Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-12-2012

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2012:5

Zaaknummer

6415

Inhoudsindicatie

Belangen van cliënten ernstig verwaarloosd en hen lange tijd in ongewisse gelaten. Schorsing 12 weken, waarvan 6 voorwaardelijk.

Uitspraak

beslissing van 21 december 2012

in de zaak 6415

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klagers

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 26 maart 2012, onder nummer M 149-2011, aan partijen toegezonden op 27 maart 2012, waarbij een klacht van klagers tegen verweerder gegrond is verklaard, de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van zes weken is opgelegd, is bepaald dat de uitspraak openbaar dient te worden gemaakt door aanplakking van de uitspraak in de advocatenkamer van de Rechtbank Maastricht en teven door toezending van de uitspraak aan alle raden van toezicht met het verzoek tot openbaarmaking op de ter plaatse gebruikelijke wijze.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 24 april 2012 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van klagers.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 2 november 2012, waar namens klager de heer X. en daarnaast verweerder en zijn gemachtigde mr. Y. zijn verschenen. Mr. Y. heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder zich niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Hij communiceert niet of nauwelijks, komt toezeggingen niet na en heeft niet tijdig actie ondernomen in de zaak van klagers. De schuldenpositie van klagers is door zijn toedoen verslechterd.

4 FEITEN

4.1 Verweerder heeft klagers ieder afzonderlijk bijgestaan in WSNP zaken.

4.2 Klager sub 1 heeft op 30 juli en 30 augustus 2008 de kosten voor zijn aanvrage betaald. Na diverse verzoeken, die onbeantwoord bleven, om inlichtingen over de stad van zaken, heeft de gemachtigde van klager sub 1 op 27 oktober 2010 terugbetaling van het voldane bedrag gevraagd. Toen ook dat uitbleef heeft de gemachtigde op 9 november 2010 de opdracht beëindigd en nogmaals om terugbetaling gevraagd.

4.3 Verweerder heeft het verzoek tot het doen van een aanvraag van klager sub 2 in 2007 in behandeling genomen. Na diverse onbeantwoorde verzoeken om inlichtingen over de stand van zaken werd namens verweerder in mei 2009 een nieuwe kopie van het identificatiebewijs van klager sub 2 gevraagd, omdat dit inmiddels was verlopen. Daarop heeft de gemachtigde van klager sub 2 het dossier opgevraagd en gevraagd de betaalde kosten terug te betalen. Ondanks de beëindiging van de opdracht door de gemachtigde heeft verweerder in april 2010 een verzoekschrift gestuurd met het verzoek dit te ondertekenen, opdat het verzoekschrift daarna bij de rechtbank kon worden ingediend. Bij brief van 9 november 2010 heeft de gemachtigde van klager nogmaals laten weten de opdracht te beëindigen en heeft hij tevens het betaalde bedrag teruggevraagd.

4.4 Op 3 juli 2007 heeft klager sub 3 een complete WSNP aanvrage naar verweerder gestuurd. Een intakegesprek heeft vervolgens plaatsgevonden op 16 september 2008. Op 17 december 2009 heeft verweerder aan klager sub 3 verzocht ontbrekende stukken aan te leveren. Bij brief van 27 oktober 2010 heeft de gemachtigde van klager sub 3 gevraagd de betaalde kosten terug te betalen. Nadat verweerder aan klager had gemeld nog op een ontbrekend stuk te wachten heeft de gemachtigde van aan verweerder bij brief van 9 november 2010 meegedeeld dat klager sub 3 niet met verweerder verder wilde en hij de betaalde kosten terug wenste te ontvangen. Klager sub 3 had de meest problematische schulden buiten verweerder om geregeld.

5 BEOORDELING

5.1 Met de raad is het hof van oordeel dat verweerder gedurende lange tijd zijn plichten jegens de drie klagers afzonderlijk heeft verzaakt. Hij heeft volstrekt onvoldoende activiteiten ontplooid en zijn verweer dat hij op aanlevering van stukken wachtte kan verweerder niet baten. Verweerder heeft klager sub 3 weliswaar op enig moment - zij het pas na geruime tijd - gevraagd een ontbrekend stuk aan te leveren, maar van enige voortgangscontrole of rappel van zijn kant is niet gebleken. Het hof rekent het verweerder aan dat hij klagers, die zich allen in een financieel penibele situatie bevonden, heeft voorgespiegeld hun perspectief te kunnen bieden en hen vervolgens in de steek heeft gelaten.

5.2 In zijn beroepschrift is verweerder uitgebreid ingegaan op zijn gebrekkige kantoorsituatie. en geschetst dat hij gedurende langere tijd problemen met zijn bezetting en ondersteuning had. Wat hiervan zij, verweerder had zich moeten realiseren dat, nu hij de de behandeling van de zaak van klagers op zich had genomen en geen initiatief nam die behandeling neer te leggen en/of aan een andere raadsman of -vrouw over te dragen, de gevolgen van zijn gebrekkige kantoororganisatie in geen geval voor risico van zijn cliënten mochten komen. Verweerder heeft de belangen van zijn cliënten ernstig verwaarloosd en hen  gedurende lange tijd in het ongewisse gelaten. Verweerder heeft er weliswaar op gewezen dat klagers en hij bij de deken een regeling hebben getroffen waarbij verweerder concrete toezeggingen heeft gedaan tot terugbetaling van de door klagers aan verweerder betaalde bedragen en tevens is afgesproken dat klagers aan de deken zouden berichten of zij hun klachten zouden handhaven als het financiële belang aan de klacht was komen te vervallen, maar de door verweerder toegezegde betaling werd te laat gedaan en klagers hebben hun klacht vervolgens gehandhaafd.   Deze gang van zaken heeft niet tot gevolg dat het klachtrecht van klagers is komen te vervallen, zoals verweerder in zijn beroepschrift betoogt. De gegrondverklaring van de klacht zal dan ook worden bekrachtigd.

5.3 Het hof ziet met eenparigheid van stemmen redenen de door de raad op gelegde maatregel te verzwaren tot twaalf weken schorsing in de uitoefening van de praktijk, waarvan zes voorwaardelijk. Het hof acht tevens termen aanwezig te bepalen dat de periode tot aanvang van het onvoorwaardelijke deel van de schorsing wordt verlengd van 14 dagen tot één maand.

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- vernietigt de beslissing van de raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch van 26 maart 2012 gegeven onder nummer M 149-2011 voor wat betreft de opgelegde maatregel;

- legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twaalf weken, met bepaling dat van deze maatregel zes weken niet zullen worden ten uitvoer gelegd tenzij de raad later anders mocht bepalen op grond dat verweerder zich voor het einde van de proeftijd, welke het hof stelt op 2 jaren, aan een in artikel 46 van de advocatenwet bedoelde gedraging heeft schuldig gemaakt;

- bepaalt dat het onvoorwaardelijke deel van de schorsing in de praktijkuitoefening aanvangt op 21 januari 2013;

- en bekrachtigt voornoemde  beslissing voor het overige.

 

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. G.W.S. de Groot, P.H. Holthuis, W.F. van Zant en H.J. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2012.