Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-06-2018

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2018:123

Zaaknummer

180021

Inhoudsindicatie

Klacht over eigen advocaat. Uit de stukken blijkt dat de advocaat werkzaamheden voor klager heeft verricht. Uit het enkele feit dat de advocaat een derde heeft ingeschakeld blijkt niet dat hij beschikt over onvoldoene kennis van het bestuursrecht. Het was beter geweest indien de advocaat schriftelijk aan klager de inschakeling van de derde had bevestigd, maar dat levert geen tuchtrechtelijk verwijt  op, aangezien vaststaat dat klager tijdens de behandeling van de zaak op de hoogte was van de inschakeling van de derde en zich hiertegen niet heeft verzet. Het hof heeft niet kunnen vaststellen dat werkzaamheden dubbel in rekening zijn gebracht en dat sprake is geweest van excessief declareren. Klacht ongegrond. Bekrachtiging.

Uitspraak

Beslissing

van 22 juni 2018

in de zaak 180021

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 15 januari 2018, onder nummer 17-527/A/NH, aan partijen toegezonden op 15 januari 2018, waarbij de klacht van klager tegen verweerder ongegrond is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2018:13.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 16 januari 2018 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-  de stukken van de eerste aanleg.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 23 april 2018, waar klager en verweerder zijn verschenen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    onvoldoende kennis heeft van het bestuursrecht;

b)    zonder overleg met klager werk heeft uitbesteed aan de heer W;

c)    € 10.000 heeft gedeclareerd.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Vanaf 2014 heeft verweerder klager bijgestaan in een bestuursrechtelijke procedure. Verweerder heeft daarbij gebruik gemaakt van de diensten van een juridisch adviesbureau, in de persoon van de heer W, en deze diensten bij klager in rekening gebracht.

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft alle klachtonderdelen ongegrond verklaard. Daartoe heeft de raad overwogen dat niet kan worden vastgesteld dat verweerder onvoldoende kennis van het bestuursrecht heeft en dat hij zonder overleg met klager werk heeft uitbesteed aan de heer W. Dat er sprake is geweest van excessief declareren is volgens de raad gesteld noch gebleken.

5.2    Klager heeft daartegen aangevoerd dat verweerder zonder overleg werk heeft uitbesteed aan de heer W en dat hij vervolgens als een marionet tussen de heer W en klager ging zitten. Verweerder had klager vanwege zijn tekortschietende kennis van het bestuursrecht direct naar de heer W moeten doorsturen. Het is aan de heer W te danken dat de procedure voor klager gunstig eindigde. Klager had verweerder niet nodig, maar verweerder maakte het hem onmogelijk om de behandeling van zijn zaak volledig over te dragen aan de heer W. Het door verweerder gefactureerde bedrag van € 14.118,- (en niet € 10.000,- zoals genoemd in de beslissing van de raad) is niet redelijk, onder meer vanwege dubbele (reis)kosten. Verweerder heeft een bedrag van € 7.000,- te veel in rekening gebracht, aldus klager.

5.3    Verweerder heeft de stellingen van klager betwist, waarop hierna zal worden teruggekomen.

5.4    Het hof zal de klachtonderdelen a en b en het daartegen gerichte hoger beroep gezamenlijk behandelen. Uit de stukken, waaronder de declaraties van verweerder, en de door verweerder gegeven toelichting ter zitting volgt dat verweerder werkzaamheden in klagers zaak heeft verricht, zoals het maken van processtukken, het onderhouden van het contact met de betrokken gerechten en het – alleen of samen met de heer W – vertegenwoordigen van klager op zittingen. Uit het enkele feit dat verweerder de heer W heeft ingeschakeld blijkt niet dat verweerder beschikt over onvoldoende kennis van het bestuursrecht, zoals klager hem verwijt. Het stond verweerder vrij om een ander in te schakelen voor specifieke vragen of werkzaamheden in klagers zaak. Het was beter geweest indien verweerder schriftelijk aan klager de inschakeling van de heer W had bevestigd (vergelijk gedragsregel 8 oud, nu gedragsregel 16). In dit geval levert dat echter geen tuchtrechtelijk verwijt van verweerder op, aangezien vaststaat dat klager tijdens de behandeling van de zaak op de hoogte was van de inschakeling van de heer W en hij zich hiertegen niet heeft verzet. Integendeel, hij was tevreden over de heer W. Klager is pas bij verweerder gaan klagen over de betrokkenheid van de heer W toen een geschil over de openstaande declaraties van verweerder ontstond. Tot die tijd was klager akkoord met de inschakeling van de heer W en de werkverdeling tussen de heer W en verweerder. Het hof acht, net als de raad, de klachtonderdelen a en b daarom ongegrond. De grieven van klager slagen niet.

5.5    Ten aanzien van klachtonderdeel c heeft het onderzoek in hoger beroep niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad waarmee het hof zich verenigt. Het hof heeft niet kunnen vaststellen dat werkzaamheden dubbel in rekening zijn gebracht aan klager door verweerder en evenmin dat, ook indien wordt uitgegaan van het volgens klager juiste in rekening gebrachte totaalbedrag, sprake is geweest van excessief declareren. De grief van klager wordt verworpen.

5.6    Uit het vorenstaande volgt dat de klacht in alle onderdelen ongegrond is. Het hof zal de beslissing van de raad bekrachtigen.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 15 januari 2018, gewezen onder nummer 17-527/A/NH.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. H. van Loo, W.A.M van Schendel, J.A. Schaap en J.H Brouwer, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2018.

griffier    voorzitter                           

De beslissing is verzonden op 22 juni 2018.