Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-07-2016

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2016:151

Zaaknummer

160027

Inhoudsindicatie

Tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerder als leidinggevende van zijn kantoorgenoot en als naamgever van het kantoor niet heeft gereageerd op berichten van de gemachtigde van klaagster om te overleggen over een oplossing voor de ontstane impasse tussen klaagster en voormelde kantoorgenoot. Van een advocaat mag worden verwacht dat hij aan hem gerichte berichten, die aandacht en beantwoording behoeven, binnen een redelijke termijn beantwoordt. Het behoort bovendien tot de verantwoordelijkheid van een advocaat, zeker een leidinggevende/naamgever van het kantoor, dat zijn kantoor goed bereikbaar is en dat berichten tijdig worden doorgegeven aan degene voor wie deze berichten zijn bestemd, ook in een vakantieperiode. Klacht gegrond. Geen maatregel omdat de ernst van het tuchtrechtelijk verwijt niet van een zodanig gewicht is. Vernietiging uitspraak raad.

Uitspraak

Beslissing

van 11 juli 2016   

in de zaak 160027

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 8 januari 2016, gewezen onder nummer 15/205, aan partijen toegezonden op 11 januari 2016, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder ongegrond is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2016:9.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 4 februari 2016 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de brieven van de gemachtigde van klaagster van 5 februari en 5 mei 2016.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 23 mei 2016, waar de gemachtigde van klaagster, vergezeld van de heer K,  en verweerder zijn verschenen. De gemachtigde van klaagster heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door als leidinggevende van mr. V en als naamgever van het kantoor niet te reageren op berichten van de gemachtigde van klaagster om te overleggen over een oplossing voor de ontstane impasse tussen klaagster en mr. V.

3.2    Volgens de gemachtigde van klaagster heeft mr. V de alimentatiezaak van klaagster zeer slordig en ongemotiveerd behandeld, zoals door de gemachtigde van klaagster ook aan mr. V kenbaar is gemaakt. Vanwege de onvrede over de wijze waarop mr. V de zaak behandelde, heeft de gemachtigde van klaagster haar verzocht de ontvangen declaratie minimaal te halveren en de zaak over te dragen aan een collega. De gemachtigde van klaagster en mr. V zijn niet tot een vergelijk gekomen, waarna de gemachtigde van klaagster in juli 2014 telefonisch contact heeft gezocht met verweerder. Volgens klaagster heeft verweerder toen wegens nieuwe feiten - een brief bleek toch niet te zijn verzonden door mr. V - toegezegd over de zaak na te zullen denken en daar later op terug te zullen komen. Verweerder heeft dat niet gedaan, ook niet na de e-mails van de gemachtigde van klaagster van 21 juli 2014 en 5 augustus 2014. Ook op het verzoek op 21 augustus 2014 om terug te bellen heeft verweerder niet gereageerd.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Een (inmiddels voormalige) kantoorgenote van verweerder, mr. V, heeft klaagster van april tot oktober 2014 bijgestaan in een alimentatiekwestie. Mr. V heeft een concept-brief aan de wederpartij opgesteld en ter goedkeuring aan de gemachtigde van klaagster gezonden. Deze heeft het concept met wijzigingen teruggestuurd. Mr. V heeft een nieuw concept aan de gemachtigde van klaagster gezonden. De gemachtigde heeft telefonisch enkele in het concept voorkomende fouten doorgegeven. Opnieuw heeft mr. V een aangepast concept aan de gemachtigde gezonden. Deze brief is nooit aan de wederpartij verzonden. Mr. V heeft aan klaagster een declaratie gezonden d.d. 2 juni 2014 van € 430,95. Omdat klaagster ontevreden was over het optreden van mr. V heeft haar gemachtigde naar mr. V gebeld, haar verzocht de rekening minimaal te halveren en de zaak over te dragen aan een collega. Op 16 juni 2014 heeft mr. V aan de gemachtigde van klaagster geschreven dat zij het niet zinvol acht met hem in discussie te gaan en dat zij de nota zal halveren. De gemachtigde heeft daarop geantwoord dat hij “met deze motivatie” geen halvering wil en dat de nota onder protest door klaagster geheel zal worden betaald. Dat is ook gebeurd. Een kantoorgenote van mr. V heeft een nieuwe brief geschreven, aan de wederpartij verzonden en deze  voor een bedrag van € 134,67 aan klaagster in rekening gebracht. Ook deze nota is betaald. Pas uit een email van deze kantoorgenote van 27 juni 2014 begreep (de gemachtigde van) klaagster dat het laatste concept van mr. V nooit was verzonden.

