Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-07-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2018:144

Zaaknummer

18-411/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Uit het klachtdossier volgt dat mede dankzij de inspanningen van verweerder de verhuurder heeft besloten de huurovereenkomst niet op te zeggen en klaagster nog een laatste kans te geven. Ook blijkt dat verweerder stukken bij de gemeente heeft opgevraagd. In dat licht kan niet worden gezegd dat verweerder zich heeft voorgedaan als de advocaat van klaagster maar zijn beloftes niet heeft waargemaakt, en verweerder klaagster heeft opgehouden en haar tijd heeft ontnomen waardoor zij geen echte advocaat kon zoeken. Voorts kan de voorzitter niet vaststellen dat verweerder aan de kant van de wederpartij staat en daarover tegen klaagster heeft gelogen, dit volgt in elk geval niet uit het klachtdossier. Wat er ook zij van de gestelde opmerking dat klaagster voorbarig is geweest door haar huisraad weg te doen, ook als verweerder een dergelijke opmerking zou hebben gemaakt heeft verweerder hiermee naar het oordeel van de voorzitter niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  13 juli 2018

in de zaak 18-411/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

 

over:

 

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 17 mei 2018 met kenmerk 4018-356092, door de raad ontvangen op 18 mei 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 De sociale huurwoning van klaagster is op 9 november 2017 door een gemeentelijke instantie gecontroleerd omdat klaagster in haar woning prostitutiewerkzaamheden zou verrichten die op grond van de huurovereenkomst niet zijn toegestaan. Naar aanleiding van de controle bestond het voornemen de huurovereenkomst met klaagster te beëindigen. In dat kader heeft verweerder klaagster vanaf december 2017 bijgestaan als advocaat.

1.2 Op 1 december 2017 heeft een bespreking plaatsgevonden, waarbij verweerder, klaagster en mevrouw W, een maatschappelijk werkster van het Prostitutie- en Gezondheidscentrum, aanwezig waren.

1.3 Op 4 december 2017 heeft verweerder telefonisch contact gehad met de verhuurder.

1.4 Op 5 december 2017 heeft mevrouw W een brief gestuurd aan de verhuurder waarin (kort gezegd) de persoonlijke gevolgen van een uithuisplaatsing voor klaagster zijn weergegeven.

1.5 Vervolgens heeft de verhuurder besloten klaagster nog een laatste kans te geven. Daarop heeft opnieuw een bespreking plaatsgevonden, waarbij verweerder, klaagster en mevrouw W aanwezig waren.  

1.6 Op 12 december 2017 is tussen klaagster en de verhuurder een overeenkomst tot stand gekomen met de titel “Gedragsaanwijzing, laatste kans overeenkomst”. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:

“(…) verhuurder bereid is huurder een laatste kans te geven onder voorwaarde van expliciete afspraken in de vorm van een gedragsaanwijzing, die onderdeel van de bestaande huurovereenkomst zal uitmaken;

(…) Huurder zal zich onthouden vanaf de datum van ondertekening van de gedragsaanwijzing van het zelf gebruiken of in gebruik geven van de woning voor prostitutie;”

1.7 Op 4 januari 2017 heeft opnieuw een bespreking plaatsgevonden, waarbij verweerder, klaagster en mevrouw W aanwezig waren.

1.8 Op 14 januari 2017 heeft klaagster een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“4 januari had je met mij deze afspraken gemaakt:

- Je gaat bij de gemeente mijn dossier opvragen.

- Je schrijft de woningbouw de KEY aan over het feit dat er bij mijn buren in de voortuin een camera (zwarte bol) is geplaatst die ook gericht is op een gedeelte van mijn woonkamer. Heeft de KEY deze geplaatst ja/nee.

- De buurtoverlast beschuldigingen die werden geuit tegen mij lezend vanuit een verslag. Dit door de medewerkster (…) van uitkeringsinstantie gemeente Amsterdam die op P&G was waarbij [mevrouw W] ook aanwezig was. Dit alles opvragen bij politie, woningbouwvereniging en andere instanties waar al mijn overlast klachten staan geregistreerd.

Graag wil ik alle verslagen van de onterechte, onwettige handelingen van de gemeente die tegen mij zijn uitgevoerd waar jij, [mevrouw W] en ik het mondeling over hebben gehad.”

1.9 Op 19 januari 2018 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan mevrouw F van de gemeente Amsterdam, met onder meer de volgende inhoud:

“Op 09 november 2017 heeft de gemeente Amsterdam in haar hoedanigheid als controle-orgaan met betrekking tot thuis-prositutie de woning betreden van mijn cliënte. (…) Tot op heden is de rapportage van 09 november 2017 niet aan haar overgelegd. Als gemachtigde zijnde verzoek ik u om deze rapportage zo spoedig mogelijk aan mij te overleggen. (…)

Voorts verzoek ik u om alle meldingen van overlast met betrekking tot mijn cliënte, daarmee doelend op mutaties in de gemeentelijke systemen, aan mij te overleggen. Er is aan mijn cliënte mondeling meegedeeld dat er meldingen zouden zijn derhalve heeft zij recht op inzage in de desbetreffende meldingen.”

