Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-07-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2018:145

Zaaknummer

18-019/A/A

Inhoudsindicatie

Klacht over eigen advocaat. Dat verweerder geen schriftelijke pleitnota heeft voorbereid is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, nu verweerder onweersproken heeft gesteld dat een schriftelijke pleitnota niet nodig was. Verweerder heeft voorts onweersproken gesteld dat kort na de zitting het bericht kwam dat klaagster een andere advocaat had gevonden. In dat licht valt verweerder niet tuchtrechtelijk te verwijten dat hij niet met klaagster heeft nagepraat na de inhoudelijke terechtzitting en het vonnis. Voorts staat het een advocaat in beginsel vrij bij verhindering zich, met behoud van verantwoordelijkheid voor de behandeling van de zaak, te doen vervangen door een kantoorgenoot. Daarbij is niet gebleken dat klaagster hier op enig eerder moment bezwaar tegen heeft gemaakt. Klacht in alle onderdelen ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 16 juli 2018

in de zaak 18-019/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 5 oktober 2017 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 11 januari 2018 met kenmerk 4017-0668 (89443), door de raad ontvangen op 12 januari 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 4 juni 2018 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van:

- de onder 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 9 van de bij die brief gevoegde inventarislijst;

- de brief van klaagster aan de raad van 18 januari 2018.

 

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Op 19 april 2014 is klaagster aangehouden naar aanleiding van een steekincident. Verweerder heeft klaagster vanaf die datum tot eind december 2014 bijgestaan als advocaat.

2.2 Op 17 december 2014 heeft de inhoudelijke behandeling van de strafzaak van klaagster plaatsgevonden. Klaagster is niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft namens klaagster het woord gevoerd. In het proces-verbaal van de zitting is onder meer het volgende opgenomen:

“[klaagster] is niet verschenen. Door verdachte is schriftelijk afstand gedaan van haar verschijningsrecht.

(…)

De voorzitter deelt mede dat de rechtbank het betreurt dat verdachte niet aanwezig is gelet op de ernst van het haar ten laste gelegde.

De raadsman deelt mede dat verdachte vastbesloten is in haar wens niet aanwezig te zijn, omdat ze het niet aankan om te komen, en dat ze wil dat de zaak vandaag doorgang vindt. Verder deelt de raadsman mede dat hij geen beroep op noodweer(exces) zal doen, aangezien dat beroep niet kan worden onderbouwd. De raadsman verzoekt de zaak door te laten gaan. (…)

De raadsman voert het woord tot verdediging inhoudende, verkort en zakelijk weergegeven: Door de officier van justitie is een vrij genuanceerd beeld gegeven van een problematische situatie. Het is heel lastig te bepalen wie nou welk aandeel heeft gehad in het conflict. Een deel zit bij verdachte intern. Toch zijn er aanwijzingen dat het verhaal van verdachte klopt. Er was sprake van een conflictsituatie waar verdachte een heftige beleving bij had. Het ging zelfs zo ver dat ze aan een buurman vroeg om zich voor te doen als haar vriend. Bij de getuigenverklaring van [buurtgenoot] klinkt ook wel door dat ze niets negatiefs over aangever wilde verklaren. Verdachte is een eenzame vrouw die haar kinderen niet meer ziet en verder niemand heeft in Nederland. Ze is depressief. Het feit is voortgekomen uit een ophoping van jarenlange spanningen. Eerst werd er alleen maar geschreeuwd en gescholden en toen er andere factoren bijkwamen, kwam verdachte ertoe om met een mesje naar aangever toe te gaan. De persoonlijke omstandigheden van verdachte dienen ruimte te krijgen bij de straftoemeting. Ik ben van oordeel dat een beroep op zowel noodweer(exces) als psychische overmacht, niet zal kunnen slagen. Wel ben ik van oordeel dat de nadruk teveel ligt op het steken. Het lijkt er meer op dat ze met dat kleine mesje heeft gezwaaid. Ze heeft aangebeld, de ruzie is ontstaan en aangever zal het mesje hebben gezien en daarop hebben gereageerd. Verdachte is klein, aangever is een grote man. Aangever had een langere kras op de borst, het ging niet om een diepe snee. Dit duidt op zwaaien, niet op steken. Aangever had redelijk oppervlakkige wonden. Dat is te weinig om te spreken over opzet of het aanvaarden van de aanmerkelijke kans op de dood van iemand. Ik bepleit dan ook verdachte vrij te spreken van het haar primair ten laste gelegde. Dat zou invloed moeten hebben op de hoogte van de op te leggen straf. De door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf is veel te hoog. Ik ken ook voorbeelden van zaken waarbij voor een soortgelijk feit een taakstraf is opgelegd. De geëiste 36 maanden gevangenisstraf, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, komt bovendien neer op een zwaardere straf dan 36 maanden onvoorwaardelijk. Verdachte kan zich vinden in een voorwaardelijk deel en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. De woning is opgezegd en in die zin vindt ze een locatieverbod dan ook geen probleem. Ze wil in Utrecht een nieuwe start gaan maken. Ik verzoek u om rekening te houden met de omstandigheden. Verdachte is langere tijd gepest, dit wordt deels bevestigd door de getuigen. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met een grotere mate van ontoerekeningsvatbaarheid dan de door de psycholoog en de officier van justitie gestelde enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid. De aanwijzingen hiervoor zijn de veelheid aan krassen op het lichaam van aangever en het feit dat de politie verdachte in zeer verwarde toestand heeft aangetroffen in de woning van aangever.

