Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-01-2014

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2014:26

Zaaknummer

6628

Inhoudsindicatie

Bij eventuele overname strafzaak van gedetineerde verdachte dient de toegevoegde advocaat in kennis te worden gesteld. Dat geldt ook bij een (terug)belverzoek aan de verdachte. Deze verplichting kan worden besproken met degene die om overname verzoekt en is niet in strijd met geheimhoudingsplicht. gegrond, berisping.

Uitspraak

Beslissing van 10 januari 2014

in de zaak 6628

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

De Deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Amsterdam

de deken

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 30 oktober 2012, onder nummer 11-324A, aan partijen toegezonden op 30 oktober 2012, waarbij een bezwaar van de deken tegen verweerder deels gegrond en deels ongegrond is verklaard en de maatregel van berisping is opgelegd. 

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als LJN YA3400.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 29 november 2012 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van de deken;

- de brief van de deken met bijlage d.d. 17 oktober 2013;

- de brief van verweerder met bijlage van 28 oktober 2013.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 4 november 2013, waar de deken en verweerder met zijn gemachtigde zijn verschenen. Zijdens verweerder is gepleit aan de hand van een pleitnota.

3 BEZWAAR

3.1 Het bezwaar houdt, voor zover in hoger beroep van belang en zakelijk weergegeven, in dat:

a)  verweerder op 31 mei 2011 in strijd met de regels voor overname van een strafzaak een cliënt van een andere advocaat rechtstreeks heeft benaderd door een terugbelverzoek te plaatsen bij de penitentiaire inrichting terwijl hij op dat moment wist, althans redelijkerwijs kon weten, dat de cliënt door een andere advocaat werd bijgestaan en hij van hem geen toestemming had gekregen diens cliënt rechtstreeks te benaderen.

4 FEITEN

4.1 Het hof gaat uit van de navolgende vaststaande feiten:

4.2 Mr. H. staat de heer B. reeds enige jaren bij als voorkeursadvocaat in strafzaken en is zodanig ook aan de heer B. toegevoegd.

4.3 Verweerder heeft - zonder voorafgaand contact en/of overleg met mr H. maar met de wetenschap dat de heer B. een eigen advocaat had - op 31 mei 2011 op verzoek van een derde (de oma van de heer B.) per mail een verzoek geplaatst ter attentie van de heer B. die op dat moment in een penitentiaire inrichting verbleef om verweerder te bellen (“terugbelverzoek”).

4.4 De heer B. heeft op diezelfde dag telefonisch contact gezocht met verweerder.

4.5 Bij brief van 31 mei 2011 heeft mr. H. verweerder verboden verder contact te zoeken met de heer B.

4.6 Verweerder heeft de zaak niet overgenomen.

5 BEOORDELING

5.1 De raad heeft terecht de hier van toepassing zijnde maatstaven in r.o. 5.1 en 5.3 voorop gesteld. Deze komen in de kern erop neer dat indien een advocaat door een derde is aangezocht om een gedetineerde verdachte bij te staan aan wie reeds een andere advocaat is toegevoegd, en die advocaat de verdachte wenst te bezoeken om zich ervan te vergewissen of de verdachte zich inderdaad door hem wil laten bijstaan, deze advocaat de toegevoegde advocaat tijdig in kennis behoort te stellen van zijn voornemen daartoe.

5.2 Verweerder werpt als grief op dat de raad ten onrechte heeft geoordeeld dat verweerder in het onderhavige geval in strijd met de regels voor overname van een strafzaak heeft gehandeld, nu nog geen sprake was van overname van de strafzaak maar slechts van een terugbelverzoek in het kader van een oriënterende fase om te verifiëren of het inderdaad de wens van de heer B was om de belangenbehartiging door verweerder overgenomen te zien, en of verweerder daartoe in staat en bereid was.

