Rechtspraak
Uitspraakdatum
11-07-2016
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2016:143
Zaaknummer
160016
Inhoudsindicatie
Klager ook in hoger beroep niet-ontvankelijk in zijn klacht omdat hij te laat heeft geklaagd. Het optreden van verweerder voor klager eindigde in april 2008, terwijl de klacht in december 2014 is ingediend. In september 2012 heeft klager zich voorzien van juridische bijstand.
Uitspraak
Beslissing
van 11 juli 2016
in de zaak 160016
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 21 december 2015, onder nummer 15-92, aan partijen toegezonden op 22 december 2015, waarbij klager in zijn klacht tegen verweerder niet-ontvankelijk is verklaard.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2015:238.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 19 januari 2016 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerder;
- de brief van klager aan het hof van 30 april 2016.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 20 mei 2016, waar klager, met bijstand van de heer B te W en verweerder zijn verschenen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder in 2012 aan klager heeft voorgehouden dat niet kon worden voldaan aan zijn verzoek om beroep in te stellen tegen het feit dat de gemeente weigerde uitvoering te geven aan de beslissing van de rechtbank van 23 mei 2007.
3.2 Volgens klager zou verweerder in 2012, toen hij zijn dossier bij verweerder ophaalde, gezegd hebben dat beroep pas mogelijk was tegelijkertijd met een beroep tegen de eindbeslissing van de rechtbank. Een andere reden die verweerder toen volgens klager genoemd zou hebben was dat hoger beroep niet kon omdat hij geen partij was in de procedure.
3.3 Uit klagers toelichting ter zitting heeft de raad begrepen dat klager verweerder meer specifiek verwijt dat deze hem destijds in 2007 niet heeft gewezen op de mogelijkheid om van de tussenbeslissing van de rechtbank van 23 mei 2007 in hoger beroep te komen. Daarnaast verwijt klager verweerder dat deze de gemeente onvoldoende achter de broek heeft gezeten om binnen de door de rechtbank bepaalde termijn van 6 weken een nieuw besluit te nemen. Klager zou eerst in 2014 van de gemeente hebben vernomen dat hij destijds in 2007, toen een beslissing van de gemeente uitbleef, na het verstrijken van een daarvoor redelijke termijn, beroep had kunnen instellen tegen een zogenaamde fictieve weigering.
4 FEITEN
4.1 In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.
4.2 In aanvulling op deze feiten heeft het hof vastgesteld dat verweerder – met medeweten van klager – de gemeente bij e-mail van 2 april 2008 verzocht heeft hem “te berichten over de voortgang pannenkoekenhuis. Het duurt wel erg lang”, dat klager nadien niets meer zich heeft laten horen en dat klager pas begin 2012 weer contact heeft gezocht met verweerder.
5 BEOORDELING
5.1 De raad heeft de Advocatenwet zoals deze gold tot 1 januari 2015 op de onderhavige zaak toegepast. Omdat de klachten zijn ingediend voor 1 januari 2015 zal ook het hof de Advocatenwet toepassen die gold tot genoemde datum.
5.2 De raad heeft geoordeeld dat klager te lang heeft gewacht met het indienen van zijn klacht, nu alle feiten en omstandigheden waarover wordt geklaagd zich hebben voorgedaan vóór 2007 en de klacht bij de deken is ingediend in december 2014, derhalve zeven en een half jaar later. Het hoger beroep van klager richt zich primair tegen dit oordeel, dat heeft geleid tot de beslissing dat klager niet-ontvankelijk is verklaard in zijn klacht.
