Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-07-2012

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2012:YA3581

Zaaknummer

6187

Inhoudsindicatie

Verwijt over inadequate bijstand in een echtscheidingsprocedure. Ongegrond.

Uitspraak

                                   

Beslissing van 9 juli 2012

in de zaak 6187

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Leeuwarden (verder: de raad) van 8 augustus 2011, onder nummer 95/10, aan partijen toegezonden op 11 augustus 2011, waarbij een klacht van klager tegen verweerder in al haar onderdelen ongegrond is verklaard.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 9 september 2011 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerder;

-    de brief van klager aan het hof van 24 april 2012.

 

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 14 mei 2012, waar partijen zijn verschenen. Klager heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht luidt, zakelijk weergegeven, als volgt

In augustus 2006 heeft klager zich tot verweerder gewend in verband met een echtscheidingsprocedure. De echtscheiding is in februari 2007 uitgesproken en tevens is bepaald dat partijen dienen over te gaan tot verdeling van de boedel. Op dat moment waren er geen schulden.

Verweerder heeft vanaf het begin fouten gemaakt. Zo is er geen beslag gelegd op de inboedel, toen klager in november 2006 de echtelijke woning moest verlaten en bij de afwikkeling van de boedelscheiding is verweerder te kort geschoten.

Met de in opdracht van de boedelnotaris gedane inboedeltaxatie is niets gedaan. Klager heeft vele maanden dubbele woonlasten gehad maar verweerder wilde hier niets tegen ondernemen. Een acuut probleem vormden de alimentatieverplichtingen van klager. Verweerder wilde echter niet meewerken aan een herberekening of cassatie.

Het komt er op neer dat, ondanks herhaalde signalen van klager dat de situatie zorgelijk was, verweerder heeft verzuimd actie te ondernemen, waardoor klager in grote financiële problemen is geraakt.

Er is tot op heden geen echtscheidingsconvenant tot stand gebracht. Wel is er een concept naar de wederpartij gestuurd, maar die reageert niet en verweerder doet niets. Klager betaalt gemiddeld € 500,00 (een derde van zijn inkomen) aan openstaande rekeningen/schulden uit de huwelijkse periode. Deze rekeningen/schulden hadden reeds afbetaald kunnen zijn uit de overwaarde van de echtelijke woning. Doordat er geen convenant was, wilde de X. in 2009 tot gedwongen verkoop overgaan.

Met veel inspanning heeft klager dit weten te voorkomen, wel met de afspraak dat er binnen een jaar duidelijkheid zou zijn wat betreft de verdeling van geld/schulden. In februari 2010 is er wederom een gesprek met de X. geweest. Klager heeft dit gemeld bij verweerder. Verweerder heeft daarop geen actie ondernomen. Klager heeft het bovenstaande vele malen gemeld bij verweerder. Hij heeft hem in de zomer van 2009 zelfs in gebreke gesteld. Verweerder heeft echter niets gedaan. Om die reden heeft klager op 16 januari 2010 een klacht ingediend tegen verweerder bij de interne klachtencommissie van het kantoor van verweerder. Ook dit heeft tot geen enkel resultaat geleid. De reactie op de ingediende klacht heeft zelfs maanden op zich laten wachten.

4    FEITEN

4.1    Het volgende is komen vast te staan:

Verweerder heeft klager sinds augustus 2006 bijgestaan in de echtscheidingsprocedure van klager. De echtscheiding is in februari 2007 uitgesproken. Daarbij is bepaald dat de (voormalige) echtgenote van klager – de wederpartij - de woning van partijen zou mogen blijven bewonen totdat zij eigen woonruimte had gevonden. Bovendien is de boedelscheiding ten overstaan van een notaris bevolen.

De wederpartij vond in juni 2007 andere woonruimte maar bleek aanvankelijk niet bereid om de woning van partijen te verlaten. Na diverse pogingen van verweerder om tot overleg met de wederpartij te komen, heeft het tot november 2007 geduurd voordat klager, na dreiging met een kort geding, de woning kon betrekken.