Ten aanzien van de vordering benadeelde partij refereer ik mij aan uw oordeel.”

2.3 Op 30 december 2014 heeft de rechtbank vonnis gewezen, waarbij klaagster wegens poging tot doodslag is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk. Tegen dit vonnis is klaagster in hoger beroep gegaan. Nadat een kantoorgenoot van verweerder namens klaagster hoger beroep heeft ingesteld is klaagster in het hoger beroep bijgestaan door een andere advocaat.

2.4 Op 25 augustus 2015 heeft het hof arrest gewezen, waarbij het vonnis van de rechtbank is vernietigd en klaagster is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk. Ook het hof achtte poging tot doodslag bewezen. Het door de advocaat in hoger beroep gevoerde noodweer(exces) verweer heeft het hof verworpen.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) ontlastende bewijzen niet heeft voorgelegd;

b) tegenstrijdigheden in het relaas van het Openbaar Ministerie en/of de getuigenis van aangever, waaronder de inconsistenties tussen de verwondingen van aangever en zijn getuigenis, niet heeft weerlegd;

c) de rechtbank niet heeft gewezen op het feit dat uit de medische gegevens over aangever niet blijkt dat hij functieverlies aan beide handen heeft;

d) het verzoek van klaagster om een reconstructie te verrichten niet serieus heeft genomen;

e) het verzoek van klaagster om de achtergrond van aangever na te gaan heeft genegeerd;

f) de rechtbank niet heeft gewezen op het grote fysieke verschil tussen aangever en klaagster;

g) niet met klaagster heeft overlegd over de strategie;

h) klaagster heeft geadviseerd zich ziek te melden en niet naar de inhoudelijke zitting te gaan, terwijl klaagster uit het vonnis van de rechtbank opmaakt dat verweerder tijdens de zitting heeft aangegeven dat klaagster het niet aan kon om aanwezig te zijn en dat de rechters en de officier van justitie haar afwezigheid betreurden;

i) geen schriftelijke pleitnota heeft voorbereid;

j) niet met klaagster heeft nagepraat na de inhoudelijke terechtzitting en het vonnis;

k) klaagster aan haar lot heeft overgelaten omdat hij haar zaak op pro deo basis had aangenomen;

l) zich zonder instemming van klaagster heeft laten vervangen door zijn kantoorgenoten.

