Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-02-2012

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2012:YA3223

Zaaknummer

6120

Inhoudsindicatie

Verwijt aan verweerder dat hij zich ontijdig uit de zaak had teruggetrokken. Ongegrond, omdat het hof vaststelt dat verweerder had toegezegd de zaak te beoordelen en niet, zoals klager betoogt, hem ter zitting bij te staan.

Uitspraak

          

Beslissing van 17 februari 2012

in de zaak 6120

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 26 april 2011, gewezen onder nummer B 198-2010 en aan partijen toegezonden op 26 april 2011, waarbij van een klacht van klager tegen verweerder onderdeel 1 ongegrond is verklaard en onderdeel 2 gegrond, zonder oplegging van een maatregel.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 25 mei 2011 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de brief van klager aan het hof van 12 juni 2011;

- de antwoordmemorie van verweerder ingekomen ter griffie van het hof op 16 november 2011;

2.3. Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 16 december 2011, waar klager is verschenen. Verweerder is met bericht van verhindering d.d. 13 december 2011 niet verschenen.

3 KLACHT

De klacht houdt het volgende in:

1. Pas twee dagen voordien heeft verweerder aan klager gezegd dat hij klager niet ter zitting wilde bijstaan, waardoor er geen tijd meer was om een andere advocaat te benaderen.

2. Verweerder heeft klager onjuist geadviseerd door aan te geven dat de door klager zelf gestarte beroepsprocedure kansloos was, terwijl klager die procedure heeft gewonnen.

4 FEITEN

4.1 Het volgende is komen vast te staan:

4.2 Klager heeft zich tot verweerder gewend voor advies in een bestuursrechtelijke zaak aangaande een beslissing van het UWV die klager bij beschikking d.d. 6 maart 2009 had medegedeeld dat de inkomsten uit de Ziektewetuitkering die klager ontving in België, in mindering werden gebracht op de WAO-uitkering die klager van het UWV ontving. Klager heeft zich gewend tot zijn rechtsbijstandsverzekering, die verweerder heeft gevraagd het dossier te bestuderen en een advies uit te brengen. Verweerder heeft pro forma bezwaar aangetekend tegen de beslissing van het UWV en de stukken opgevraagd. Bij brief d.d. 9 april 2009 heeft verweerder aan klager geschreven dat de zaak geen kans van slagen had, waarna verweerder zich heeft teruggetrokken en klager de bezwaarprocedure zelf heeft voortgezet.

4.3 Op 4 augustus 2009 heeft het UWV het bezwaar ongegrond verklaard. Klager heeft daartegen beroep ingesteld en in oktober 2009 verweerder opnieuw benaderd. Verweerder heeft daarop klager toegezegd het dossier nogmaals te bestuderen. Het dossier is verweerder medio november 2009 toegezonden. In de beroepsprocedure heeft de rechtbank zitting bepaald op 12 februari 2010. Twee dagen voor deze zitting heeft verweerder klager een tweetal faxberichten doen toekomen waarin verweerder aangeeft ook na herbeoordeling niets in de zaak van klager te zien en hij klager niet ter zitting zal bijstaan. Verweerder heeft zich bij faxbericht aan de rechtbank van 11 februari 2010 als gemachtigde aan de zaak onttrokken, omdat hij na herbestudering van de zaak ontdek had, dat hij in april 2009 dit verzuimd had dit te doen. Klager heeft de beroepsprocedure doorgezet en is ter terechtzitting van 12 februari 2010 zonder rechtsbijstand in persoon verschenen. Op 25 maart 2010 heeft de rechtbank op het beroep beslist. De rechtbank heeft de beslissing op bezwaar d.d. 4 augustus 2009 wegens een motiveringsgebrek vernietigd. Het UWV heeft op 16 april 2010 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarbij het bezwaar alsnog gedeeltelijk gegrond is verklaard, omdat sprake was van een verschrijving in het bedrag waarmee de WAO-uitkering was verhoogd. Het aanvankelijk genoemde bedrag ad € 51,50 is gecorrigeerd in een bedrag van € 51,06.

5  BEOORDELING

5.1 Het hoger beroep van klager richt zich tegen de beslissing van de raad voor zover daarbij klachtonderdeel 1 ongegrond is verklaard.

5.2 Op basis van de voorliggende stukken concludeert het hof dat verweerder klager uit coulance heeft toegezegd dat hij kosteloos alsnog naar de zaak van klager zou kijken. Uit deze toezegging kan niet worden afgeleid dat verweerder  bereid was of zich bereid heeft verklaard de behandeling van de zaak verder op zich te nemen en de zitting bij de rechtbank bij te wonen.

5.3  Dat verweerder in een telefonisch onderhoud een of twee weken voor de zitting van 12 februari 2010 (klager verklaart hierover wisselend) zou hebben gezegd ”tot aan de zitting” is niet vast komen te staan en ligt ook niet in de lijn van de door verweerder gedane toezegging. Toen verweerder uit het telefonisch onderhoud dat hij met klager had op 10 februari begreep dat klager er wel van uit ging dat verweerder hem ter zitting van 12 februari zou bijstaan heeft verweerder klager direct medegedeeld dat niet te zullen doen en dit ook tot tweemaal toe diezelfde dag schriftelijk per email bevestigd. Naar het oordeel van het hof heeft verweerder daarmee adequaat gereageerd.

5.4 Nu de toezegging van verweerder, zoals de raad in haar beslissing ook overweegt, zich niet verder uitstrekte dan het beoordelen van de haalbaarheid van de zaak, is er geen sprake van een zich ontijdig ontrekken aan de zaak door verweerder en heeft de raad op goede gronden dit onderdeel van de klacht ongegrond verklaard. Het hof zal de beslissing van de raad op dit punt dan ook bekrachtigen. 

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

  

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort

’s-Hertogenbosch van 26 april 2011, gewezen onder nummer B 198-2010, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter,  mrs. G. Creutzberg, J.H.J.M. Mertens-Steeghs, M.A. Goslings, G.J. Niezink, in tegenwoordigheid van mr. L.G.J. Hendrix, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2012.