Het hof verwerpt dit betoog. Een terugbelverzoek, of belverzoek zoals verweerder het verwoordt, aan een verdachte moet wat dit betreft op één lijn worden gesteld met het maken van een bezoekafspraak met een verdachte. Het terugbelverzoek van verweerder is gevolgd op het verzoek van de oma namens de heer B. om met de heer B. in contact te treden in verband met overname van zijn strafzaak, zoals verweerder zelf heeft gesteld. Het terugbelverzoek kan dan ook niet anders worden gezien dan in het kader van de (eventuele) overname van de strafzaak. Indien de advocaat niet rechtstreeks door de verdachte is benaderd, is als uitgangspunt voorafgaand overleg met de toegevoegde advocaat vereist alvorens de aangezochte advocaat contact legt met de verdachte.

5.3 Verweerder werpt verder de vraag op of je het in de gegeven situatie wel kunt maken om direct de behandelend advocaat in kennis te stellen van het verzoek nu mogelijk daardoor de band tussen de behandelend advocaat en de cliënt wordt geschonden en of überhaupt wel de eis gesteld mag worden van het voorafgaand melden aan de behandelend advocaat. Daarover overweegt het hof dat niets verweerder in de weg had gestaan om de oma van de heer B. te laten weten dat hij, gezien de regels voor overname van een strafzaak, voorafgaand aan het contact met de heer B. eerst contact moet opnemen met de behandelend advocaat. De heer B. had dan zelf de afweging kunnen maken of hij zelf contact had willen opnemen met verweerder over de mogelijke overname van zijn strafzaak; in dat geval had de behandelend advocaat er voorafgaand aan dat contact nog niet bij betrokken hoeven te worden.

5.4 Verweerder heeft voorts als grief naar voren gebracht dat het voorafgaand melden aan de behandelend advocaat in strijd is met de geheimhoudingsplicht die je als advocaat hebt. Het hof verwerpt deze stelling. Beide advocaten zijn aan dezelfde geheimhoudingsplicht gebonden. Het onderhavige verzoek dat namens de heer B. is gedaan heeft op zich zelf genomen geen vertrouwelijk karakter jegens de behandelend advocaat. Van bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel nopen is het hof niet gebleken.

5.5 Anders dan verweerder stelt staan de regels voor overname van een strafzaak niet aan een vrije advocaatkeuze in de weg. De verplichting om eerst met de behandelend advocaat overleg te voeren alvorens een door een derde aangezochte advocaat contact legt met een gedetineerde verdachte maakt op zich zelf genomen geen inbreuk op het recht van vrije advocaatkeuze.

5.6 Verweerder voert nog als grief aan dat hij legitieme redenen had om de behandelend advocaat niet te bellen nu hem niet bekend was wie de behandelend advocaat was. Hij voegt daar aan toe dat het achterhalen daarvan niet zo eenvoudig is als de raad stelt. Verweerder heeft nagelaten dit verder te concretiseren. Het hof is van oordeel dat indien verweerder zich daarvoor had ingespannen hij, zonder al te veel moeite, had kunnen achterhalen wie de behandelend advocaat was, al was het maar door dit na te vragen bij de oma van de heer B., door wie hij benaderd was. Dit kon in redelijkheid van hem worden gevergd.

5.7 Ten aanzien van de strafmaat, waartegen verweerder ook een grief heeft gericht, overweegt het hof dat gezien het tuchtrechtelijk verwijt dat verweerder wordt gemaakt en de eerdere waarschuwing die verweerder is opgelegd in een zaak die eveneens betrekking had op het handelen in strijd met de regels voor overname van een strafzaak, de maatregel van berisping hier passend en geboden is. Dat in de tuchtrechtspraak niet eerder over een identieke casus is beslist doet aan dit oordeel niet af. Het uitgangspunt dat pas contact met een gedetineerde verdachte mag worden opgenomen indien de behandelend advocaat voorafgaand is geïnformeerd is op zich zelf helder en verweerder had in deze overeenkomstig dit uitgangspunt behoren te handelen.

5.8 Vorenstaande leidt ertoe dat de beslissing van de raad, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

 bekrachtigt, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 30 oktober 2012, gewezen onder nummer 11-324A.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot –van Dijken, voorzitter, mrs. L. Ritzema, J.H.J.M. Mertens-Steeghs, E.B. Knottnerus en M. Pannevis, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink , griffier, en in het openbaar uitgesproken op  10 januari 2014.