Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-11-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2014:334

Zaaknummer

R.4507/14.93a

Inhoudsindicatie

Verwijten betreffende rechtstreeks zenden van brieven aan klager, poneren van onjuiste feiten en grievende uitlatingen over klager, alsmede het verwijt dat verweerder onnodige procedures voert, de zaak onnodig traineert en geen minnelijke regeling bevordert.

Inhoudsindicatie

De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond. Het verzet wordt, met een correctie op het door de voorzitter vermelde feitencomplex, ongegrond verklaard.

Uitspraak

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 3 december 2013, aangevuld bij brief van 29 december 2013, heeft klager zich bij de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden beklaagd over verweerder en een kantoorgenote van verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 18 april 2014, door de raad ontvangen op 22 april 2014, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 14 mei 2014 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad  (hierna: de voorzitter) de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. De beslissing is op 14 mei 2014 verzonden aan klager.

1.4 Bij brief van 23 mei 2014, door de raad ontvangen op 26 mei 2014, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 14 september 2015 in aanwezigheid van klager en verweerder. Klager heeft een pleitnotitie overgelegd. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.2 Verweerder behartigde sedert 2010 als opvolgend advocaat de belangen van de voormalig echtgenote van klager in een boedelscheidings- en alimentatie-procedure. De bijstand is medio 2014 geëindigd.

 

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij zijn eigen belang boven dat van zijn cliënte stelt, rechtstreeks brieven aan klager zendt in plaats van aan zijn advocaat, feiten poneert waarvan hij weet althans behoort te weten dat deze onjuist zijn, zich grievend/denigrerend over klager uitlaat en klagers pogingen om tot een minnelijke regeling te komen niet serieus neemt. Klager verwijt verweerder voorts dat hij onnodig procedures voert, de zaak onnodig traineert en niet open staat voor een minnelijke oplossing of overleg.

3.2 In het verzet heeft klager zijn bezwaren tegen het handelen van verweerder gehandhaafd. Klager heeft onder meer gewezen op de effecten van de echtscheidingsproblematiek op de kinderen. Daarnaast heeft klager gewezen op de zinloosheid van het procederen en op de communicatie van verweerder. Klager eist een schadevergoeding, bestaande uit door zijn ex-echtgenote en hemzelf gemaakte juridische kosten die worden geraamd op € 80.000,-- en daarnaast een bedrag van € 25.000,-- per kind als letselschade c.q. smartengeld.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

5 BEOORDELING

5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

5.2 De Raad verenigt zich met het uitgangspunt voor de beoordeling van de klacht, zoals de voorzitter dit onder nummer 3.1 van de bestreden beslissing heeft vermeld.

5.3 De behandeling van het verzet heeft niet geleid tot andere conclusies ten aanzien van de onderdelen van de klacht dan die van de voorzitter. De raad voegt daar het volgende aan toe. Ter zitting heeft klager gesteld dat ook de gevolgen van verweerders handelen voor de kinderen behoren tot de klacht. De raad overweegt hieromtrent dat dat aspect, gelet op de stukken van klager, geen zelfstandig klachtonderdeel vormt, mede omdat het door klager aangedragen feitencomplex geen ander is dan het door de voorzitter beoordeelde feitencomplex.

5.4 Wat het feitencomplex aangaat overweegt de raad voorts dat daaruit blijkt dat, anders dan de voorzitter heeft aangenomen, verweerder enkele brieven in de periode juni/juli 2010 rechtstreeks aan klager heeft gestuurd. Verweerder heeft op dat punt, in zoverre onbetwist, aangevoerd dat hij, toen hij de zaak van zijn kantoorgenote in juni 2010 overnam, de beschikking kreeg over een onvolledig dossier, waaruit niet bleek dat klager een advocaat had. Verweerder heeft, nadat hem uit de reactie van klager bleek dat deze wel een advocaat had, die advocaat aangeschreven, maar heeft van haar geen reactie ontvangen. 

Gelet op deze feiten en omstandigheden komt de raad, zij het op andere gronden dan de voorzitter, tot het oordeel dat de klacht ook in zoverre kennelijk ongegrond is, daar niet gebleken is dat verweerder zich op dit punt niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

5.5 Het voorgaande brengt mee dat de raad, evenals de voorzitter, tot de conclusie komt dat de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond is. Het verzet is hierom ongegrond.

5.6 Ten overvloede merkt de raad op dat de raad, gelet op de Advocatenwet (oud), niet bevoegd is schadevergoeding toe te kennen.

 

6 BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. T. Hordijk, J.H.M. Nijhuis, L.Ph.J. baron van Utenhove en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 november 2015.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 11 november 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten Den Haag

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.