3.2 Tot slot verzoekt klaagster de raad om een oordeel uit te spreken over de vraag of verweerder jegens haar in deze zaak de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdelen a), b), c) en f)

5.1 De klachtonderdelen a), b), c) en f) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.2 Klaagster verwijt verweerder dat hij ontlastende bewijzen niet heeft voorgelegd. Ter toelichting voert klaagster aan dat verweerder de verwondingen van klaagster, waarin het bewijs van de fysieke aanval van aangever op haar is gelegen en op grond waarvan een beroep op noodweer of zelfverdediging gedaan had moeten worden, en het proces-verbaal van de politie van 19 april 2014, waaruit blijkt dat aangever wel degelijk uit zijn woning is gekomen om klaagster iets aan te doen, niet onder de aandacht van de rechtbank heeft gebracht. Voorts verwijt klaagster verweerder dat hij tegenstrijdigheden in het relaas van het Openbaar Ministerie en/of de getuigenis van aangever, waaronder de inconsistenties tussen de verwondingen van aangever en zijn getuigenis, niet heeft weerlegd. Daarnaast verwijt klaagster verweerder dat hij de rechtbank niet heeft gewezen op het feit dat uit de medische gegevens over aangever niet blijkt dat hij functieverlies aan beide handen heeft. Tot slot verwijt klaagster verweerder dat hij de rechtbank niet heeft gewezen op het grote fysieke verschil tussen aangever en klaagster.

5.3 Verweerder betwist een en ander. Verweerder verwijst daarbij naar het proces-verbaal van de zitting op 17 december 2014 en stelt dat door hem een deugdelijke verdediging is gevoerd, en geen waardevol bewijs achterwege is gelaten. Nu klaagster niet op de zitting aanwezig was, kan zij niet op de hoogte zijn van wat er wel en niet op de zitting is gebeurd, aldus verweerder. Verweerder stelt voorts dat hij de rechtbank zonder twijfel zal hebben gewezen op tegenstrijdigheden, indien deze tegenstrijdigheden voor een adequate verdediging van belang zijn geweest. Alle relevante zaken zijn naar voren gebracht, aldus verweerder.

5.4 De raad overweegt als volgt. Gelet op het verweer van verweerder kan de raad niet vaststellen dat verweerder eventueel ontlastende bewijzen niet heeft voorgelegd en/of eventuele tegenstrijdigheden in het relaas van het Openbaar Ministerie en/of de getuigenis van aangever niet heeft weerlegd, wat er verder ook zij van deze vermeende ontlastende bewijzen en/of tegenstrijdigheden. Wat betreft het verwijt dat verweerder de rechtbank niet zou hebben gewezen op het feit dat uit de medische gegevens over aangever niet blijkt dat hij functieverlies aan beide handen heeft, is de raad van oordeel dat de stukken uit de strafzaak, zoals overgelegd in deze tuchtrechtelijke procedure, niet meebrengen dat een redelijk handelend advocaat dit zonder meer moet aanvoeren. Dat verweerder de rechtbank niet zou hebben gewezen op het grote fysieke verschil tussen aangever en klaagster kan de raad niet vaststellen. In dit verband merkt de raad op dat in het proces-verbaal van de zitting van 17 december 2014 staat dat verweerder heeft aangevoerd dat verdachte klein is en aangever een grote man is. De raad merkt in verband met deze klachtonderdelen tot slot nog op dat het proces-verbaal van de zitting een verkorte en zakelijke weergave bevat van hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, en dus geen volledige weergave hoeft te zijn. De klachtonderdelen a), b), c) en f) zijn ongegrond.

Ad klachtonderdelen d), e), g), h), i),  j) en k)

5.5 De klachtonderdelen d), e), g), h), i), j) en k) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.6 Klaagster verwijt verweerder dat hij het verzoek van klaagster om een reconstructie te verrichten niet serieus heeft genomen. Voorts verwijt klaagster verweerder dat hij het verzoek van klaagster om de achtergrond van aangever na te gaan heeft genegeerd. Daarnaast verwijt klaagster verweerder dat hij niet met klaagster heeft overlegd over de strategie. Ook verwijt klaagster verweerder dat hij klaagster heeft geadviseerd zich ziek te melden en niet naar de inhoudelijke zitting te gaan, terwijl klaagster uit het vonnis van de rechtbank opmaakt dat verweerder tijdens de zitting heeft aangegeven dat klaagster het niet aan kon om aanwezig te zijn en dat de rechters en de officier van justitie haar afwezigheid betreurden. Tot slot verwijt klaagster verweerder dat hij geen schriftelijke pleitnota heeft voorbereid, niet met klaagster heeft nagepraat na de inhoudelijke terechtzitting en het vonnis en klaagster aan haar lot heeft overgelaten omdat hij haar zaak op pro deo basis had aangenomen.