Als gevolg van diverse omstandigheden was er een achterstand bij de hypotheekbetalingen ontstaan; de wederpartij zond post niet door, klager betaalde alimentatie maar loste bovendien af op gezamenlijke schulden, had dubbele woonlasten en had om deze redenen de bank verzocht om tijdelijk niet te hoeven aflossen op de hypotheeklening. Daarom bleek de bank, ook nadat de wederpartij er uiteindelijk mee instemde dat de woning op naam van klager zou komen, niet langer bereid om daaraan mee te werken.

In 2009 dreigde de bank, vanwege de achterstand in betalingen door klager, met verkoop van de woning om de hypotheekschuld te voldoen. Klager wist de bank tot een jaar respijt te bewegen, ervan uitgaande dat na dat jaar de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap zou zijn geregeld. Dat is echter niet gelukt.

Klager heeft verweerder diverse malen over deze situatie geïnformeerd en heeft hem verzocht om actie te ondernemen. Verweerder heeft in brieven aan de advocaat van de wederpartij van klager diverse malen aangedrongen op een meer coöperatieve opstelling, met weinig succes. Ook een langdurige bespreking tussen partijen in maart 2008 resulteerde niet in afdoende afspraken. Het tot twee maal toe dreigen met een kort geding leidde wel tot enig resultaat. In 2009 heeft verweerder bovendien nog getracht door het opstellen en toezenden van een conceptconvenant het overleg vlot te trekken, maar dat leidde tot niets.

Inmiddels heeft klager de alimentatie in hoger beroep ter discussie gesteld, maar het gerechtshof bleek niet bereid de schuldenlast te betrekken bij het berekenen van de alimentatie. Anders dan bij aanvang van de echtscheidingsprocedure is de overwaarde van de woning niet meer voldoende om de schulden mee te voldoen. Klager is uiteindelijk in ernstige financiële problemen gekomen.

5    BEOORDELING

5.1    De grieven die klager tegen het oordeel van de raad aanvoert, houden, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tot het leggen van maritaal beslag had moeten overgaan omdat zijn echtgenote onmiskenbaar het conflict zocht. Voorts heeft verweerder in een tijdsverloop van vier jaar maar weinig bereikt en moet hij op enig moment bekend moet zijn geworden met de hypotheekachterstand. Als verweerder zijn werk goed had gedaan, zat klager nu niet in de problemen.

5.2    De grieven falen. Het hof sluit zich aan bij het oordeel van de raad en voegt hieraan toe, dat de beoordeling van het optreden van verweerder noodzakelijkerwijs achteraf plaatsvindt maar met als uitgangspunt of verweerder met de kennis en het inzicht van destijds redelijkerwijze had kunnen optreden als hij deed. Achteraf kan worden vastgesteld dat de schuldenlast sterk is opgelopen, mede als gevolg van de genoemde omstandigheden, en dat klager hierdoor in de financiële problemen is gekomen. Zelfs met die kennis is echter nog niet zonder meer duidelijk welke acties de advocaat had kunnen en moeten ondernemen zodat deze problemen voorkomen waren. Niet uitgesloten is dat een assertiever optreden van verweerder tot meer medewerking van de wederpartij of anderszins tot een beter resultaat zou hebben geleid. Dat wil echter nog niet zeggen dat hij in zijn optreden tekort is geschoten. De wederpartij was immers niet of nauwelijks bereid tot onderling overleg en het is de vraag of – bijvoorbeeld – eerder of vaker dreigen met een kort geding mogelijk of zinvol zou zijn geweest. De raad heeft er verder terecht opgewezen dat zeker in familiezaken vaak terughoudendheid op zijn plaats is alvorens te besluiten tot maatregelen waarvan licht een escalerende werking uit kan gaan.

5.3    Aangezien de grieven geen doel treffen, zal het hof de uitspraak van de raad bekrachtigen.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Leeuwarden van  8 augustus 2011.

Aldus gewezen door mr. J.H.C. Schouten, voorzitter, mrs. A. Beker, J.P. Balkema, C.M. Pannekoek-Dubois en R. Verkijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Stevens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2012.