Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-07-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2018:151
Zaaknummer
18-246
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing: klacht tegen deken kennelijk ongegrond. Niet gebleken is dat verweerster bij het onderzoek naar de klacht van klaagster fouten heeft gemaakt zoals het verkeerd formuleren van de klacht en het niet tijdig en onvolledig doorsturen van het dossier aan de raad. Evenmin is gebleken van het onder druk zetten van klaagster bij het aangaan van een schikking met de beklaagde advocaat.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline
in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 2 juli 2018
in de zaak 18-246
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 5 april 2018 met kenmerk 17-0302/FH/HH, door de raad ontvangen op diezelfde dag, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Klaagster heeft zich in een echtscheidingsprocedure laten bijstaan door mr. W.
1.2 Begin 2015 heeft klaagster een klacht ingediend over mr. W. bij verweerster in haar hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland.
1.3 Bij brief van 14 september 2015 heeft verweerster klaagster de reactie van mr. W. (hierna: de beklaagde advocaat) toegestuurd en klaagster bericht dat het dossier gereed is voor het formuleren van een dekenstandpunt, het stellen van nadere vragen of het beproeven van een schikking en dat klaagster nader zal vernemen.
1.4 Bij brief van 30 september 2015, gericht aan klaagster en de beklaagde advocaat, heeft verweerster onder meer het volgende bericht:
“Bestudering van het dossier geeft aanleiding u beiden uit te nodigen voor een bespreking op het bureau van de orde te Haarlem.
Mevrouw [naam klaagster] konden wij telefonisch niet bereiken. Met de secretaresse van [de beklaagde advocaat] is een datum gepland en wel op maandag 8 februari 2016 te 10.00 uur. De reden dat deze afspraak pas dan zal zijn, is dat [de beklaagde advocaat] met zwangerschapsverlof is.”
1.5 De bespreking heeft op 8 februari 2016 in aanwezigheid van onder meer klaagster en de beklaagde advocaat plaatsgevonden. Klaagster heeft zich tijdens deze bespreking laten bijstaan door de heer H. Tijdens de bespreking is een schikking besproken.
1.6 Bij e-mail van 10 februari 2016 heeft klaagster verweerster gevraagd de gemaakte afspraken over de schikking duidelijk op papier te zetten. Daarnaast heeft klaagster gemeld dat zij de schikking pas zal aanvaarden na ontvangst van de door haar gevraagde informatie en ondertekening door beide partijen.
1.7 Bij e-mail van 11 februari 2016 heeft verweerster de gemaakte afspraken met het oog op de schikking vastgelegd.
1.8 Op 22 februari 2016 heeft verweerster klaagster een vaststellingsovereenkomst ter ondertekening toegestuurd.
1.9 Klaagster heeft verweerster daarna laten weten niet (volledig) akkoord te zijn met de vaststellingsovereenkomst. Klaagster heeft de vaststellingsovereenkomst niet ondertekend.
1.10 Klaagster heeft verweerster verzocht het klachtdossier door te sturen naar de Raad van Discipline. Bij brief van 28 juni 2016 heeft verweerster klaagster verzocht het in dat geval verschuldigde griffierecht te betalen.
1.11 Het griffierecht is op of rond 25 augustus 2016 door klaagster betaald.
1.12 Op 15 december 2016 heeft verweerster het klachtdossier doorgestuurd aan de Raad van Discipline te Amsterdam.
1.13 Bij beslissing van 20 juni 2017 heeft de Raad van Discipline de klacht van klaagster tegen de beklaagde advocaat (deels) niet-ontvankelijk verklaard en de klacht voor het overige ongegrond geoordeeld. Klaagster is van deze beslissing in hoger beroep gekomen.
1.14 Bij brief van 24 oktober 2017 heeft klaagster bij het Hof van Discipline een klacht ingediend over verweerster.
1.15 Bij beslissing van 26 oktober 2017 heeft de voorzitter van het Hof van Discipline de klacht voor onderzoek verwezen naar de deken in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken).
