Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-05-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2018:72

Zaaknummer

18-282/DB/LI

Inhoudsindicatie

Het staat een advocaat vrij om standpunt van zijn cliënt te verwoorden. Niet gebleken dat belangen van klager nodeloos zijn geschaad noch dat advocaat zich nodeloos grievend heeft uitgelaten. Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

 

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 9 mei 2018

in de zaak 18-282/DB/LI

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

klager

 

tegen:

 

 

verweerster

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) van 16 april 2018 met kenmerk K17-119, door de raad ontvangen op 17 april 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1     Tussen klager en de cliënte van verweerster zijn meerdere procedures aanhangig (geweest). Op 30 augustus 2016 is mevrouw W, zijnde klagers echtgenote, overleden in zorginstelling A. Klager heeft bij het Regionaal Medisch Tuchtcollege klachten ingediend tegen een arts en twee verpleegkundigen, werkzaam bij A en bijgestaan door verweerster. In dat verband heeft verweerster verweerschriften en pleitnota’s opgesteld en ingediend bij het Regionaal Tuchtcollege.

1.2     Verweerster heeft in een bij het Regionaal Medisch Tuchtcollege ingediend verweerschrift namens haar cliënt naar voren gebracht:

“[A] had wel eerder meegemaakt dat de familie [familie van klager] zich kritisch uitliet. Na een eerdere opname van [mevrouw W] ontving zij een brief over hoe zaken binnen [A] anders zouden kunnen. (productie 2, brief 22 augustus 2015)”.  

Verweerster heeft een kopie van deze brief aan het verweerschrift gehecht.

1.3     Verweerster heeft voorts namens haar cliënt naar voren gebracht:

“Dit vormde ook al een onderdeel van het Prismaonderzoek dat door [A] is ingezet. Klager heeft zelfs de uitkomst van dit onderzoek niet willen afwachten.”

“De familie heeft na het overlijden van [mevrouw W] zelfs op vlaai getrakteerd om het personeel te bedanken voor de goede zorgen.”

 “(…) zij hadden zorgen over de op korte termijn geplande terugkeer van hun moeder naar huis (…). Er was een achterliggende hulpvraag. Achteraf vernam [medewerker van A] dat dit probleem ook bij de vorige opname al speelde. Haar is verteld dat de familie zich toen verzette tegen de terugkeer naar huis en de ZZP-indicering.”

“Dit heeft helaas de onafgebroken stroom van verwijten afkomstig van [klager] en één van zijn dochters niet kunnen doen verminderen.”

1.4     In een brief aan het Regionaal Tuchtcollege d.d. 27 juni 2017 heeft verweerster namens haar cliënt aan het college medegedeeld:

“Bijgaand doe ik u in bovengenoemde zaak voor de openbare zitting van 21 juli 2017 nog de volgende stukken toekomen: (…) een deel van de correspondentie tussen de familie [W] en [A], waaruit volgt dat (…) gecommuniceerd is over de betrokkenheid van drie verzorgenden, waarvoor de familie inmiddels een procedure bij de interne klachtencommissie is gestart in aanvulling op drie procedures bij uw college.”

1.5     Op 30 augustus 2017 heeft het Regionaal Tuchtcollege de drie klachten ongegrond verklaard. Klager heeft tegen de beslissing hoger beroep ingesteld. 

 

 

 

 

 

2          KLACHT

2.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

in de processtukken die zij heeft ingediend bij het Regionaal Tuchtcollege onwaarheden heeft vermeld en zich onnodig grievend heeft uitgelaten.

 

 

3          VERWEER

3.1       De klacht is ongegrond. Verweerster heeft in de processtukken geen onwaarheden vermeld en zich evenmin onnodig grievend uitgelaten. Verweerster heeft de belangen van haar cliënten behartigd aan de hand van de gegevens en het feitenmateriaal dat haar cliënten haar hebben verschaft en mocht afgaan op de juistheid daarvan.

 

4          BEOORDELING

4.1     De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerster in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen. 

4.2       Tussen klager en de cliënte van verweerster zijn meerdere procedures aanhangig (geweest). Nu de procedures samenhangen met het overlijden van de echtgenote van klager is het begrijpelijk dat dit voor hem veel emoties met zich meebrengt en kennelijk kan klager zich niet vinden in de standpunten die verweerster namens haar cliënten heeft verwoord, maar dit betekent nog niet dat verweerster tuchtrechtelijk kan worden verweten dat zij onwaarheden heeft gedebiteerd. In het kader van de behartiging van de belangen van haar cliënten stond het verweerster vrij om namens haar cliënten standpunten in te nemen die afweken van de standpunten van klager. Verweerster mocht daarbij afgaan op de juistheid van de door haar cliënten aan haar verstrekte informatie. Het stond verweerster vrij om de brief d.d. 22 augustus 2015, die haar cliënte haar ter hand had gesteld, in het geding te brengen.

4.3       De door verweerster verwoorde standpunten betreffen de inhoud van het geschil dat klager en de cliënten van verweerster verdeeld houdt. Het is niet aan de tuchtrechter daarover te oordelen, tenzij verweerster een evident onpleitbaar standpunt zou innemen en zij klagers belangen daarmee nodeloos en op ontoelaatbare wijze zou schaden. Daarvan is hier geen sprake. Dat verweerster het Regionaal Tuchtcollege feiten heeft voorgehouden, waarvan zij de onwaarheid kende of kon kennen, is niet gebleken en als de door verweerster geponeerde stellingen al onjuist waren, lag het op de weg van klager, dan wel zijn advocaat, om deze stellingen in de procedure te weerspreken en te weerleggen. Het is vervolgens aan het college om aan de hand van de over en weer geponeerde stellingen en het overgelegde bewijsmateriaal een oordeel te geven over de geschilpunten. Dat verweerster zich jegens klager onnodig grievend heeft uitgelaten is naar het oordeel van de voorzitter evenmin gebleken.

4.4     Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet kennelijk ongegrond verklaren.

 

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. G.J.E. Poerink, voorzitter, met bijstand van mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier op 9 mei 2018.

 

 

Griffier                                                                   Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

 

Deze beslissing is in afschrift op 14 mei 2018

verzonden aan:

-     klager

-     verweerder

-     de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

 

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klager, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, Postbus 1190, 4801 BD Breda .  Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift ( in tweevoud ) waarin de gronden van het verzet gemotiveerd worden omschreven. In het verzetschrift moet u uitleggen waarom u het niet eens bent met de beslissing van de voorzitter dat de klacht kennelijk ongegrond of kennelijk niet-ontvankelijk is. U mag daarin ook nader toelichten waarom de klacht volgens u gegrond is.

De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift dus ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl