Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-06-2016

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2016:127

Zaaknummer

160007

Inhoudsindicatie

De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd. Ook de proceskostenbeslissing dient in stand te blijven nu niet gebleken van steekhoudende argumenten om die niet in stand te laten, of om de kosten te matigen. Ook voor het hoger beroep geldt dat een kostenbeslissing wordt gegeven.

Uitspraak

Beslissing

van 13 juni 2016   

in de zaak 160007

    naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klager

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 14 december 2015, onder nummer 15-302DH, aan partijen toegezonden op 16 december 2015, waarbij de klacht van klager gegrond is verklaard en aan verweerder de maatregel van een berisping is opgelegd, verweerder is veroordeeld tot betaling van het griffierecht ad € 50,- aan klager en tot betaling van de kosten van de behandeling ad € 1000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Deze beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2015:350.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 4 januari 2016 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van klager van 26 januari 2016.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 18 april 2016, waar klager en verweerder zijn verschenen. Klager heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij een beschikking voorlopige voorzieningen van 21 januari 1999 heeft laten betekenen, terwijl deze door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 21 januari 2000 was komen te vervallen, althans als gevolg waarvan de voorlopige voorzieningen hun kracht hebben verloren.

3.2    Klager stelt dat verweerder wist en had moeten weten dat de voorlopige voorzieningen hun kracht hadden verloren en tevens dat klager alle verschuldigde kinderalimentatie had voldaan. Voor zover er al een vordering uit hoofde van kinderalimentatie zou zijn is die volgens klager verjaard, hetgeen verweerder naar zijn mening ook zou moeten weten. Bovendien heeft de rechter op 1 juni 2011 bepaald dat klager geen kinderalimentatie meer verschuldigd is.

 

4    FEITEN

In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

5    BEOORDELING

5.1    Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.   

5.2    De grieven van verweerder tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

5.3    Ook de proceskostenbeslissing dient in stand te blijven nu niet gebleken van steekhoudende argumenten om die niet in stand te laten, of om de kosten te matigen. Ook voor het hoger beroep geldt dat een kostenbeslissing wordt gegeven.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 14 december 2015, gewezen onder nummer 15-302DH;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten in hoger beroep begroot op € 1000,-, binnen een maand te betalen op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling zaaknummer 160007”.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. G.R.J. de Groot, G.J. Visser, M.M.H.P. Houben en M. Pannevis, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.M.J. Gijzen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2016.

griffier    voorzitter                           

De beslissing is verzonden op 13 juni 2016.