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerster:
a) geen duidelijke uitnodiging heeft verstrekt;
b) tijdens de bespreking in februari 2016 klaagster onvoldoende ruimte heeft gegeven om haar klachten over de beklaagde advocaat toe te lichten;
c) de afspraken die tijdens de bespreking in februari 2016 zijn gemaakt niet correct heeft geformuleerd;
d) het dossier van klaagster onvoldoende heeft bestudeerd;
e) na betaling van het griffierecht onnodig lang heeft getreuzeld met het doorsturen van de klacht naar de Raad van Discipline;
f) de klachten van klaagster te beperkt heeft geformuleerd;
g) onderdelen uit het dossier naar de Raad van Discipline heeft gestuurd terwijl dit niet had gemoeten;
h) grote delen van het dossier niet heeft doorgestuurd naar de Raad van Discipline terwijl dit wel had gemoeten;
i) klaagster tijdens de bespreking en in telefoongespreken daarna onder druk heeft gezet om een bepaalde beslissing te nemen en de vaststellingsovereenkomst te ondertekenen.
Toelichting
2.2 Ad a) Klaagster wist niet dat het doel van de bespreking was om een schikking te treffen. Dit stond niet in de uitnodigingsbrief. Begin 2017 is klaagster gebleken dat in de uitnodigingsbrief aan de beklaagde advocaat wel stond dat het ging om het beproeven van een schikking. Verweerster heeft zich daarop niet kunnen voorbereiden en voelt zich ongelijk behandeld.
2.3 Ad b) Klaagster heeft haar spreekaantekeningen tijdens de bespreking niet of nauwelijks kunnen en mogen raadplegen. Omdat verweerster klaagster steeds op storende wijze heeft onderbroken en andere onderwerpen aansneed, was klaagster haar verhaal kwijt en kon zij niet meer op haar aantekeningen terugvallen. Klaagster is belemmerd in het onderbouwen van haar klacht. Verweerster heeft niet willen ingaan op de aansprakelijkstelling door klaagster van de beklaagde advocaat omdat deze kwestie bij de aansprakelijkheidsverzekeraar ligt. Een groot deel van de klacht is bij de bespreking niet aan de orde gekomen en vragen van klaagster zijn onbeantwoord gebleven.
2.4 Ad c) Verweerster heeft de tijdens de bespreking gemaakte afspraken niet correct in haar e-mail van 11 februari 2016 en de vaststellingsovereenkomst weergegeven. De afspraken zijn dubbelzinnig geformuleerd en zijn niet in het belang van klaagster. Klaagster heeft duidelijk aangegeven dat zij eerst informatie en stukken wilde ontvangen over onder meer de beroepsaansprakelijkheidsverzekering voordat zij op het voorstel tot een schikking kon reageren of een schikking kon aanvaarden. Verweerster heeft op verzoeken van klaagster om de afspraken correct en volledig af te handelen niet gereageerd. Klaagster verwijst naar haar e-mailberichten van 10, 14 en 15 februari 2016 en 2 maart 2016.
2.5 Ad d) Verweerster heeft voor de bespreking het klachtdossier onvoldoende bestudeerd nu zij aan de beklaagde advocaat geen vragen heeft gesteld over de te verrekenen uren met de opvolgend advocaat, de onjuiste urenspecificaties en de declaraties in de toevoegingsperiode.
2.6 Ad e) Klaagster heeft verweerster eind februari/begin maart 2016 laten weten niet akkoord te zijn met de vaststellingsovereenkomst en verweerster gevraagd het dossier door te sturen naar de Raad van Discipline. Verweerster heeft pas op 18 juni 2016 gereageerd. Klaagster heeft het griffierecht in augustus 2016 betaald waarna verweerster de klacht meteen had moeten doorsturen. Pas in december 2016, nadat klaagster daarom verzocht en een klacht bij de Orde van Advocaten heeft ingediend, heeft verweerster het dossier doorgestuurd. Dit heeft vertragend gewerkt en is voor klaagster nadelig geweest.
