Rechtspraak
Uitspraakdatum
07-05-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2018:111
Zaaknummer
18-151
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Advocaat wederpartij in familierechtelijk geschil heeft binnen de grenzen van de hem toekomende vrijheid gehandeld. Niet valt in te zien in hoeverre verweerder een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt dat zijn cliënte aanvankelijk heeft geweigerd om de akte van verdeling met klager te ondertekenen, waardoor klager zich genoodzaakt heeft gevoeld om een kort geding te starten. Een advocaat kan een cliënt immers niet dwingen om een document te ondertekenen. Verweerder heeft naar het oordeel van de voorzitter ook voldoende toegelicht waarom hij het in de gegeven omstandigheden redelijk vond dat zijn cliënte weigerde om de akte te ondertekenen. Klachten kennelijk ongegrond.
Inhoudsindicatie
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline
in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 7 mei 2018
in de zaak 18-151
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 14 februari 2018 met kenmerk 2017 KNN155, door de raad ontvangen op diezelfde datum (digitaal), en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Klager is gehuwd geweest met mevrouw J. In de afwikkeling van de echtscheiding met klager is mevrouw J. bijgestaan door verweerder. Na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking hebben klager en mevrouw J. vanaf 2014 daaraan gelieerde procedures gevoerd.
1.2 Bij beschikking van 29 maart 2016 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, de tussen partijen ter zitting bereikte overeenstemming vastgelegd. Zij hebben onder meer afspraken gemaakt over de hoogte van de door klager te betalen kinderalimentatie, over afstand door de cliënte van verweerder van haar recht tot inning van achterstallige betalingen terzake de kinderalimentatie tot 1 april 2015 en hebben voorts vastgelegd dat klager zal bewerkstelligen dat de voormalige echtelijke woning op zijn naam zal worden gesteld en de cliënte van verweerder zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid terzake de daarop betrekking hebbende hypothecaire lening.
1.3 Op 14 maart 2017 heeft de cliënte van verweerder van een notariskantoor ter ondertekening een akte van verdeling ontvangen. Zij heeft geweigerd dit document te ondertekenen.
1.4 De cliënte van verweerder en verweerder zijn daarop meermaals benaderd door een financieel adviseur van klager die wilde bewerkstelligen dat de cliënte van verweerder de akte van verdeling alsnog zou ondertekenen. Zij heeft volhard in haar weigering om dat te doen.
1.5 Daarop heeft klager de cliënte van verweerder in kort geding gedagvaard teneinde haar te dwingen de akte van verdeling te ondertekenen.
1.6 Tijdens de zitting op 1 augustus 2017 bij de voorzieningenrechter hebben klager en de cliënte van verweerder een schikking getroffen en heeft de cliënte van verweerder de akte van verdeling alsnog ondertekend. Partijen hebben de voorzieningenrechter niet verzocht om een beslissing te geven.
1.7 Bij brief van 5 september 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
na te laten naar behoren te communiceren en informatie in te winnen en de rechter bewust te misleiden, waardoor klager onnodig een kortgedingprocedure heeft moeten aanspannen, waardoor hem schade is berokkend, waarvoor verweerder aansprakelijk kan worden gehouden.
3 VERWEER
Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de bespreking van de klacht aan de orde.
4 BEOORDELING
4.1 Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
4.2 De voorzitter is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder de grenzen van de hem, als advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden. Volgens verweerder heeft zijn cliënte na ontvangst van de op verzoek van klager opgemaakte akte van verdeling van 14 maart 2017 terecht haar bezwaren naar voren gebracht bij de notaris, alvorens zij de akte met bijkomende stukken van de hypotheekgever zou willen ondertekenen. Voor zover klager daar al over kan klagen, heeft verweerder naar zijn zeggen met zijn cliënte naar behoren gecommuniceerd en haar geadviseerd over de mogelijkheden en onmogelijkheden. Naar het oordeel van de voorzitter mocht verweerder als partijdige belangenbehartiger zijn cliënte adviseren zoals hij dat heeft gedaan en is het niet aan klager om over de kwaliteit van de werkzaamheden van verweerder voor zijn cliënte te klagen; dat is aan de cliënte zelf. Niet valt in te zien in hoeverre verweerder een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt dat zijn cliënte aanvankelijk heeft geweigerd om de akte van verdeling met klager te ondertekenen, waardoor klager zich genoodzaakt heeft gevoeld om een kort geding te starten. Een advocaat kan een cliënt immers niet dwingen om een document te ondertekenen. Verweerder heeft naar het oordeel van de voorzitter ook voldoende toegelicht waarom hij het in de gegeven omstandigheden redelijk vond dat zijn cliënte weigerde om de akte te ondertekenen.
4.3 Voor zover verweerder al aan de door klager ingeschakelde hypotheekadviseur heeft toegezegd dat hij een en ander zou gaan uitzoeken, dan is het naar het oordeel van de voorzitter ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat hij daarbij niet zo voortvarend heeft gehandeld als klager had gewild. Verweerder heeft daartoe aangevoerd dat hij in opdracht van zijn cliënte heeft gehandeld en in dat kader op 10 juli 2017 telefonisch overleg met de advocaat van klager heeft gehad en om nadere informatie heeft gevraagd, maar die niet heeft gekregen. Bij de brief van de advocaat van klager van 13 juli 2017 ontbrak die informatie en werden volgens verweerder al wel eventuele rechtsmaatregelen tegen zijn cliënte aangekondigd. Dat klager daarop een kort geding is begonnen, kan verweerder tuchtrechtelijk niet worden aangerekend.
4.4 Gelet op het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verweerder onjuiste informatie heeft gegeven of dat hij bij behartiging van de belangen van zijn cliënte de belangen van klager onnodig of onevenredig heeft geschaad, zonder dat daarmee een voor zijn cliënte redelijk doel werd gediend. Verweerder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager gehandeld zodat de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond zal verklaren.
4.5 Aan de beoordeling van het verzoek van klager tot schadeloosstelling, wat daar ook van zij in een procedure als de onderhavige, komt de voorzitter dan ook niet meer toe.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 7 mei 2018.
griffier voorzitter
Verzonden d.d. 7 mei 2018