Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-10-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2015:273

Zaaknummer

15-340

Inhoudsindicatie

klacht tegen advocaat wederpartij in echtscheidingsprocedure wordt door voorzitter als kennelijk ongegrond afgewezen.

Uitspraak

Beslissing van 2 oktober 2015

in de zaak 15-340

naar aanleiding van de klacht van:

de heer [naam]

[adres]

klager

tegen

mr. [naam]

advocaat te [plaats]

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 4 september 2015 met kenmerk [x], door de raad ontvangen op 7 september 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken (bijlagen 1 tot en met 4).

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Klager is sinds september 2009 verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. Verweerder staat de ex-echtgenote van klager, hierna: de vrouw, in de verschillende procedures op basis van een toevoeging bij.

1.3    Verweerder heeft namens de vrouw een verzoek tot verhoging van de kinderalimentatie bij (thans) rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, ingediend. Van die uitspraak is de vrouw in hoger beroep gegaan.

1.4    De vrouw is voorts in hoger beroep gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, ten aanzien van de boedelverdeling.

1.5    Bij brief van 2 maart 2015 heeft de klager de onderhavige klacht bij de deken ingediend.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    de vrouw bij te staan op basis van een toevoeging, terwijl klager weet, althans moet weten, dat de vrouw niet voor een toevoeging in aanmerking komt. Met de wetenschap bij verweerder dat de vrouw geen financiële rem heeft op het voeren van procedures tegen klager, is het tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerder daaraan zijn medewerking verleent en mogelijk zelf financieel voordeel zal hebben, terwijl de vrouw een schuld krijgt en daardoor nog minder bereid zal zijn geschillen op te lossen;

b)    zinloze hoger beroep procedures te voeren voor de vrouw, zowel tegen het vonnis van de rechtbank ten aanzien van de kinderalimentatie als tegen het vonnis ten aanzien van de boedelverdeling, waardoor klager financieel kapot wordt geprocedeerd.

3    VERWEER

3.1    Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de bespreking van de klachtonderdelen aan de orde.

4    BEOORDELING

4.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2    Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.

4.3    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar vindt haar beperking, onder meer, in de plicht om bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig te schaden, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen, waarbij de beide klachtonderdelen gezamenlijk worden behandeld omdat deze beide betrekking hebben op de vermeende beschadiging van de (financiële) belangen van klager door verweerder.

4.4    De voorzitter stelt voorop dat een advocaat in principe verplicht is met zijn cliënt bij het begin van de zaak en verder  telkens wanneer daar aanleiding toe bestaat, te overleggen of er termen zijn om te trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen. Vast staat dat verweerder voor de vrouw een toevoeging heeft aangevraagd. Volgens verweerder worden die toevoegingen niet lichtvaardig aangevraagd omdat de vrouw, die in een niet rooskleurige financiële positie verkeert, toch voor gemiddeld € 750,- per keer aan eigen bijdrage moet betalen. Dat verweerder door deze handelwijze ten behoeve van de vrouw de belangen van klager onnodig of onevenredig of zonder een redelijk doel heeft geschaad is de voorzitter niet gebleken. Dat de Raad voor de Rechtsbijstand achteraf mogelijk de toevoegingsaanvragen nog kan intrekken, maakt dit oordeel niet anders.

4.5    Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door het instellen van hoger beroep in de twee zaken namens de vrouw. Het stond hem vrij om, in overleg met zijn cliënt, die keuze te maken  Dat sprake is van zinloze procedures is de voorzitter niet gebleken. Dat volgt niet reeds uit het gegeven dat in het hoger beroep het hof tot eenzelfde oordeel komt als de rechtbank en evenmin uit het feit dat verweerder namens zijn cliënt schikkingsvoorstellen van de man afwijst. Inhoudelijk zal uiteindelijk de civiele rechter, en niet de tuchtrechter, over de civielrechtelijke geschillen tussen klager en de vrouw oordelen.

4.6    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht in al haar klachtonderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren

BESLISSING

De voorzitter:

verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 2 oktober 2015.

griffier    voorzitter