2.7 Ad f) De klachtformulering door verweerster is te beperkt. Klachtonderdelen zijn niet juist of onvolledig. Ernstige feiten van de beklaagde advocaat zijn niet meegenomen, zoals declareren op betalende en toevoegingsbasis, het onderbrengen van een lopende procedure in de boedelscheiding en de sieradenkwestie. Daarnaast heeft verweerster in haar brief aan de Raad van Discipline niet gemeld dat de beklaagde advocaat stukken te laat heeft ingediend. Correcties van klaagster op de door verweerster geformuleerde klachtonderdelen zijn niet of niet goed verwerkt.
2.8 Ad g) Sommige onderdelen van het verweer van de beklaagde advocaat hadden niet doorgestuurd mogen worden omdat deze te laat zijn ingediend. Verweerster heeft de beklaagde advocaat een hand boven het hoofd gehouden door deze stukken toch te accepteren. Klaagster heeft verzocht om het verweerschrift van de beklaagde advocaat buiten beschouwing te laten maar dat is niet gebeurd.
2.9 Ad h) Verweerster heeft stukken niet doorgezonden aan de Raad van Discipline terwijl dit wel had gemoeten. Op de inventarislijst ontbreekt correspondentie en bijlagen van een eerder verweerschrift van de beklaagde advocaat en meerdere brieven en e-mails tussen klaagster en de beklaagde advocaat zijn niet doorgestuurd.
2.10 Ad i) Klaagster was het niet eens met de vaststellingsovereenkomst. Getracht is om haar klachten op simpele wijze af te doen. Klaagster heeft zich onder druk gezet gevoeld om de vaststellingsovereenkomst te ondertekenen. Meerdere keren is gezegd dat klaagster de vaststellingsovereenkomst moest tekenen.
2.11 In de aanbiedingsbrief van de deken staan – naast de hiervoor genoemde klachtonderdelen – nog een aantal (overige) opmerkingen van klaagster over het optreden van verweerster vermeld.
3 VERWEER
3.1 Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt. Verweerster betwist tuchtrechtelijk laakbaar te hebben gehandeld. Verweerster heeft de klacht van klaagster onderzocht op basis van het principe van hoor en wederhoor en aan de hand van de leidraad dekenale klachtbehandeling. Van partijdig optreden is geen sprake geweest.
Ad klachtonderdeel a)
3.2 Klaagster is niet anders behandeld dan de beklaagde advocaat. Zij hebben dezelfde brief ontvangen zoals ook volgt uit de adressering. Gelet op de inhoud van de eerdere brief van 14 september 2015 had klaagster kunnen weten dat tijdens de bespreking een schikking aan de orde kon komen. Als de uitnodiging voor de bespreking klaagster niet helder was, had zij telefonisch contact kunnen opnemen. Klaagster heeft zich tijdens de bespreking laten bijstaan door een derde is akkoord gegaan met een schikking.
Ad klachtonderdeel b)
3.3 Verweerster betwist dat klaagster onvoldoende ruimte heeft gekregen om haar standpunt tijdens de bespreking toe te lichten. Het was een uitvoerige bespreking. Klaagster is schriftelijk en mondeling niet kort van stof. Op enig moment heeft verweerster dan ook de regie naar zich toegetrokken om te voorkomen dat partijen hun stellingen bleven herhalen. Uiteindelijk is een schikking getroffen, zoals later ook door de Raad van Discipline bij beslissing van 20 juni 2017 is bevestigd. Wat betreft de door klaagster gewenste informatie over de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van de beklaagde advocaat geldt dat klaagster op dit punt werd bijgestaan door een advocaat. Het was niet de taak van verweerster om zich hiermee bezig te houden.
Ad klachtonderdeel c)
3.4 Verweerster heeft de tijdens de bespreking gemaakte schikkingsafspraken wel degelijk goed geformuleerd. De door klaagster genoemde e-mailberichten van 14 februari 2016 en 2 maart 2016 heeft verweerster niet in haar dossier en/of mailbox aangetroffen. Klaagster heeft in haar mail van 15 februari 2016 niet gemeld dat zij het niet eens was met de vastlegging van de afspraken door verweerster bij e-mail van 11 februari 2016.