5.3 In de Advocatenwet, zoals deze sinds 1 januari 2015 luidt, geldt op grond van artikel 46 g lid 1 sub a een verjaringstermijn van drie jaar vanaf het moment dat de klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Op de onderhavige klachtzaak is nog de oude Advocatenwet van toepassing, die geen verjaringstermijn kent. Als vaste rechtspraak onder het oude recht geldt dat bij de beantwoording van de vraag of de klacht te laat is ingediend, twee belangen tegen elkaar dienen te worden afgewogen. Enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst en anderzijds het belang dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend en dat hij zich niet na verloop van een als onredelijk te beschouwen termijn tegenover de tuchtrechter moet verantwoorden over zijn optreden van destijds. Deze afweging zal de tuchtrechter van geval tot geval dienen te maken, rekening houdende met de relevante feiten en omstandigheden, zoals daar zijn de aard en de ernst van de feiten waarop de klacht betrekking heeft, het tijdstip waarop de klager zich redelijkerwijs bewust had kunnen en behoren te zijn van de reden van zijn klacht, alsmede de moeilijkheden die de verweerder zal ondervinden om zich na een zeker tijdsverloop nog adequaat tegen de klacht te verweren. Als redelijke termijn waarbinnen de klacht moet zijn ingediend wordt in beginsel een termijn van drie jaar gehanteerd.
5.4 Klager heeft aangevoerd dat zich in dit geval bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan die de lange termijn gelegen tussen de feiten en omstandigheden waarover wordt geklaagd en het moment waarop de klacht is ingediend rechtvaardigen. Klager voert in dit kader aan dat de relatie met klager pas in september 2012 formeel is geëindigd en niet medio 2007. Volgens klager heeft verweerder hem, ook na de uitspraak van de rechtbank van 23 mei 2007, vertegenwoordigd bij de gemeente en heeft hij pas in september 2012 zijn dossier weggehaald bij verweerder. Volgens klager heeft de raad ten onrechte overwogen dat hij de behartiging van zijn belangen destijds al medio 2007 in handen van adviseurs heeft gelegd. Tot september 2012 is met geen enkele advocaat contact geweest over deze zaak, aldus klager.
5.5 Het hof is met de raad van oordeel dat hetgeen klager heeft aangevoerd ter verschoning van de lange termijn niet voldoende is om die termijn te rechtvaardigen. De kwestie waarin verweerder klager bijstond eindigde feitelijk in 2007 met het (uitblijven van hoger beroep tegen het) besluit van de rechtbank 23 mei 2007. Begin april 2008 heeft nog contact plaatsgevonden tussen klager en verweerder. Het oordeel van de raad dat de termijn waarbinnen klager over het handelen van verweerder kon klagen op zijn laatst in 2007 is gaan lopen, is dan ook niet juist. Dit laat echter onverlet dat in april 2008 het optreden van verweerder voor klager eindigde. Klager heeft immers ter zitting erkend dat hij de zaak toen als afgedaan heeft beschouwd en geen contact meer heeft opgenomen met verweerder. Het hof verwerpt dan ook de stelling van klager dat verweerder hem na de uitspraak van 23 mei 2007 is blijven bijstaan. Ook indien klager gevolgd zou worden in zijn stelling dat hij, anders dan de raad heeft overwogen, niet in 2007 zijn heil is gaan zoeken bij andere advocaten met wie de tot dan toe gevolgde tactiek en juridische mogelijkheden zijn besproken, beschikte klager toen over voldoende kennis van de door hem klachtwaardig geachte handelwijze van verweerder. Daarbij komt dat klager zich in ieder geval in september 2012 heeft voorzien van juridische bijstand voor een (nieuwe) procedure tegen de gemeente. De advocaat die op dat moment voor klager optrad beschikte over het dossier van verweerder. Van klager had verwacht mogen worden dat hij op dat moment ten spoedigste zijn klacht had ingediend. Klager heeft toen evenwel nog eens ruim twee jaar gewacht met het indienen van zijn klacht. Hetgeen klager ter rechtvaardiging van zijn handelwijze heeft aangevoerd, doet daar niet aan af. De periode van april 2008 tot 1 september 2012 en daarna die van 1 september 2012 tot 2 december 2014 tezamen genomen zijn te lang om klager nog ontvankelijk te verklaren.
5.6 De beslissing van de raad dient op grond van het voorgaande te worden bekrachtigd.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de uitspraak van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 21 december 2015, onder nummer 15-92.
Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. A.D.R.M. Boumans, A.J. Louter, G.R.J. de Groot en J. Italianer, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2016.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 11 juli 2016.