Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-04-2014

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2014:161

Zaaknummer

6832

Inhoudsindicatie

Geen toevoeging op grond van zakelijk geschil. Vraag naar eventueel faillissement van klagers niet (onnodig) grievend. Geen begroting wegens aard bezwaren, maar incassoprocedure. Klachten ongegrond.

Uitspraak

Beslising van 7 april 2014

in de zaak 6832

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 22 april 2013, onder nummer 12-244, aan partijen toegezonden op 22 april 2013, waarbij een klacht van klagers tegen verweerder ongegrond is verklaard. De uitspraak is op 22 april 2013 naar een onjuist adres gestuurd van klager. Op 1 mei 2013 is de uitspraak voor de tweede maal aan klager gestuurd.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:ECLI:NL:TADRARN:2013:YA4217.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 31 mei 2013 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de email van klager van 1 juni 2013;

- de antwoordmemorie van verweerder;

- e-mailberichten van klager aan het hof van 15 augustus 2013, 2 september 2013, 25 september 2013 en 18 oktober 2013;

- de brief van mr. X. aan het hof van 12 september 2013;

- de brief van mr. Y. aan het hof van 21 september 2013;

- een faxbericht van klager aan het hof van 7 februari 2014 met twee bijlagen.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 10 februari 2014, waar klager en verweerder zijn verschenen. Klager heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) klager niet heeft gewezen op de mogelijkheid om een toevoeging voor hem aan te vragen

b) zich onnodig grievend heeft uitgelaten tegen klager

c) heeft geweigerd een begrotingsprocedure aanhangig te maken nadat klager de aard en omvang van de door verweerder verrichte werkzaamheden in combinatie met de facturen betwistte

d) onnodig en daarmee kostenverhogend een gerechtelijke procedure aanhangig heeft gemaakt tegen klagers; hiermee heeft hij klagers schade toegebracht.

4 FEITEN

4.1 Het hof neemt de door de raad vastgestelde feiten over, nu daartegen geen grieven zijn gericht. De feiten komen voor de behandeling van het hoger beroep in essentie neer op het volgende.

4.2 Gerechtsdeurwaarderskantoor [klager] b.v. (hierna: de vennootschap) en klager hebben zich in november 2009 tot verweerder gewend met het verzoek in twee zaken de belangen van het deurwaarderskantoor van klager te behartigen. Verweerder heeft de opdracht bij mail van 4 november 2009 bevestigd waarbij hij medegedeeld heeft zowel de vennootschap als klager privé als opdrachtgever te beschouwen, omdat de zaken in het belang van beide waren. Klager heeft bij mail van 5 november 2009 hiermee ingestemd, mits de factuur van verweerder aan de vennootschap werd gestuurd omdat de vennootschap de verschuldigde b.t.w. kon verrekenen.

4.3 Voor zijn werkzaamheden heeft verweerder in 2010 twee declaraties van in totaal

€ 3.628,08 gestuurd. Op de achterzijde van de declaraties staan urenspecificaties.

4.4 Omdat betaling van de declaraties uitbleef, heeft verweerder in de periode september 2010 tot en met april 2011 betalingsherinneringen aan de vennootschap en klager gestuurd en heeft verweerder getracht met klager over de betaling van de declaraties in contact te komen.

4.5 Tussen verweerder en klager is in april/ mei 2011 verschil van inzicht ontstaan over de vraag of verweerder toezeggingen aan klager zou hebben gedaan betreffende creditering van zijn declaraties en betaling van de declaraties van verweerder door een verzekering van klager. Klager heeft in een brief van 27 mei 2011 de stellingen van verweerder hieromtrent betwist en aangegeven dat verweerder zijn declaraties zou moeten laten begroten.

4.6 Klager heeft verweerder op 20 december 2011 gedagvaard voor de kantonrechter te Utrecht tot betaling van zijn declaraties. In een tussenvonnis van 20 juni 2012 heeft de kantonrechter de zaak verwezen naar de Raad van Toezicht, omdat geschillen over de hoogte van declaraties door de Raad beslecht moeten worden. De kantonrechter heeft de zaak aangehouden voor inlichtingen over de beslissing van de Raad van Toezicht.

4.7 Verweerder heeft zich in een brief van 20 september 2012 tot Raad van Toezicht te Utrecht gewend. In zijn brief verzoekt verweerder de Raad van Toezicht primair het door hem ingediende begrotingsverzoek niet ontvankelijk te verklaren (omdat geen bezwaar tegen de hoogte van zijn declaraties is gemaakt) en subsidiair het door hem ingediende begrotingsverzoek met voorrang in behandeling te nemen.