Ad klachtonderdeel d)
3.5 Onjuist is dat verweerster het dossier onvoldoende heeft bestudeerd. De bespreking is uitvoerig geweest en klaagster heeft voldoende gelegenheid gehad haar klacht toe te lichten.
Ad klachtonderdeel e)
3.6 De vertraging bij het doorsturen van de klacht naar de Raad van Discipline is grotendeels aan klaagster zelf te wijten. Nadat klaagster de vaststellingsovereenkomst niet heeft willen ondertekenen, heeft verweerster klaagster op 28 juni 2016 verzocht het griffierecht te betalen. Klaagster heeft het griffierecht op 25 augustus 2016 betaald. Vlak daarvoor, op 22 augustus 2016, had zich een nieuwe advocaat voor klaagster gemeld. Deze advocaat gaf aan dat klaagster bereid was een nieuw schikkingsvoorstel in overweging te nemen. Daarover is vervolgens met verweerster en de beklaagde advocaat gecorrespondeerd. In november 2016 heeft deze advocaat laten weten klaagster niet langer bij te staan en heeft hij verweerster op 17 november 2016 verzocht de klacht door te sturen aan de Raad van Discipline, zoals vervolgens op 15 december 2016 is gebeurd. Klaagster heeft niet onderbouwd in hoeverre de vertraging nadelig is geweest voor haar.
Ad klachtonderdeel f)
3.7 Nadat verweerster de klacht van klaagster op hoofdpunten heeft samengevat en aan klaagster heeft voorgelegd, heeft klaagster haar klachten bij brief van 26 mei 2015 aangevuld. Verweerster heeft deze punten overgenomen in de aanbiedingsbrief aan de Raad van Discipline samen met alle correspondentie. Daarna heeft klaagster ter zitting van de Raad nog de gelegenheid gehad om de vermeende tekortkomingen van verweerster toe te lichten en aan te vullen.
Ad klachtonderdeel g)
3.8 Voor de indiening van de dupliek heeft verweerster de beklaagde advocaat uitstel verleend. Dit is conform de eerder genoemde leidraad. Verweerster heeft vervolgens aangegeven dat zij de dupliek vóór 10 september 2017 wenste te ontvangen. De reactie van de beklaagde advocaat dateert van 10 september 2017. Het niet indienen van een stuk binnen de gemelde termijn brengt niet automatisch met zich mee dat deze als niet verzonden moet worden beschouwd. Van fatale termijnen is geen sprake. Verweerster heeft als deken de leiding over het onderzoek en zij bepaalt welke stukken wel en welke niet aan het dossier worden toegevoegd.
Ad klachtonderdeel h)
3.9 Het klachtdossier is integraal aan de Raad van Discipline doorgestuurd. Klaagster heeft onder meer een overzicht ontvangen van alle bijlagen bij de aanbiedingsbrief. Als stukken al ontbraken dan heeft klaagster deze kunnen nasturen aan de Raad van Discipline, hetgeen zij ook heeft gedaan. Het is verweerster niet helder op welke correspondentie klaagster doelt.
Ad klachtonderdeel i)
3.10 Het is juist dat verweerster haar standpunt, dat een schikking tot stand was gekomen, klaagster meermalen heeft voorgehouden. Van enige druk is geen sprake geweest. Klaagster is zelf akkoord gegaan met een schikking, zoals de Raad van Discipline later ook heeft geoordeeld. Verweerster heeft klaagster geattendeerd op de (on)mogelijkheden die de gang naar de tuchtrechter met zich mee zouden kunnen brengen.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt vast dat het gaat om het handelen van de advocaat in de hoedanigheid van deken. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline blijft het advocatentuchtrecht gelden ook voor een advocaat die in een andere hoedanigheid optreedt. De aard en functie van deken brengt met zich mee dat bij de tuchtrechtelijke controle terughoudendheid dient te worden betracht vanwege de beleidsvrijheid die een advocaat in die functie toekomt. De manier waarop een deken uitvoering geeft aan een bemiddelingstraject en het onderzoek naar een klacht valt in principe binnen voornoemde beleidsvrijheid. Uitsluitend als zou blijken van feiten waaruit kan worden afgeleid dat de deken door zijn handelwijze het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad, of zich zodanig heeft misdragen of zijn taken zodanig heeft verwaarloosd, dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt, kan sprake zijn van klachtwaardig handelen. Naar die maatstaf dient het optreden van verweerster te worden beoordeeld.
