Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-04-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2018:100

Zaaknummer

17-928/A/NH

Inhoudsindicatie

Ongegrond verzet

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van 30 april 2018

in de zaak 17-928/A/NH

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 22 december 2017 op de klacht van:

klagers

tegen:

     

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 1 februari 2017 heeft de gemachtigde van klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 9 november 2017 met kenmerk td/md/17-036, door de raad ontvangen op 10 november 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 22 december 2017 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 22 december 2017 is verzonden aan klagers.

1.4 Bij brief van 18 januari 2018, door de raad ontvangen op 22 januari 2018, hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 19 maart 2018 in aanwezigheid van klager sub 1, bijgestaan door mr. Keijser, en verweerder.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klagers van 18 januari 2018.

2 FEITEN EN KLACHT

2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komen klagers in verzet niet op.

3 VERZET

De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:

3.1 De vrijheid van de advocaat om het belang van zijn cliënt te behartigen vindt zijn grens daar waar het voor ieder ander ontoelaatbaar is om een onterechte beschuldiging te uiten. Verweerder heeft deze grens in dit geval overschreden.

3.2 Anders dan de voorzitter heeft geoordeeld, kan en mag het feit dat uitlatingen mogelijk functioneel zijn nimmer rechtvaardigen dat het uiten van ongegronde beschuldigingen van het plegen van een misdrijf ten overstaan van de rechter toelaatbaar is.

3.3 De gewraakte uitlatingen zijn niet functioneel en dus ongeoorloofd en onterecht.

3.4 Klagers maken ernstig bezwaar tegen de overweging van de voorzitter dat “een dergelijke benadering van getuigen door klagers niet op zichzelf staat, onder verwijzing naar een drietal door hem (verweerder) overgelegde verklaringen.” De gewraakte beschuldiging die verweerder jegens klagers heeft geuit dient op zichzelf te worden beoordeeld aan de hand van alle relevante feiten en omstandigheden.

3.5 Klagers maken bezwaar tegen het oordeel van de voorzitter dat het van groot belang was om de rechter er opmerkzaam op te maken dat de verklaring van de heer R was aangetast. Daarmee neemt de voorzitter voor waar aan dat de verklaring was aangetast, terwijl de heer R expliciet heeft verklaard dat hem niet is verteld wat hij moest verklaren.

3.6 De voorzitter had dienen te beoordelen in hoeverre vast stond, of het zeer waarschijnlijk was, dat er daadwerkelijk sprake was van een strafbaar feit. Dat heeft zij niet gedaan.

3.7 Klagers komen op tegen de overweging van de voorzitter dat het toelaatbaar is om de rechter opmerkzaam te maken op een vermeend strafbaar feit van (de gemachtigde van) de wederpartij terwijl dat niet vast staat en verweerder op z’n minst reden had om te twijfelen aan de juistheid van dat vermoeden.

4 BEOORDELING

4.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klagers aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

4.2 Nu het verzet van klagers tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard. Ten overvloede overweegt de raad nog dat de uitlating van verweerder kwalificerend van aard was in een lopende procedure. Dat de betrouwbaarheid van een getuige door één van partijen wordt aangevallen en dat daarbij ook wordt gewezen op de grens van artikel 285a Wetboek van Strafrecht overschrijdende contacten tussen getuigen en procespartijen komt vaker voor. Dat één van partijen van oordeel is dat een strafbaar feit is gepleegd, betekent daarbij nog niet dat er ook een strafbaar feit is gepleegd. Het is, anders dan klagers stellen, niet aan de voorzitter of de raad om daarover te oordelen. Die beoordeling is, uiteindelijk, aan de strafrechter voorbehouden. Mede in het licht van het voorgaande acht de raad, eveneens ten overvloede oordelend, de gewraakte uitlatingen van verweerder niet onnodig grievend.

BESLISSING

De raad van discipline:

 verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. M. Middeldorp en B.J. Sol, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 30 april 2018.

Griffier Voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 30 april 2018 verzonden.