (bedoeld zal zijn: 2010, HvD) heeft verweerder de voormalige advocaat van klager aangeschreven en deze verzocht zijn cliënt een toestemmingsverklaring voor een paspoort voor zoon, geboren 13 september 1995, de zoon van klager en zijn toenmalige echtgenote, te laten ondertekenen. Deze advocaat heeft verweerder bij brief van 15 maart 2010 laten weten dat hij het dossier gesloten had en heeft verweerder verzocht rechtstreeks met klager contact op te nemen. Verweerder heeft klager hierover vervolgens aangeschreven in zijn woonplaats in F. bij brief van 22 maart 2010. Klager betwist deze brief te hebben ontvangen. De zoon had klager al per email van 10 maart 2010 gevraagd een handtekening voor een paspoort te willen zetten. Klager heeft daarop bij email van 14 maart 2010 geantwoord dat zij daarover nog wel eens in de volgende vakantie zouden kunnen praten. Verweerder heeft  voor zijn cliënte bij de rechtbank Maastricht op 25 januari 2011 een verzoek ingediend om vervangende toestemming als bedoeld in art. 34 Paspoortwet ten behoeve van zoon. Aan het verzoek heeft verweerder voor zijn cliënte ten grondslag gelegd dat klager geen medewerking wilde verlenen om zoon van een paspoort te voorzien, en dat de voormalige echtgenote daarvan hinder ondervindt omdat zij niet met zoon op vakantie kan naar het buitenland, hetgeen temeer klemt nu haar familie woonachtig is in J.. Verweerder heeft in dit verzoekschrift onder meer gesteld:

- dat partijen in de praktijk geen enkel contact met elkaar hebben;

- dat tussen klager en zoon geen omgang plaatsvindt;

- dat partijen niet meer met elkaar kunnen overleggen;

- dat de voormalige echtgenote van klager getracht heeft de zaak in der minne met klager te regelen, maar dat dat niet tot een oplossing heeft geleid, wellicht door de strijd tussen partijen in het verleden over de omgang en de alimentatie.

Bij brief van 22 april 2011 aan de rechtbank, met afschrift aan klager, heeft verweerder medegedeeld dat er, anders dan hij in het verzoekschrift had vermeld, wel geregeld contact bestaat tussen klager en zoon.

De zaak is mondeling behandeld ter zitting van de kinderrechter van 11 juli 2011, waarbij klager in persoon aanwezig was. Klager heeft ter zitting aangevoerd dat hij uit zichzelf alimentatie en andere zaken voor zoon betaalt, dat hij goed contact heeft met zoon, dat de brief die door zoon aan de rechtbank zou zijn geschreven, niet van zoon zelf is, en dat hij een mogelijke wijziging van de verblijfplaats van zoon naar S. wil voorkomen. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat zijn cliënte niet van plan is te verhuizen naar S., maar dat zij graag in de zomervakantie of herfstvakantie met zoon naar S. wil. Bij beschikking van 15 juli 2011 heeft de kinderrechter het verzoek van de voormalige echtgenote toegewezen. In de beschikking is onder meer vermeld dat zoon bij brief van 20 juni 2011 zijn mening aan de rechtbank kenbaar heeft gemaakt.

4.2 De raad heeft de maatstaf voor de beoordeling van een klacht over het optreden van de advocaat van een wederpartij voorop gesteld. Deze maatstaf luidt dat ervan behoort te worden uitgegaan dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Een advocaat dient de belangen van zijn cliënt voorts te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft. Een advocaat mag in beginsel afgaan op de juistheid van de informatie die zijn cliënt hem verstrekt, en is slechts in uitzonderingsgevallen – indien hij behoorde te weten dat de informatie onjuist was – gehouden de juistheid daarvan te verifiëren. De raad oordeelde dat niet gebleken is dat verweerder bij de formulering van het verzoekschrift of ter zitting van 11 juli 2011 deze grenzen heeft overschreden. De klacht is op deze grond in alle onderdelen ongegrond verklaard.

4.3 In zijn beroepschrift voert klager aan dat verweerder de rechtbank heeft misleid met zijn van a tot z gelogen verzoekschrift. Klager bestrijdt dat verweerder moeite heeft gedaan de zaak in der minne te schikken, voordat hij een verzoekschrift bij de rechtbank indiende. Hij stelt tenslotte dat met de uitspraak van de raad bewezen is dat de advocaat zonder ook maar één punt hard te kunnen maken er lustig op los mag liegen voor de rechter.

Verweerder heeft in zijn reactie op het beroepschrift laten weten dat hij geen nadere opmerkingen heeft.

5 BEOORDELING

5.1 Het hof overweegt allereerst het volgende.

Klager heeft ter zitting gesteld dat hij geen stukken of inventarislijst had ontvangen.

In het dossier bevindt zich echter een brief van de griffie van het hof aan klager van 24 oktober 2012 met een oproep voor de zitting van het hof van 12 november 2012, waarbij de inventarislijst is toegezonden onder de mededeling dat als bepaalde stukken niet bekend zijn, een fotokopie gestuurd kan worden en dat het dossier bovendien ter inzage ligt.

5.2 De raad heeft met juistheid de hierboven in 4.2 geciteerde maatstaf voorop gesteld. Ook het hof zal het handelen van verweerder, waarover klager klaagt, aan deze maatstaf toetsen.

