Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-07-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2018:180

Zaaknummer

18-433

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat kennelijk ongegrond. Verweerder heeft klaagster in beide opdrachtbevestigingen meegedeeld dat hij zijn werkzaamheden pas zal voortzetten na betaling van de (voorschot-)declaratie. Verweerder mocht deze voorwaarde, die heel gebruikelijk is, stellen. Vast staat dat klaagster de declaraties van verweerder, ondanks meerdere verzoeken daartoe, niet heeft voldaan. In het licht hiervan kan het verweerder niet tuchtrechtelijk verweten worden dat hij in de zaak van de loods geen werkzaamheden voor klaagster heeft verricht.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 23 juli 2018

in de zaak 18-433

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 8 juni 2018 met kenmerk 2018 KNN013 342505, door de raad ontvangen op 11 juni 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klaagster is gehuwd geweest met de heer H. De heer H is directeur en enig aandeelhouder van H Vastgoed B.V. (hierna: de vennootschap). Tezamen met de vennootschap was klaagster onverdeeld eigenaresse van een perceel water met oever in Meppel.

1.2    Op enig moment is het klaagster gebleken dat voornoemd perceel buiten haar medeweten en zonder haar instemming is overgedragen aan de heer H in privé. Volgens klaagster is de handtekening op de bij de leveringsakte behorende volmacht niet van haar.

1.3    Klaagster heeft bij dagvaarding van 22 juni 2017 een schadevergoedingsprocedure aanhangig gemaakt tegen onder meer de bij de levering van het perceel betrokken notaris. Als advocaat van klaagster trad toen op mr. K. Eerder trad mr. J op als advocaat van klaagster.

1.4    In augustus 2017 heeft klaagster verweerder verzocht de hiervoor genoemde zaak van mr. K over te nemen. Verweerder was hiertoe bereid en heeft klaagster op 23 augustus 2017 een opdrachtbevestiging gestuurd. Verweerder heeft de toevoeging, die eerder door mr. J voor klaagster was aangevraagd en verkregen, op zijn naam laten zetten.

1.5    Klaagster was of is tezamen met de vennootschap eveneens onverdeeld eigenaresse van een loods, die in gebruik is bij de heer H. Klaagster wenst verdeling c.q. verkoop van deze loods. Verweerder was bereid om klaagster ook in deze kwestie bij te staan en heeft haar op 30 november 2017 een opdrachtbevestiging gestuurd. Verweerder heeft een toevoeging voor klaagster aangevraagd, die op 8 december 2017 is afgegeven.

1.6    Bij beide opdrachtbevestigingen heeft verweerder klaagster een (voorschot-)declaratie gestuurd voor de eigen bijdrage en/of het griffierecht en haar meegedeeld dat hij zijn werkzaamheden zal voortzetten na betaling van de declaratie en dat het niet tijdig en volledig betalen van een declaratie voor hem reden kan zijn om zijn werkzaamheden te beëindigen.

1.7    Klaagster heeft de declaraties van verweerder, ondanks meerdere verzoeken daartoe, niet voldaan. In de zaak van de loods heeft verweerder daarom geen werkzaamheden verricht.

1.8    Bij brief van 12 februari 2018 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.9    In de procedure tegen de notaris heeft verweerder zich op 22 maart 2018 aan de zaak onttrokken omdat er sprake was van een vertrouwensbreuk tussen hem en klaagster.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    zich niet aan de afspraken heeft gehouden door niets te doen in de zaak betreffende de loods, ondanks het feit dat klaagster alles heeft gedaan ter voorbereiding van de zaak, en door te weigeren contact op te nemen met de gemeente over klaagsters inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie en over de afwijzing van een uitkering;

b)    weet dat klaagster geen inkomsten heeft maar wel vastgoed op haar naam heeft staan en daaruit huurinkomsten kan genereren, maar desondanks geen stappen onderneemt maar eerst betaling wenst van zijn declaraties.

 

3    VERWEER

3.1    Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt. Verweerder is met klaagster overeengekomen dat hij in de zaak betreffende de loods een dagvaarding zal opstellen en een procedure aanhangig zal maken na het betalen van de eigen bijdrage en het griffierecht door klaagster. Klaagster heeft dit tot op heden niet gedaan. Verweerder heeft in die zaak daarom geen werkzaamheden voor klaagster verricht. Indien klaagster een uitkering wenst aan te vragen, kan zij daarvoor zelf een aanvraag doen bij de gemeente. Verweerder heeft nimmer voor klaagster opgetreden in enige bestuursrechtelijke aangelegenheid. Het is voorts onjuist dat verweerder de gemeente niet te woord zou willen staan. Verweerder staat iedereen die hem belt netjes te woord.

 

4    BEOORDELING

4.1    De klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.2    De voorzitter overweegt dat verweerder klaagster in beide opdrachtbevestigingen heeft meegedeeld dat hij zijn werkzaamheden pas zal voortzetten na betaling van de (voorschot-)declaratie. Verweerder mocht deze voorwaarde, die heel gebruikelijk is, stellen. Vast staat dat klaagster de declaraties van verweerder, ondanks meerdere verzoeken daartoe, niet heeft voldaan. In het licht hiervan kan het verweerder niet tuchtrechtelijk verweten worden dat hij in de zaak van de loods geen werkzaamheden voor klaagster heeft verricht. Dat verweerder, naast de procedure tegen de notaris en de zaak van de loods, nog andere werkzaamheden voor klaagster zou verrichten, dan wel geweigerd zou hebben contact met de gemeente te hebben, heeft klaagster onvoldoende onderbouwd en is ook niet gebleken. Klachtonderdelen a) en b) zijn derhalve kennelijk ongegrond.

4.3    Voor zover klaagster verweerder tevens verwijt dat hij zich in de procedure tegen de notaris aan de zaak heeft onttrokken overweegt de voorzitter dat het een advocaat vrij staat om de werkzaamheden te beëindigen. Als de vertrouwensbasis is vervallen, is hij daartoe zelfs gehouden. Wel dient de advocaat die beslissing zo tijdig kenbaar te maken en de cliënt te wijzen op de te nemen stappen, dat de cliënt daarvan geen procedurele schade ondervindt. Dat verweerder niet aan deze eisen zou hebben voldaan, is gesteld noch gebleken.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. K.H.A. Heenk, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 23 juli 2018.

 

griffier                voorzitter

 

Verzonden d.d. 23 juli 2018