Ad klachtonderdeel a)
4.2 Dat de beklaagde advocaat voor de bespreking bij verweerster een andere uitnodiging heeft ontvangen dan klaagster heeft de voorzitter niet kunnen vaststellen. Verweerster heeft gemotiveerd onderbouwd dat partijen dezelfde brief hebben ontvangen, zoals ook genoegzaam volgt uit de adressering en de tekst van de uitnodigingsbrief. Het is juist dat de uitnodigingsbrief niet expliciet meldt dat (mogelijk) een schikking zal worden beproefd. Echter, in de eerdere brief van 14 september 2015 is deze mogelijkheid wel genoemd. Het kan dus niet zo zijn dat klaagster met deze mogelijkheid niet bekend kon zijn. Als het doel van de bespreking klaagster van tevoren niet bekend was, heeft zij bovendien voldoende tijd en gelegenheid gehad om daarnaar bij verweerster te informeren. Bovendien volgt uit de reactie(s) van klaagster kort na de bespreking ook niet dat klaagster zich tijdens de bespreking overvallen heeft gevoeld door de gang van zaken of dat zij zich met het beproeven en/of bereiken van de schikking niet heeft kunnen verenigen. Mogelijk dat klaagster hier later op teruggekomen is, maar dat maakt niet dat verweerster hiervan een verwijt kan worden gemaakt.
Ad klachtonderdeel b)
4.3 Het verwijt van klaagster dat zij tijdens de bespreking niet de ruimte heeft gekregen om haar klacht toe te lichten, is onvoldoende onderbouwd. Nu ook verweerster dit verwijt nadrukkelijk heeft betwist, kan de voorzitter de juistheid van dit klachtonderdeel niet vaststellen. Los daarvan geldt dat het de taak van de deken is om – daar waar nodig – de regie te voeren tijdens een bespreking als hier bedoeld. Uit niets is de voorzitter gebleken dat verweerster daarbij de aan haar toekomende ruime (beleids)vrijheid heeft overschreden.
Ad klachtonderdeel c)
4.4 De voorzitter heeft niet kunnen vaststellen dat verweerster een verwijt kan worden gemaakt over de formulering van de gemaakte afspraken tijdens de bespreking. Vaststaat dat verweerster de afspraken in haar e-mail van 11 februari 2016 heeft vastgelegd. Klaagster heeft vervolgens in haar e-mailbericht van 15 februari 2016 aanspraak gemaakt op een (correcte en volledige) uitvoering van de schikking zonder daarbij aan te geven dat zij de juistheid van de door verweerster vastgelegde afspraken zou betwisten. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat klaagster zich op dat moment (voldoende) kon verenigen met de vastlegging van de afspraken zoals verweerster heeft gedaan.
Ad klachtonderdeel d)
4.5 Of verweerster het dossier van klaagster onvoldoende heeft bestudeerd kan niet worden vastgesteld. Verweerster heeft betwist hierin nalatig te zijn geweest. Van belang is dat verweerster als deken de bevoegdheid heeft om een schikking te beproeven en de voorzitter is niet gebleken dat zij daarin – op welke wijze ook – tuchtrechtelijk gezien tekort is geschoten. Kennelijk is klaagster tijdens de bespreking akkoord gegaan met een schikking. Niet valt in te zien dat en wat verweerster meer of anders had moeten doen om een ander of beter resultaat te bereiken. Bovendien is het niet aan verweerster maar aan de Raad van Discipline om inhoudelijk over een klacht te oordelen. In zoverre valt ook niet in te zien welk belang klaagster nou eigenlijk bij dit klachtonderdeel heeft.
