Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-05-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2018:115

Zaaknummer

17-747/DH/RO

Inhoudsindicatie

Tussenbeslissing in een verzetzaak. Het verzet slaagt. De raad is van oordeel dat de voorzitter gelet op de over en weer ingenomen stellingen niet zonder meer tot het oordeel heeft kunnen komen dat het dossier geen aanknopingspunten bevat voor de juistheid van de stelling dat het strafdossier door verweerder op onrechtmatige wijze is verkregen. Klager heeft daarvoor enkele concrete mogelijkheden genoemd, welke in het licht van de daarbij gegeven toelichting door verweerder onvoldoende gemotiveerd zijn betwist. Verweerder heeft tot op heden geen antwoord willen geven op de vraag hoe hij het strafdossier verkregen heeft. De raad ziet aanleiding om – met  aanhouding van iedere verdere beslissing – de deken in het arrondissement Rotterdam op te dragen om te onderzoeken of verweerder het strafdossier op rechtmatige wijze heeft verkregen en of verweerder zich terecht op zijn functionele verschoningsrecht en geheimhoudingsplicht beroept.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 28 mei 2018

in de zaak 17-747/DH/RO

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 15 november 2017 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 1 maart 2017 heeft de gemachtigde van klager namens klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 12 september 2017 met kenmerk R 2017/80 edl/dh, door de raad ontvangen op 14 september 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 15 november 2017 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 15 november 2017 is verzonden aan klager.

1.4 Bij brief van 12 december 2017 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 19 maart 2018 in aanwezigheid van klager, vergezeld van zijn gemachtigde […], en verweerder, vergezeld van zijn gemachtigde […].

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 12 december 2017.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Als gevolg van een brand in een jachthaven zijn schepen van B.V. X en B.V. Y verloren gegaan. Klager is de echtgenoot van één van de bestuurders/aandeelhouders van deze B.V.’s en mede-eigenaar van de jachthaven. Hij is op 7 december 2015 in verzekering gesteld op grond van verdenking van brandstichting. Op 10 december 2015 is hij in vrijheid gesteld.

2.2 Op 11 april 2016 hebben B.V. X en B.V. Y jegens verzekeraar A een procedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank Rotterdam. Zij vorderden onder meer betaling van verzekeringspenningen inzake de voormelde brand. Verzekeraar A wordt in die procedure bijgestaan door verweerder.

2.3 Verweerder heeft op 15 juni 2016 namens verzekeraar A een incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring ingediend, waarin toestemming werd gevraagd om klager in vrijwaring te dagvaarden.

2.4 Klager heeft reeds eerder een klacht over verweerder ingediend bij de deken, te weten op 17 augustus 2016. Deze klacht is bij de raad geregistreerd onder nummer 17-093/DH/RO. Bij beslissing van 14 maart 2017 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard.

2.5 In de procedure bij de rechtbank Rotterdam heeft verweerder op 5 oktober 2016 een conclusie van antwoord ingediend. Bij randnummer 3 van die conclusie van antwoord is opgenomen:

“[Verzekeraar A] heeft inmiddels de beschikking gekregen over (delen van) het strafdossier dat het OM opstelde naar aanleiding van de vier (…) havenbranden (…). [Verzekeraar A] zal dit strafdossier gebruiken bij het onderbouwen van haar stellingen en argumenten in deze conclusie van antwoord. De daardoor relevante delen van het strafdossier worden hierbij overgelegd als productie I.”

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij op onrechtmatige wijze het strafdossier van klager heeft verkregen;

b) hij onrechtmatig gebruik heeft gemaakt van het strafdossier van klager door stukken uit dat dossier als bijlage op te nemen bij de door hem namens zijn cliënt ingediende conclusie van antwoord.

3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat het oordeel van de raad dat het dossier geen aanknopingspunten bevat voor de juistheid van de stelling dat het strafdossier op onrechtmatige wijze is verkregen, niet juist is. Volgens klager blijkt uit het dossier juist dat het niet anders kan zijn dan dat verweerder op onrechtmatige wijze in het bezit van de stukken is gekomen aangezien de wijzen waarop een strafdossier van een derde kan worden  verkregen limitatief zijn. Dat kan volgens klager namelijk alleen door dit als derde op te vragen bij het openbaar ministerie op grond van de wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, door dit als derde op te vragen op grond van de  Richtlijn van het College van Procureurs-generaal of door dit als derde te ontvangen van een advocaat van een (mede)verdachte dan wel de (mede)verdachte zelf.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht en het verzet verweerd, op welk verweer  de raad hierna waar nodig zal ingaan.

5 BEOORDELING

5.1 Het verzet slaagt. De raad is van oordeel dat de voorzitter gelet op de over en weer ingenomen stellingen niet zonder meer tot het  oordeel heeft kunnen komen dat het dossier geen aanknopingspunten bevat voor de juistheid van de stelling dat het strafdossier door verweerder op onrechtmatige wijze is verkregen. Klager heeft daarvoor enkele concrete mogelijkheden genoemd, welke in het licht van de daarbij gegeven toelichting door verweerder onvoldoende gemotiveerd zijn betwist.

5.2 Nu het verzet ten aanzien van klachtonderdeel a) gegrond is, komt de raad toe  aan een (nieuwe) beoordeling van dit klachtonderdeel.

5.3 Verweerder heeft tot op heden geen antwoord willen geven op de vraag hoe hij het strafdossier verkregen heeft. Daarbij beroept hij zich op zijn functioneel  verschoningsrecht en geheimhoudingsplicht. Volgens hem is de opsomming  van mogelijkheden waarop hij rechtmatig aan de stukken kan zijn gekomen,  niet limitatief. Hij heeft eerder het aanbod gedaan om de deken  vertrouwelijk te informeren over de wijze waarop hij de beschikking over het  dossier heeft gekregen, teneinde de deken in staat te stellen zich een oordeel te vormen over de vraag of de verkrijgingswijze tuchtrechtelijk door de beugel   kan of niet.

5.4 De raad ziet mede gelet op dit aanbod van verweerder aanleiding om – met  aanhouding van iedere verdere beslissing –  de deken in het arrondissement  Rotterdam op te dragen om te onderzoeken of verweerder het  strafdossier op rechtmatige wijze heeft verkregen en of verweerder zich terecht op zijn functionele verschoningsrecht en geheimhoudingsplicht beroept en verder alle vragen te stellen die naar de mening van de deken relevant zijn voor de beoordeling van de ingediende klacht.

5.5 Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld om op de reactie van de deken naar aanleiding van het door hem te verrichten onderzoek te reageren, hetzij schriftelijk, hetzij op een nader te bepalen mondelinge behandeling.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het verzet gegrond;

- draagt de deken in het arrondissement Rotterdam op om een onderzoek te  verrichten als hiervoor onder 5.4 omschreven en dienaangaande binnen zes weken na de datum van deze beslissing aan de raad te rapporteren;

- houdt iedere verdere beslissing aan.

 

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven, J.G. Colombijn-Broersma, R. de Haan en T. Hordijk, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2018.

 

Deze beslissing is in afschrift op 28 mei 2018 verzonden.