5.7 Verweerder betwist een en ander. Verweerder voert aan dat hij wel degelijk met klaagster heeft overlegd over de strategie, en dat daar bovendien consensus over was. Voor zover klaagster een verzoek om een reconstructie te verrichten wilde doen, hetgeen verweerder zich niet kan herinneren, heeft verweerder dit naar hij aanneemt uit haar hoofd gepraat. Voor zover klaagster een verzoek om de achtergrond van aangever na te gaan wilde doen geldt dat verweerder dit niet relevant achtte voor de beoordeling. Verweerder ontkent ten stelligste klaagster aan haar lot te hebben overgelaten omdat het een toevoegingszaak was. Daartoe voert verweerder onder meer aan dat klaagster in aanloop naar de zitting in totaal vier keer is bezocht. Verweerder betwist dat hij klaagster zou hebben geadviseerd zich ziek te melden voor de zitting. Verweerder stelt dat hij klaagster het risico heeft voorgehouden dat haar verschijning ter zitting en haar alsdan te verwachten optreden bij de rechtbank dusdanige vragen op zou roepen dat er mogelijk een TBS-maatregel zou worden opgelegd. Om dat risico te vermijden besloot klaagster zelf en in overleg met verweerder om niet naar de zitting te gaan. Een schriftelijke pleitnota was in deze zaak niet nodig. Voorts kwam snel na de zitting het bericht dat klaagster een andere advocaat had gevonden, mogelijk nog voordat verweerder in de gelegenheid was geweest de zitting en het vonnis met klaagster te bespreken, aldus nog steeds verweerder. 

5.8 De raad overweegt als volgt. Gelet op het verweer van verweerder kan de raad niet vaststellen dat verweerder het verzoek van klaagster om een reconstructie te verrichten niet serieus heeft genomen en het verzoek van klaagster om de achtergrond van aangever na te gaan heeft genegeerd. De raad kan evenmin vaststellen dat verweerder niet met klaagster heeft overlegd over de strategie – noch dat daar verschil van inzicht over was - en dat verweerder klaagster heeft geadviseerd zich ziek te melden voor de inhoudelijke zitting. Dat verweerder geen schriftelijke pleitnota heeft voorbereid is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, nu verweerder onweersproken heeft gesteld dat een schriftelijke pleitnota niet nodig was. Verweerder heeft voorts onweersproken gesteld dat kort na de zitting het bericht kwam dat klaagster een andere advocaat had gevonden. In dat licht valt verweerder niet tuchtrechtelijk te verwijten dat hij niet met klaagster heeft nagepraat na de inhoudelijke terechtzitting en het vonnis. De stelling van klaagster dat verweerder haar aan haar lot heeft overgelaten wordt betwist en is onvoldoende onderbouwd. De klachtonderdelen d), e), g), h), i), j) en k) zijn ongegrond.

Ad klachtonderdeel l)

5.9 Klaagster verwijt verweerder dat hij zich zonder instemming van klaagster heeft laten vervangen door kantoorgenoten. Verweerder stelt dat klaagster daar vanaf het begin af aan mee bekend was en nu voor het eerst bezwaar maakt tegen de vervanging van verweerder door kantoorgenoten.

5.10 De raad overweegt als volgt. Het staat een advocaat in beginsel vrij bij verhindering zich, met behoud van verantwoordelijkheid voor de behandeling van de zaak, te doen vervangen door een kantoorgenoot. Daarbij is niet gebleken dat klaagster hier op enig eerder moment bezwaar tegen heeft gemaakt. Klachtonderdeel l) is ongegrond.

5.11 Gelet op het feit dat de klacht in zijn geheel ongegrond wordt verklaard ziet de raad geen aanleiding om uit te spreken dat verweerder jegens klaagster in deze zaak niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt, zodat de raad voorbij zal gaan aan dit verzoek van klaagster.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, voorzitter, mrs. S. van Andel en R. Lonterman, leden, bijgestaan door mr. P.J. Verdam als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2018.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 16 juli 2018 verzonden.