Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-05-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2018:117

Zaaknummer

18-062

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Niet is komen vast te staan dat verweerder (als advocaat van de ex-echtgenoot van klaagster in een strafzaak) klagers zwart heeft gemaakt of zich niet collegiaal heeft gedragen jegens de advocaat van klaagster door op de laatste termijndag en onaangekondigd hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 2 mei 2018

in de zaak 18-062

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

klager

hierna samen ook: klagers

tegen

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 12 januari 2018 met kenmerk 2017 KNN127, door de raad ontvangen op 15 januari 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerder heeft de ex-echtgenoot van klaagster bijgestaan in een strafzaak. De ex echtgenoot werd verdacht van brandstichting in de voormalige echtelijke woning met bijbehorende garage van klaagster, verboden wapenbezit en het doden van een hond met een vuurwapen.

1.2    De ex-echtgenoot is in hoger beroep bij arrest van 24 februari 2017 vrijgesproken van brandstichting. De ex-echtgenoot is wel veroordeeld voor verboden wapenbezit en het doden van een hond.

1.3    Klaagster heeft zich als benadeelde partij in eerste aanleg en in hoger beroep gevoegd in de strafprocedure en een schadevergoeding gevorderd in verband met de in de woning aangerichte vernielingen. Klaagster is in deze vordering niet-ontvankelijk verklaard omdat aan de ex-echtgenoot geen vernieling in de woning ten laste is gelegd en/of hij daarvoor niet is veroordeeld.

1.4    Klaagster heeft nadien een vordering tot schadevergoeding bij de civiele rechter aanhangig gemaakt.

1.5    Verweerder heeft de ex-echtgenoot naast de strafzaak ook in de echtscheidings- en boedelverdelingszaak en in de door klaagster aanhangig gemaakte civiele schadevergoedingsprocedure bijgestaan.

1.6    Bij brief van 30 juli 2018 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder tijdens de behandeling van de strafzaak in beide instanties klaagster ongefundeerd en niet onderbouwd heeft uitgemaakt voor onbetrouwbaar, haar zwart heeft gemaakt en heeft verkondigd dat zij in haar getuigenverklaring heeft gelogen;

b)    verweerder op de zitting van 10 februari 2017 klager heeft betiteld als ‘gold digger’ en een onjuist beeld van klager heeft geschetst door te verwijzen naar een strafzaak waarin klager al was vrijgesproken terwijl klager met deze zitting niets te maken had en op de tribune zat;

c)    verweerder klaagster ervan heeft beticht dat zij wist dat de ex-echtgenoot een wapen in huis had terwijl klaagster daar niets mee te maken had;

d)    verweerder de ex-echtgenoot ten onrechte op basis van toevoegingen bijstaat in de echtscheiding- en schadevergoedingsprocedure, hetgeen ten onrechte ten koste gaat van de gemeenschap. Bovendien is verweerder strafrechtadvocaat;

e)    verweerder zich niet collegiaal en loyaal heeft gedragen jegens de advocaat van klaagster, door op de één na laatste dag voor het aflopen van de termijn hoger beroep in te stellen en de advocaat van klaagster daarvan niet in kennis te stellen;

f)    verweerder heeft zich bij brief van 17 februari 2017 tot de advocaat van klaagster gewend welke brief klagers als bedreigend en intimiderend hebben ervaren.

 

3    VERWEER

3.1    Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

3.2    Verweerder betwist tuchtrechtelijk laakbaar te hebben gehandeld en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verweerder heeft in zijn pleidooien slechts gewezen op de door klaagster afgelegde tegenstrijdige verklaringen over de brandstichting en toegelicht dat klaagster een onjuiste weergave van de feiten heeft gegeven. Dat de ex-echtgenoot brand had gesticht in de woning was niet te bewijzen. Verweerder verwijst naar de gelijkluidende conclusie van de advocaat-generaal en de vrijspraak van de ex-echtgenoot op dit punt. Verweerder heeft klager geen ‘gold digger’ genoemd. Verweerder kent klager niet eens en heeft nimmer contact met klager gehad. De ex-echtgenoot heeft de vrije keuze om verweerder als zijn advocaat in te schakelen in de echtscheidings- en schadevergoedingsprocedure. Met deze keuze heeft klaagster niets van doen. Verweerder heeft enkel de belangen van zijn cliënt gediend. Met zijn brief van 17 februari 2017 aan de advocaat van klaagster heeft verweerder geprobeerd het geschil tussen klaagster en de ex echtgenoot in der minne te regelen en daarmee af te wikkelen. Van intimidatie, laster of bedreiging is geen sprake geweest.

