Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-07-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2018:102

Zaaknummer

17-216/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van  16 juli 2018

in de zaak 17-216/DB/ZWB

 

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van  3 april 2017 op de klacht van:

 

klaagster

tegen:

verweerder

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief d.d. 11 november 2016 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant, hierna: “de deken”, een klacht ingediend tegen verweerder.

1.2      Bij brief van 2 maart 2017 heeft de deken de klacht ter kennis gebracht van de raad.  

1.3      Bij beslissing van 3 april 2017 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch de klacht kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing van de voorzitter is op 6 april 2017 verzonden aan klaagster.

1.4      Bij ongedateerde brief, op 14 april 2017 ontvangen door de raad, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5      Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 4 juni 2018. Partijen zijn niet ter zitting verschenen. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6      De raad heeft kennisgenomen van: de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, het verzetschrift van klaagster, de brief van verweerder met bijlage d.d. 13 december 2017, de brief van klaagster met bijlage d.d. 6 februari 2018 en de brief van verweerder d.d. 14 februari 2018 waarin hij aankondigt niet ter zitting te verschijnen.

 

2          FEITEN

2.1      Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klaagster in verzet in zoverre niet opkomt. 

 

3          KLACHT EN VERZET

3.1      De klacht, zoals weergegeven in de beslissing van de voorzitter, houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

 

1.    een vaderschapstest als bewijs heeft ingebracht in de procedure, terwijl hij wist dat het om een vervalst document ging,

2.    door het in het geding brengen van de vaderschapstest vertrouwelijke medische informatie heeft overgelegd en de rechten van het kind en de privacy van klaagster heeft geschonden.

3.2      De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in:

1.         de beslissing had niet mogen worden genomen door de plaatsvervangend voorzitter, maar had moeten worden genomen door de raad van discipline na een zitting,

2.         de plaatsvervangend voorzitter heeft verzuimd kennis te nemen van de achtergrond en voorgeschiedenis van de kwestie en verweerder heeft alleen maar de versie van zijn cliënt tot zijn uitgangspunt genomen en geweigerd om naar de versie van klaagster te luisteren,

3.         de plaatsvervangend voorzitter had klaagster tijdens een zitting moeten horen,

4.         de plaatsvervangend voorzitter heeft niet aan waarheidsvinding gedaan, is van een onjuiste voorstelling van zaken uitgegaan en heeft daarom de kern van de kwestie gemist,

5.         de plaatsvervangend voorzitter is uitgegaan van een beperkte weergave van de klacht,

6.         de plaatsvervangend voorzitter is uitgegaan van het verweer van verweerder en heeft verzuimd om de klacht als uitgangspunt te nemen,

7.         de plaatsvervangend voorzitter is er ten onrechte van uit gegaan dat verweerder door zijn optreden geen schade aan klaagster heeft berokkend,

8.         de plaatsvervangend voorzitter gaat er ten onrechte van uit dat de klacht niet is onderbouwd,

9.         de plaatsvervangend voorzitter heeft ten onrechte overwogen dat geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen aangaande de vertrouwelijke medische informatie, de schending van de rechten van het kind en de schending van de privacy van klaagster en het kind,

10.       de plaatsvervangend voorzitter heeft de kwestie onterecht versimpeld en vereenvoudigd tot een nietszeggende klacht.

 

4          BEOORDELING  

4.1      De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling van de klacht het juiste beoordelingscriterium heeft gehanteerd en voorts acht heeft geslagen op alle relevante feiten en omstandigheden van het geval.

4.2      De raad komt tot de slotsom dat de door klaagster aangevoerde gronden niet slagen. De voorzitter heeft terecht en op juiste gronden toepassing gegeven aan artikel 46j Advocatenwet, op grond waarvan de klacht zonder voorafgaande mondelinge behandeling bij beslissing van de voorzitter kon worden afgedaan. Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-       verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, voorzitter, mrs. U.T. Hoekstra en A.L.W.G. Houtakkers, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 16 juli 2018.

 

 

Griffier                                                                                               Voorzitter

 

 

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 16 juli 2018

 

verzonden aan:

-  klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

 

Op grond van artikel 46h lid 7 Advocatenwet staat tegen deze beslissing   geen rechtsmiddel open.