Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-06-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2018:136

Zaaknummer

18-046/DH/RO

Inhoudsindicatie

Gegronde klacht over eigen advocaat. Verweerder heeft geen werkzaamheden verricht voor het door klager betaalde voorschot van € 917,50 en heeft dit voorschot – evenals als het dossier in de zaak van klager – niet aan klager geretourneerd. Ook was verweerder onvoldoende onbereikbaar voor klager en heeft hij niet adequaat op diens verzoeken gereageerd. Schorsing van 8 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, onder de bijzondere voorwaarden dat verweerder binnen 14 dagen na dagtekening van de beslissing aan de deken moet hebben aangetoond: 1) dat hij het van klager ontvangen voorschot ter hoogte van € 917,50 aan klager heeft terug betaald en 2) dat hij het dossier in de zaak van klager aan klager heeft geretourneerd.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 25 juni 2018

in de zaak 18-046/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij e-mail van 27 juni 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 24 januari 2018 met kenmerk R 2018/02 edl/dh, door de raad ontvangen op 25 januari 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 30 april 2018 in aanwezigheid van klager. Verweerder is, zonder voorafgaand bericht, niet ter zitting verschenen.

1.4    De raad heeft kennis genomen van de bij 1.2 genoemde brief van de deken, inclusief bijlagen.

 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Klager heeft zich in december 2015 tot verweerder gewend met het verzoek hem bij te staan in het hoger beroep inzake (de nevenvoorzieningen bij) de echtscheiding van klager.

2.2    Verweerder heeft klager op 9 december 2016 een voorschotnota ter hoogte van € 917,50 gezonden. Klager heeft dit voorschot vervolgens betaald. Verweerder heeft daarvoor echter geen werkzaamheden verricht. Hij heeft het voorschot – ondanks verzoeken van klager daartoe – niet aan klager terugbetaald.

2.3    Klager heeft verweerder verzocht zijn dossier aan klager te retourneren. Verweerder heeft niet aan dit verzoek voldaan.

2.4    Bij e-mail van 27 juni 2017 heeft klager de onderhavige klacht over verweerder ingediend.

2.5    Verweerder heeft de deken bij e-mail van 24 augustus 2017 verzocht een bemiddelingsgesprek te laten plaatsvinden en hem laten weten dat hij bereid was om 50 tot 75% van het voorschot aan klager terug te betalen.

2.6    De deken heeft vervolgens een bemiddelingsgesprek gepland op 17 oktober 2017. Klager was daarbij aanwezig; verweerder is niet verschenen. Tijdens dit bemiddelingsgesprek heeft klager een schikkingsvoorstel gedaan. De deken heeft verweerder bij brief van 17 oktober 2017 in de gelegenheid gesteld om op het schikkingsvoorstel te reageren. Bij brieven van

1 november en 9 november 2017 heeft de deken herinneringen gezonden. Verweerder heeft echter niet gereageerd.

2.7    De raad van discipline heeft verweerder bij beslissing van 4 december 2017 in de klachtzaak onder nummer 17-600/DH/RO geschrapt van het tableau. Deze beslissing is inmiddels onherroepelijk.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij klager niet goed heeft bijgestaan. Meer specifiek verwijt klager verweerder dat het voor klager onmogelijk was om in contact te komen met verweerder, zodat klager hem uiteindelijk heeft verzocht het dossier te sluiten en de voorschotnota terug te betalen, nu daarvoor geen werkzaamheden zijn verricht. Klager heeft zijn dossier en het door hem betaalde voorschot echter niet van verweerder ontvangen. 

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft de klacht onvoldoende gemotiveerd weersproken. Bovendien is hij, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting van 30 april 2018 van de raad verschenen.

 

5    BEOORDELING

5.1    Nu verweerder de klacht niet – althans onvoldoende gemotiveerd – heeft betwist, gaat de raad uit van de juistheid van de stellingen van klager.

5.2    Aangezien klager zulks heeft gesteld, en uit het onderhavige klachtdossier niet van het tegendeel blijkt, moet het er voor worden gehouden dat verweerder geen werkzaamheden heeft verricht voor het door klager betaalde voorschot van € 917,50 en dat hij dit voorschot – evenals als het dossier in de zaak van klager – niet aan klager heeft geretourneerd. Dit is tuchtrechtelijk verwijtbaar.

5.3    Voorts is op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting komen vast te staan dat verweerder onvoldoende bereikbaar was voor klager en niet adequaat op diens verzoeken heeft gereageerd. Ook dat is tuchtrechtelijk laakbaar.

5.4    De klacht is gegrond.

 

6    MAATREGEL

6.1    Alles overziend, en mede gelet op het tuchtrechtelijk verleden van verweerder, acht de raad de maatregel van een schorsing van 8 weken passend en geboden. De raad ziet aanleiding om van deze schorsing 4 weken voorwaardelijk op te leggen, met een proeftijd van 2 jaar, onder de bijzondere voorwaarden dat verweerder binnen 14 dagen na dagtekening van de onderhavige beslissing aan de deken moet hebben aangetoond: 1) dat hij het van klager ontvangen voorschot ter hoogte van € 917,50 aan klager heeft terug betaald en 2) dat hij het dossier in de zaak van klager aan klager heeft geretourneerd.

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van

€ 50,- aan hem vergoeden.

7.2     Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 25,- reiskosten van klager;

b) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

7.3     Verweerder moet het bedrag van € 25,- reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk door aan verweerder.

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.000,- binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van 8 (acht) weken op;

-    bepaalt dat van deze 8 weken 4 (vier) weken niet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder de navolgende voorwaarden niet heeft nageleefd:

-    stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen een proeftijd van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt, niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

-      stelt als bijzondere voorwaarde dat verweerder uiterlijk binnen 14 dagen na dagtekening van deze uitspraak aan de deken heeft aangetoond dat hij het dossier van klager aan klager heeft geretourneerd;

-      stelt als bijzondere voorwaarde dat verweerder uiterlijk binnen 14 dagen na dagtekening van deze uitspraak aan de deken heeft aangetoond dat hij het van klager ontvangen voorschot ter hoogte van € 917,50 aan klager heeft terug betaald;

-    bepaalt dat het onvoorwaardelijk gedeelte van de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:

-     de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,

-     verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat

-     de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

-      veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

 

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd en P.J.E.M. Nuiten, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 25 juni 2018.