4.8 Bij beslissing van 27 september 2012 heeft de Raad van Toezicht het begrotingsverzoek afgewezen.

4.9 Bij vonnis van 3 juli 2013 heeft de kantonrechter de vorderingen van verweerder tegen klager en de vennootschap toegewezen. Klager heeft hoger beroep van dit vonnis ingesteld.

4.10 De vennootschap verkeert sedert juli 2013 in staat van faillissement.

5 BEOORDELING

5.1 Namens de curator in het faillissement van de vennootschap, mr. Z., heeft mr. X. bij brief van 12 september 2013 aan het hof bericht dat de curator het door de vennootschap ingestelde beroep tegen de beslissing van de Raad van 22 april 2013 niet doorzet. Het hoger beroep gaat mitsdien alleen nog maar over het beroep van klager (privé).

5.2 Voor zover klager in zijn appelmemorie nieuwe klachten heeft aangevoerd, moet het hof daaraan voorbijgaan, nu deze klachten niet zijn ingediend op de in artikel 46c lid 1 van de Advocatenwet voorziene wijze. Klager heeft in zijn beroepschrift op alle klachtonderdelen grieven aangevoerd tegen de beslissing van de Raad. Die grieven zullen hieronder worden besproken.

5.3 Ad klachtonderdeel a: het niet wijzen op de mogelijkheid van toevoeging

Klager heeft in zijn grief tegen de beoordeling van dit klachtonderdeel onder andere aangevoerd dat de raad ten onrechte is voorbijgegaan aan zijn stelling dat hij privé geen overeenkomst met verweerder gesloten heeft. Het hof verwerpt deze grief, omdat (dit onderdeel van) de grief op een feitelijke onjuistheid berust. Uit het mailbericht van klager van 5 november 2009 aan verweerder blijkt immers dat klager uitdrukkelijk en ondubbelzinnig heeft ingestemd met een opdrachtgeverschap van zowel de vennootschap als van hem privé, terwijl door verweerder aan de door klager daarvoor gestelde voorwaarde (facturering aan de vennootschap) is voldaan. Het hof verwerpt de grief ook voor het overige. Verweerder was ten tijde van de verlening en de uitvoering van de opdracht van klager gezien de aard van het rechtsbelang waarop de toevoeging betrekking had - een zakelijk geschil waarvan de voortzetting van het bedrijf van klager niet afhankelijk was  - niet gehouden klager op de mogelijkheid van toevoeging te wijzen. De tegen de beoordeling van klachtonderdeel a aangevoerde grieven falen.

5.4 ad klachtonderdeel b: de uitlating van verweerder betreffende een faillissement van klager

De raad heeft dit klachtonderdeel verworpen op grond dat de hieraan door klager ten grondslag gelegde feiten niet zijn komen vast te staan. Klager voert aan in eerste instantie bewijs van zijn stellingen omtrent de gewraakte uitlating te hebben aangeboden, aan welk bewijsaanbod de raad ten onrechte voorbij zou zijn gegaan en herhaalt in hoger beroep zijn bewijsaanbod. Het Hof gaat eveneens aan het bewijsaanbod voorbij, omdat – in het midden latend wat verweerder letterlijk gezegd heeft en op welke toon gesproken is - het hof van oordeel is dat de woorden ’gaan jullie failliet of zo’ niet als een zodanig (onnodig) grievende uitlating kunnen worden aangemerkt dat daarin een  tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging kan worden gezien. Zulks geldt temeer indien de context waarin de woorden zijn uitgesproken – een herhaalde poging tot inning van verzonden declaraties – in aanmerking genomen wordt. De grief van klager tegen klachtonderdeel b treft dan ook evenmin doel.

5.5 Ad klachtonderdeel c: het niet voorleggen van de declaraties ter begroting

Met de raad is het hof van oordeel dat de klacht betreffende het niet voorleggen ter begroting van de declaratie door verweerder gezien de inhoud van de mail van verweerder aan de Raad van Toezicht van 20 september 2012 feitelijke grondslag mist.  Verweerder heeft – zij het subsidiair – begroting aan de Raad van Toezicht gevraagd. De klacht is dan ook terecht ongegrond verklaard.

5.6  Ad klachtonderdeel d: het onnodig aanhangig maken van een procedure

Het hof verenigt zich met de ongegrondbevinding van de raad van dit klachtonderdeel en neemt de motivering die de raad daarvoor gegeven heeft over.

BESLISSING

Het Hof van Discipline

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem- Leeuwarden van 22 april 2013, gewezen onder nummer 12-244.

 

 

Aldus gewezen door Mr P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs L. Ritzema, T. Zuidema, G.J.L.F. Schakenraad, M.L.J.C. van Emden-Geenen, leden in tegenwoordigheid van mr N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 april 2014.