Uit de klachtbrief van klager van 11 april 2011 en zijn brief aan verweerder van 23 november 2011, die klager als toelichting bij de zitting bij het hof heeft gebruikt, blijkt dat klager met het eerste klachtonderdeel doelt op de volgende, volgens klager verkeerd in het verzoekschrift weergegeven feiten: (1) er zou geen omgang plaatsvinden tussen hem en zoon, (2) partijen zouden geen contact met elkaar hebben, (3) verweerder en zijn cliënte zouden de paspoortkwestie in der minne hebben geprobeerd te regelen, en (4) er zouden problemen zijn met de alimentatiebetalingen.

Het eerste punt is door verweerder vóór de zitting bij de rechtbank door middel van een brief aan de rechtbank rechtgezet. Dat verweerder ter zitting in algemene zin heeft verklaard dat hij persisteert bij het verzoek betekent niet dat hij die rechtzetting weer heeft teruggenomen.

Wat het  tweede punt betreft, verweerder had de vrijheid in het verzoekschrift op te nemen dat partijen geen enkel contact met elkaar hebben, nu zijn cliënte hem dat kennelijk zo had medegedeeld. Het stond klager uiteraard vrij daar zijn visie op het contact tussen partijen tegenover te stellen.

Met betrekking tot het derde punt overweegt het hof dat uit de stukken is gebleken dat verweerder voordat hij een verzoekschrift indiende, contact heeft gehad met de vroegere advocaat van klager en dat hij een brief heeft gestuurd aan klager over een onderlinge regeling. Of die brief klager heeft bereikt kan in het midden blijven, nu is gebleken dat de stelling van verweerder in het verzoekschrift dat zijn cliënte heeft getracht de zaak in der minne te regelen, maar dat dat niet tot een oplossing heeft geleid, niet onjuist is. Het vierde punt berust op een onjuiste lezing van het verzoekschrift. Daarin staat niet dat er problemen zouden zijn met de (vrijwillige) alimentatiebetalingen, maar alleen dat het stranden van de pogingen de zaak in der minne te regelen wellicht ook te wijten is  aan de strijd tussen partijen in het verleden betreffende de alimentatie.

Dat verweerder met de aangevochten passages de bedoeling had zijn cliënte de gelegenheid te geven zich met zoon in S. te vestigen is uit niets gebleken.

Klachtonderdeel 1 is terecht ongegrond verklaard.

5.3 Klachtonderdeel 2 betreft de gang van zaken ter zitting van 11 juli 2011. Voor hetgeen daar is besproken gaat het hof uit van het proces-verbaal van die zitting.

Uit dat proces-verbaal blijkt niet dat verweerder bepleitte dat zijn cliënte met zoon twee weken met vakantie zou gaan in oktober, maar alleen dat zij graag in de zomervakantie of de herfstvakantie met zoon naar S. zou gaan. Deze toelichting op het verzoek om vervangende toestemming voor een paspoort met een globale aanduiding wanneer zijn cliënte met zoon op vakantie zou willen gaan brengt niet mee dat verweerder een regeling bepleitte die inging tegen een eerdere beschikking over de omgangsregeling. Klager heeft zelf bij die zitting naar voren gebracht dat in de beschikking van de rechtbank is bepaald dat Zoon in oktober naar hem toe zou komen, hetgeen hem uiteraard vrij stond. Hiervoor heeft het hof reeds overwogen dat het feit dat verweerder persisteerde bij het verzoekschrift, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Het was evenmin onnodig grievend tegenover klager. Met zijn uitlatingen ter zitting van 11 juli 2011 heeft verweerder de hem toekomende vrijheid niet overschreden.

Ook het tweede klachtonderdeel is terecht ongegrond verklaard.

5.4 Het derde klachtonderdeel houdt in dat verweerder heeft gelogen over de herkomst van de brief van zoon en dat verweerder aan klager een kopie van die brief had moeten sturen.

Daaromtrent stelt het hof voorop dat de rechtbank in haar beschikking van 15 juli 2011 vermeldt dat zoon bij brief van 20 juni 2011 zijn mening kenbaar gemaakt heeft. Deze formulering wijst erop dat de rechtbank, in overeenstemming met artikel 7.1 van het Procesreglement Civiel Jeugdrecht, zich rechtstreeks tot zoon heeft gewend met de uitnodiging om desgewenst zijn mening kenbaar te maken, en dat zoon daarvan gebruik gemaakt heeft door rechtstreeks een brief naar de rechtbank te sturen.

Bij deze gang van zaken was verweerder niet verplicht om de door hem ontvangen kopie van de brief van zoon aan de rechtbank aan klager te zenden; zodanige verplichting bestaat alleen ten aanzien van stukken die verweerder zelf (namens zijn cliënte) bij de rechtbank indient.

Overigens heeft verweerder bij gelegenheid van het bemiddelingsgesprek met de deken op 11 juli 2011, voorafgaand aan de zitting van de kinderrechter, voor klager een kopie gemaakt van zijn kopie van de brief van zoon, zodra hij bemerkte dat klager de inhoud van die brief niet kende.

Dat die brief niet door zoon zelf zou zijn geschreven maar door de cliënte van verweerder en/of verweerder, althans de inhoud door hen zou zijn bepaald, is door verweerder betwist en door klager niet waargemaakt.

Ook het derde klachtonderdeel is daarmee ongegrond.

Het beroep kan daarmee niet slagen.

 

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch van 7 mei 2012, onder nummer M 171-2012 en M 187-2012.

 

Aldus gewezen door mr. C.J.J. van Maanen, voorzitter, mrs. A. Beker, P.M.A. de Groot-van Dijken, A.J.M.E. Arpeau en G.J. Niezink, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Muller, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2013.