1.10 Bij brief van 29 januari 2018 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, doordat hij:

a) zich heeft voorgedaan als de advocaat van klaagster, maar zijn beloftes niet heeft waargemaakt;

b) opmerkingen heeft gemaakt die klaagster niet van een advocaat had verwacht;

c) aan de kant van de wederpartij staat en daarover tegen klaagster heeft gelogen;

d) klaagster heeft opgehouden en haar tijd heeft ontnomen waardoor zij geen echte advocaat kon zoeken.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a) en d)

4.1 De klachtonderdelen a) en d) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.2 Klaagster verwijt verweerder dat hij zich heeft voorgedaan als de advocaat van klaagster, maar zijn beloftes niet heeft waargemaakt. Ter toelichting voert klaagster aan dat verweerder geen zaak is begonnen naar aanleiding van de controle van 9 november 2017, terwijl hij dat wel had toegezegd. Voorts verwijt klaagster verweerder dat hij klaagster heeft opgehouden en haar tijd heeft ontnomen waardoor zij geen echte advocaat kon zoeken.

4.3 Verweerder betwist een en ander. Verweerder stelt dat hij de belangen van klaagster naar behoren heeft behartigd, aangezien de verhuurder door zijn optreden heeft besloten om niet over te gaan tot opzegging van de huurovereenkomst. Verweerder betwist dat hij heeft toegezegd namens klaagster een klacht in te dienen naar aanleiding van de controle van 9 november 2017.

4.4 De voorzitter overweegt als volgt. Uit het klachtdossier volgt dat mede dankzij de inspanningen van verweerder de verhuurder heeft besloten de huurovereenkomst niet op te zeggen en klaagster nog een laatste kans te geven. Ook blijkt dat verweerder stukken bij de gemeente heeft opgevraagd (zie hiervoor onder paragraaf 1.9). In dat licht kan niet worden gezegd dat verweerder zich heeft voorgedaan als de advocaat van klaagster maar zijn beloftes niet heeft waargemaakt, en verweerder klaagster heeft opgehouden en haar tijd heeft ontnomen waardoor zij geen echte advocaat kon zoeken. Dat verweerder zou hebben toegezegd een zaak te beginnen of klacht in te dienen naar aanleiding van de controle van 9 november 2017 kan, gelet op het verweer van verweerder, niet worden vastgesteld. Klaagster heeft haar standpunt ter zake onvoldoende onderbouwd. De klachtonderdelen a) en d) zijn kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.5 Klaagster verwijt verweerder dat hij opmerkingen heeft gemaakt die klaagster niet van een advocaat had verwacht. Ter toelichting voert klaagster aan dat verweerder haar gezegd heeft dat zij voorbarig is geweest door haar huisraad weg te doen. Verweerder stelt dat hij klaagster niet onheus heeft bejegend en hem ter zake geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

4.6 De voorzitter overweegt als volgt. Wat er ook zij van de gestelde opmerking dat klaagster voorbarig is geweest door haar huisraad weg te doen, ook als verweerder een dergelijke opmerking zou hebben gemaakt heeft verweerder hiermee naar het oordeel van de voorzitter niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Gelet op het feit dat klaagster uiteindelijk in haar woning mocht blijven wonen lijkt de opmerking terecht. Voorts acht de voorzitter de ter discussie gestelde bewoordingen niet van dien aard dat gezegd moet worden dat verweerder daarmee de grenzen van acceptabel professioneel gedrag heeft overschreden, en dus tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Voor zover klaagster zich op het standpunt stelt dat verweerder (ook) andere opmerkingen jegens haar zou hebben gemaakt waarmee verweerder de grenzen van acceptabel professioneel gedrag heeft overschreden heeft klaagster dit klachtonderdeel onvoldoende onderbouwd. Klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.7 Klaagster verwijt verweerder dat hij aan de kant van de wederpartij staat en daarover tegen klaagster heeft gelogen. Verweerder betwist dit uitdrukkelijk. Verweerder stelt dat hij niet voor de gemeente als gemachtigde optreedt dan wel is opgetreden. Gezien de vele procedures die verweerder heeft gevoerd en thans voert tegen de gemeente is het essentieel om zijn onafhankelijkheid ten opzichte van de gemeente als raadsman te benadrukken, aldus verweerder.

4.8 De voorzitter overweegt als volgt. Tegenover het verweer van verweerder heeft klaagster dit klachtonderdeel onvoldoende onderbouwd. De voorzitter kan dan ook niet vaststellen dat verweerder aan de kant van de wederpartij staat en daarover tegen klaagster heeft gelogen, dit volgt in elk geval niet uit het klachtdossier. Klachtonderdeel c) is kennelijk ongegrond.

4.9 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, met bijstand van mr. P.J. Verdam als griffier op 13 juli 2018.