Omdat hij er met mr. V niet uit kwam heeft de gemachtigde van klaagster begin juli 2014 telefonisch contact opgenomen met verweerder als leidinggevende van mr. V en naamgever van het kantoor. Hij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de rekening van mr. V geheel moest worden gecrediteerd omdat geen enkele prestatie bleek te zijn geleverd.   Verweerder heeft toegezegd dat een deel van de uren niet zou worden doorberekend.                                      De gemachtigde van klaagster heeft op 21 juli en 5 augustus 2014 een mailbericht gestuurd aan het algemene mailadres van het kantoor van verweerder dat op het briefpapier staat vermeld, met als opschrift “t.a.v. [naam verweerder]” resp. met de aanhef  “Geachte [naam verweerder]”. Daarin verzocht hij o.a. om creditering van de nota van mr. V en om antwoord op zijn eerdere mailbericht. Deze mailberichten zijn niet bij verweerder terecht gekomen. Ook heeft verweerder geen notitie bereikt van een telefoongesprek dat de gemachtigde van klaagster op 21 augustus 2014 met het kantoor van verweerder heeft gevoerd.                             De gemachtigde van klaagster heeft het geschil met mr. V aanhangig gemaakt bij de Geschillencommissie Advocatuur. De klacht is ongegrond verklaard maar daarnaast heeft de commissie wel bepaald dat mr. V wegens de door haar begane slordigheden € 150,-- aan klaagster dient terug te betalen.

5    BEOORDELING

5.1    Nu de klacht van klaagster is ingediend na 1 januari 2015 is op de beoordeling daarvan de Advocatenwet zoals die vanaf 1 januari 2015 luidt, van toepassing.

5.2    De raad heeft de klacht ongegrond geoordeeld en daartoe voorop gesteld dat (de gemachtigde van) klaagster zich tot verweerder heeft gewend niet in diens hoedanigheid van belangenbehartiger van klaagster, maar als leidinggevende/naamgever van het kantoor, en dat de raad zal beoordelen of verweerder een tuchtrechtelijk verwijt treft wegens enig handelen of nalaten jegens klaagster dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Volgens de raad is dat niet het geval.

5.3    (De gemachtigde van) klaagster heeft in het beroepschrift als grief aangevoerd dat uit niets blijkt dat verweerder de klacht serieus heeft aangepakt en dat hij het ongeloofwaardig vindt dat de mails van 21 juli en 5 augustus 2014 en een telefoonnotitie van het gesprek op 21 augustus 2014 verweerder niet hebben bereikt. De vakantieperiode is daarvoor geen excuus. De gemachtigde betwist dat verweerder geprobeerd heeft hem te bellen. De nota is in werkelijkheid niet gehalveerd. Door dit alles is klaagster gedwongen geweest zich te wenden tot de Geschillencommissie.

5.4    Het hof overweegt dat de raad er ten onrechte van uit is gegaan dat de nota van mr. V is gehalveerd en gecrediteerd. In hoger beroep is komen vast te staan dat dat niet het geval is; de nota is in stand gebleven en volledig betaald.

5.5    Het kan in het midden blijven of verweerder na het eerste telefoongesprek met de gemachtigde van klaagster zelf heeft geprobeerd  de gemachtigde te bellen; in elk geval is dat niet gelukt, terwijl de kantoorgenote die uiteindelijk de zaak van klaagster heeft overgenomen, in die periode wel enkele malen telefonisch contact met de gemachtigde heeft gehad, zoals de gemachtigde onweersproken heeft gesteld.

5.6    Het hof onderschrijft het uitgangspunt van de raad dat van een advocaat mag worden verwacht dat hij aan hem gerichte berichten, die aandacht en beantwoording behoeven, binnen redelijke termijn afdoende beantwoordt. Het behoort bovendien tot de verantwoordelijkheid van een advocaat – zeker een leidinggevende/naamgever van een kantoor – dat zijn kantoor goed bereikbaar is en dat emailberichten en telefonische berichten tijdig worden doorgegeven aan degene voor wie deze berichten bestemd zijn, ook in een vakantieperiode.  De gemachtigde van klaagster heeft zijn emailberichten gestuurd aan het adres dat op het briefpapier staat vermeld en heeft daar duidelijk de naam van verweerder op vermeld, zodat hij had mogen verwachten dat deze berichten, en zijn telefonisch bericht van 21 augustus 2014,  snel aan verweerder (of zijn vervanger, in een vakantieperiode) zouden worden voorgelegd. Verweerder heeft erkend dat de kantoororganisatie in de bewuste periode door een beperkte bezetting niet optimaal was, en heeft aan klaagster zijn excuus aangeboden.

5.7    Het hof is van oordeel dat de klacht op zichzelf gegrond is, nu verweerder is tekort geschoten in zijn hierboven omschreven verantwoordelijkheid. De beslissing van de raad zal daarom worden vernietigd. De ernst van het tuchtrechtelijk verwijt acht het hof echter niet van een zodanig gewicht dat daaraan een maatregel moet worden verbonden. Het hof zal daarom volstaan met een gegrondverklaring zonder oplegging van maatregel. Daarnaast zal het hof bepalen dat verweerder aan klaagster het door haar betaalde griffierecht van € 50,-- dient terug te betalen (art. 46 e lid 4 Advocatenwet).

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 8 januari 2016, onder nummer 15-205 gewezen, en opnieuw rechtdoende:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    bepaalt dat verweerder aan klaagster het griffierecht van € 50,-- terugbetaalt.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot- van Dijken, voorzitter, mrs. G.J. Visser, C.A.M.J. Raymakers, M.M.H.P. Houben en N.H. van Everdingen leden, in tegenwoordigheid van mr. C.M.J. Gijzen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2016.

griffier    voorzitter             

De beslissing is verzonden op 11 juli 2016.