 

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klagers. Dat klager formeel geen partij is (geweest) in de betreffende gerechtelijke procedures en daarmee formeel niet als wederpartij kan worden geduid, is van ondergeschikt belang vanwege de verwevenheid tussen klaagster en klager (echtgenoten).

4.2    Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdeel a)

4.3    Klachtonderdeel a) betreft alleen klaagster. Nu klager geen persoonlijk en rechtstreeks belang bij dit klachtonderdeel heeft, zal de voorzitter klager in dit klachtonderdeel niet ontvankelijk verklaren.

4.4    Klaagster heeft haar verwijten onvoldoende concreet en/of feitelijk onderbouwd. Daartegenover staat de gemotiveerde betwisting door verweerder in die zin dat hij klaagster heeft gewezen op inconsistenties in de door haar afgelegde verklaringen. Een dergelijk handelen is niet tuchtrechtelijk laakbaar, integendeel behoort het tot de taak van een advocaat om in een voorkomend geval hierop te wijzen, waarbij voor de beoordeling in het midden kan blijven of van dergelijke inconsistenties daadwerkelijk sprake is. Dat verweerder met zijn handelen de grenzen van het betamelijke heeft overschreden, blijkt uit niets. Bij gebreke aan een feitelijke grondslag oordeelt de voorzitter klachtonderdeel a) jegens klaagster kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.5    Klachtonderdeel b) betreft alleen klager. Klaagster heeft geen persoonlijk en rechtstreeks belang bij dit klachtonderdeel, zodat de voorzitter klaagster in dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk zal verklaren.

4.6    Verweerder heeft betwist dat hij klager een ‘gold digger’ zou hebben genoemd, maar ook al zou dat komen vast te staan dan is van een tuchtrechtelijk laakbaar handelen nog geen sprake. Aan verweerder komt als advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toe. In het licht van het gevoerde (soms stevige) debat, kan een dergelijke uitlating niet zonder meer als onbetamelijk worden gekwalificeerd. De voorzitter oordeelt klachtonderdeel b) jegens klager kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.7    Voorop staat dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen op grond van het feitenmateriaal dat de cliënt hem verschaft. De advocaat mag in het algemeen afgaan van de juistheid daarvan. Hiervan uitgaande mocht verweerder de stellingen innemen zoals hij heeft gedaan. Klachtonderdeel c) wordt kennelijk ongegrond verklaard.

Ad klachtonderdeel d)

4.8    De voorzitter overweegt dat het (enkel) aan verweerder is om te beslissen welke cliënten en zaken hij wenst aan te nemen. Ook is het (enkel) aan de cliënt zelf om zijn advocaat te kiezen. Klagers hebben daar geen enkele bemoeienis mee en kunnen zich daarover (ook) in het kader van deze tuchtrechtprocedure niet beklagen. Klachtonderdeel d) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

4.9    Klagers stellen dat verweerder zich niet collegiaal en loyaal jegens de advocaat van klaagster heeft gedragen door op de een na laatste dag hoger beroep in te stellen en de advocaat daarvan niet op de hoogte stellen. De voorzitter overweegt dat verweerder niet gehouden was om de advocaat van klaagster van het hoger beroep direct in kennis te stellen. Bovendien is niet gebleken van een termijnoverschrijding of van een handelen door verweerder jegens klagers waarvan verweerder een verwijt zou kunnen worden gemaakt. Van enig onwelwillend handelen van verweerder jegens de advocaat van klaagster, nog los van de vraag of klagers zich daarover, anders dan de advocaat van klagers zelf, wel kunnen beklagen, is de voorzitter niets gebleken. Klachtonderdeel e) wordt kennelijk ongegrond geoordeeld.

Ad klachtonderdeel f)

4.10    De inhoud van de brief van verweerder aan de advocaat van klaagster van 17 februari 2017 kan in redelijkheid niet worden gekenschetst als een uiting van intimidatie, laster of bedreiging jegens klagers. Daarvoor is meer nodig dan, zoals hier, een ‘stevige’ brief van verweerder in een poging om tot een regeling te komen. Ook dit klachtonderdeel is daarmee kennelijk ongegrond.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    klager niet-ontvankelijk in klachtonderdeel a;

-    klaagster niet-ontvankelijk in klachtonderdeel b;

-    de klacht voor het overige, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. J.R. Veerman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.M. Roorda als griffier op 2 mei 2018.

 

griffier                                                                  voorzitter

 

Verzonden d.d. 2 mei 2018.