Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-03-2014

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2014:89

Zaaknummer

6924

Inhoudsindicatie

Bekrachtiging uitspraak, raad over belangenconflict en grievende bewoordingen. Kantoor verweerder was advocaat van de bank, waar klager directeur was en heeft klager niet privé bijgestaan. Ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 7 maart 2014

in de zaak 6924

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

 

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 2 september 2013, onder nummer 12 146, aan partijen toegezonden op 2 september 2013, waarbij een klacht van klager tegen verweerder ongegrond is verklaard.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 30 september 2013 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van verweerder;

- de brief van klager aan het hof van 28 november 2013;

- de brief van klager aan het hof van 2 december 2013.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 20 december 2013, waar partijen zijn verschenen en hun zaak hebben bepleit. Klager aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnotitie.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerder tegenstrijdige belangen heeft behartigd door, nadat een voormalig kantoorgenoot van hem klager had geadviseerd, vervolgens als procesadvocaat voor de wederpartij van klager op te treden;

b) sprake was van het wisselen van de rol van mediator naar belangenbehartiger door zich eerst op te stellen als mediator en vervolgens zijn cliënte in de procedure bij te staan;

c) verweerder namens zijn cliënte een grievend en disproportioneel verweer heeft gevoerd waarin klager ten onrechte van fraude en bedrog werd beschuldigd en waarbij verweerder klager in hoger beroep zonder nadere motivering daarvan bleef beschuldigen.

4 FEITEN

4.1 Het volgende is komen vast te staan:

Klager was tot aan zijn pensionering in 2009 directeur van een bank. Verweerder is verbonden aan het advocatenkantoor dat sinds jaar en dag optreedt als 'huisadvocaat' van die bank. In 2005 bracht mr. K, destijds kantoorgenoot van verweerder, op verzoek van klager advies uit over de gevolgen van veranderende wetgeving over pensioenen en vervroegd uittreden.

4.2 Het advies bevatte onder meer de navolgende tekst:

"De overgangsregeling prepensioen houdt in dat werknemers die op 1 januari 2005 57 jaar of ouder zijn, de fiscale voordelen behouden die horen bij het sparen van voor VUT en prepensioen. U valt derhalve in die overgangsregeling. […]

Indien de eenzijdige wijzigingen die door de Rabobank zijn doorgevoerd (zoals [..] de wijziging strekkende tot het niet meer uitkeren van ‘teveel betaalde premie aan VUT/pensioen zoals u beschreef’) voortvloeien uit gewijzigde regelgeving, dan is sprake van een ‘overmachtssituatie’ voor de werkgever. [..]

Of de maatregelen (waaronder ook de door u aangegeven aanpassingsmaatregel van de pensioenopbouw die niet meer zal plaatsvinden o.b.v. de hoogte van het salaris maar o.b.v. de hoogte van de VUT) als noodzakelijk zijn te beschouwen, kan worden vastgesteld door een fiscalist en/of pensioendeskundige".

4.3 Naderhand heeft mr. K hierover op verzoek van verweerder een verklaring afgelegd. Daarin stelde hij dat hij wel het vermoeden had dat klager mede in die materie was geïnteresseerd omdat het hem zelf betrof als werknemer, maar dat hij het advies uitbracht aan de bank, op verzoek van klager in diens hoedanigheid als directeur van de bank.

4.4 Nadat klager met vervroegd pensioen is gegaan, is er een geschil ontstaan tussen hem en de bank over de pensioenregeling. De bank heeft vervolgens aan verweerder verzocht om na te gaan wat de afspraken precies waren tussen klager en de bank. Verweerder heeft klager verzocht hem nader te informeren over de totstandkoming van de regeling, opdat hij de bank - in zijn correspondentie met verweerder aangeduid als 'cliënte' - kon adviseren.

4.5 Nadat de bank en klager geen overeenstemming bereikten, heeft klager de bank in rechte betrokken. Verweerder heeft de bank in dat geschil vertegenwoordigd. Terwijl de procedure aanhangig was, heeft de bank een fraudeonderzoek laten uitvoeren naar klager. Verweerder heeft melding gemaakt van dat onderzoek in de door klager aangespannen procedure, in het kader van het verweer dat er mogelijk sprake was van dwaling of bedrog, gepleegd door klager.

5 BEOORDELING

5.1 Klager heeft er ter zitting bezwaar tegen gemaakt dat de antwoordmemorie van verweerder aan het dossier is toegevoegd althans dat het hof hier kennis van zou nemen, omdat deze is ingediend na het verstrijken van de daarvoor door het hof gestelde termijn. Wat er zij van dat laatste, het hof is van oordeel dat de Advocatenwet geen aanknopingspunten geeft voor het standpunt van klager. Overigens zijn de processuele belangen van klager niet geschaad, doordat hij in elk geval tijdig kennis heeft kunnen nemen van de memorie en daarop ter zitting heeft kunnen reageren.

5.2 Dan komt het hof toe aan de inhoudelijke behandeling.

Verweerder en zijn (voormalige) kantoorgenoten zijn steeds opgetreden als advocaat van de bank; het is niet vast komen te staan dat verweerder, of zijn kantoorgenoot, klager mede als privépersoon heeft bijgestaan. Dat de kantoorgenoot van verweerder in het kader van de advisering aan de bank tevens heeft verwezen naar een aspect van de persoonlijke situatie van verweerder, betekent op zichzelf immers niet dat het kantoor daarmee de belangen van verweerder heeft behartigd. Niet gesteld of gebleken is voorts dat klager aan verweerder of diens kantoorgenoot informatie hemzelf betreffend heeft toevertrouwd. De slotsom is, dat niet is gebleken van het behartigen van tegenstrijdige belangen door verweerder. Het hof zal de beslissing van de raad op klachtonderdeel a. dan ook bekrachtigen.

5.3 Voor het overige behoeven de grieven geen bespreking, nu het onderzoek in hoger beroep niet heeft geleid tot andere overwegingen en conclusies dan door de raad in zijn  beslissing weergegeven. Het hof zal dan ook de beslissing van de raad op de andere klachtonderdelen eveneens bekrachtigen.

 

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 2 september 2013, onder nummer 12 146.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. G.W.S. de Groot, J.C. van Oven, G.J.L.F. Schakenraad en R. Verkijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2014.