Ad klachtonderdeel e)
4.6 Verweerster heeft gemotiveerd toegelicht dat en waarom de klacht niet meteen na de betaling van het griffierecht naar de Raad van Discipline is doorgestuurd. Naar het oordeel van de voorzitter kan niet worden gezegd dat verweerster onnodig lang heeft gewacht met het doorsturen van het klachtdossier, ook niet nu klaagster hier expliciet om heeft moeten verzoeken. Dat het achteraf sneller had gekund, kan zo zijn maar dat is onvoldoende voor de gegrondverklaring van een klacht.
Ad klachtonderdeel f)
4.7 Het is de taak van de deken om een klacht bondig en zakelijk te formuleren. Vaststaat dat verweerster de door haar geformuleerde klachtonderdelen aan klaagster heeft voorgelegd en deze daarna, na de brief van klaagster van 26 mei 2015, heeft aangevuld. Dat de klachtformulering door verweerster evident onjuist is geweest, is de voorzitter niet gebleken. Vaststaat verder dat de klacht bij de Raad van Discipline ter zitting is behandeld waarbij klaagster de gelegenheid heeft gehad haar klacht nader toe te lichten. Aldus valt niet in te zien in hoeverre klaagster zou zijn benadeeld door de klachtomschrijving door verweerster. Bovendien is de Raad van Discipline niet gehouden om de klachtformulering van de deken te volgen. De Raad kan hiervan afwijken als daartoe voldoende aanleiding bestaat.
Ad klachtonderdelen g) en h)
4.8 De voorzitter ziet aanleiding om de klachtonderdelen g en h gezamenlijk te behandelen. Klaagster verwijt verweerster dat zij ten onrechte bepaalde stukken wel (klachtonderdeel g) en bepaalde stukken niet (klachtonderdeel h) aan de Raad van Discipline heeft doorgestuurd. Wat betreft het ‘verweerschrift’ (of de dupliek) van de beklaagde advocaat geldt dat het verweerster vrij stond om dit stuk te accepteren en toe te voegen aan het klachtdossier. Dat het stuk iets buiten de door verweerster genoemde termijn werd ontvangen, is niet relevant. Zoals verweerster terecht heeft gesteld golden geen fatale termijnen. Van enig misdragen of enige schijn van partijdigheid is de voorzitter niets gebleken. Datzelfde geldt voor klachtonderdeel h. Voor zover al sprake zou zijn van stukken die ontbraken in het door verweerster toegestuurde klachtdossier, dan heeft klaagster deze stukken later alsnog kunnen indienen bij de Raad van Discipline, van welke mogelijkheid zij kennelijk ook gebruik heeft gemaakt. Niet helder is welk belang klaagster nog bij deze klachtonderdelen heeft, ook omdat de beklaagde advocaat het verweerschrift – als dit geweigerd was door verweerster – eveneens nog bij de Raad had kunnen indienen waardoor het alsnog onderdeel had uitgemaakt van het door de Raad te beoordelen klachtdossier.
Ad klachtonderdeel i)
4.9 Dat verweerster klaagster onder druk heeft gezet om tot een ‘bepaalde’ beslissing te komen of om de vaststellingsovereenkomst te ondertekenen, heeft de voorzitter niet kunnen vaststellen. Verweerster heeft deze stelling gemotiveerd betwist en klaagster heeft haar klacht op dit punt onvoldoende concreet toegelicht en met feiten onderbouwd. Uit de beslissing van de Raad van Discipline van 20 juni 2017 leidt de voorzitter af dat klaagster ook in die klachtprocedure heeft gesteld dat zij onder druk is gezet om tot een schikking te komen, welke stelling de Raad heeft gepasseerd door te oordelen (in 5.7): “Dat klaagster daarbij onder druk zou zijn gezet of haar wil niet heeft kunnen bepalen blijkt uit niets, temeer omdat zij in dat gesprek werd bijgestaan door een derde en ook de gelegenheid heeft gehad om inhoudelijk te reageren op de vaststelling van de schikking door de deken.”
Samenvattend
4.10 Alles overziende komt de voorzitter tot het oordeel dat verweerster met haar handelwijze de grens van het tuchtrechtelijk verwijtbare niet heeft overschreden. De voorzitter oordeelt de klacht kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.M. Roorda als griffier op 2 juli 2018.
griffier voorzitter
Verzonden d.d. 2 juli 2018