Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-07-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2018:101

Zaaknummer

18-012/DB/OB

Inhoudsindicatie

Klagers hebben in privé geklaagd en hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij door het optreden van verweerster rechtstreeks in hun belangen zijn geschaad of konden worden geschaad. Niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van  16 juli 2018

in de zaak 18-012/DB/OB

 

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klagers

 

tegen:

 

verweerster

 

 

 

 

 

 

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief d.d. 12 december 2016 heeft klagers gemachtigde  bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant een klacht ingediend tegen verweerster.

1.2      Bij brief aan de raad van 11 januari 2018 met kenmerk nr. 48|16|185K heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 4 juni 2018 in aanwezigheid van klager sub 1, bijgestaan door mr. B, en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-       de hierboven genoemde brief van de deken en de daaraan gehechte stukken.

 

2        Feiten

2.1     Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten uitgegaan:

1.2      Verweerster is de advocaat van J B.V. Klagers waren de bestuurders van W B.V., die op haar beurt bestuurder was van K B.V.. K B.V. is failliet verklaard op 22 maart 2016. W B.V. is failliet verklaard op 19 april 2016.

1.3      K B.V. was eigenaar van diverse onroerende zaken en heeft op 9 september 2010 met J B.V. een vaststellingsovereenkomst met hypotheekstelling ten gunste van J B.V. gesloten. Bij exploot van 18 september 2015 heeft J de executie aangezegd omdat K B.V. in verzuim was met de voldoening van bedragen waarvoor de hypotheek tot zekerheid strekte.

1.4      J B.V. heeft notaris S de opdracht verstrekt over te gaan tot de openbare verkoop van de onroerende zaken. T ot en met 7 oktober 2015 kon een onderhands bod worden uitgebracht. J B.V. heeft op 5 oktober 2015 een bod uitgebracht, waarna J B.V. op 14 oktober 2015 als koper en verkoper de koopovereenkomst heeft ondertekend.

1.5      Verweerster heeft op 14 oktober 2015 namens J B.V. ex artikel 3:268 lid 2 BW een verzoek tot verlof tot onderhandse verkoop van de onroerende zaken van K B.V. ingediend bij de voorzieningenrechter. Daarna heeft overleg plaatsgevonden tussen J B.V. en K B.V. omdat K B.V. het niet eens was met de hoogte van de door J B.V. gestelde vordering. Vervolgens heeft J B.V. op 10 november 2015 een aangepast verzoek ingediend. K B.V. heeft de voorzieningenrechter  op 8 december 2015 schriftelijk bericht de hoogte van de vordering van J B.V. te betwisten. Het verzoek is behandeld ter zitting van 15 december 2015, waar mr. B namens K B.V. nogmaals de vordering van J B.V. heeft betwist. De voorzieningenrechter heeft het verzoek bij beschikking van 17 december 2015 toegewezen. De voorzieningenrechter overwoog onder meer:

“Verweerster betwist de door verzoekster gestelde vordering, maar heeft geen bezwaar tegen goedkeuring van de koopovereenkomst.”

1.6      Verweerster heeft bij verzoek d.d. 14 januari 2016 (gedateerd 12 januari 2016) namens J B.V. om goedkeuring verzocht van de verklaring van de hypotheekhouder als bedoeld in artikel 3:270 lid 3 BW. Bij het verzoek is een afschrift van de beschikking van de voorzieningenrechter d.d. 17 december 2015 overgelegd. Volgens deze verklaring had J B.V. recht op de volledige (netto-)opbrengst van de verkoop, aangezien deze opbrengst beduidend lager was dan haar vordering op K B.V. Het verzoekschrift maakte geen melding van het feit dat K B.V. de vordering van J B.V. had betwist. Verweerster heeft geen afschrift van het verzoekschrift aan mr. B toegezonden.

1.7      Op 15 januari 2015 heeft de voorzieningenrechter de verklaring goedgekeurd, waarna verweerster de verklaring aan de notaris heeft gezonden omdat een dag later de koopprijs moest worden voldaan. Op 18 januari 2016 heeft de notaris de akte van levering gepasseerd met betrekking tot de onroerende zaken. Artikel 3 van de akte vermeldt een koopsom ten bedrage van € 968.715,70, welk bedrag overeenkomstig artikel 7 wordt verrekend met de openstaande vordering van J B.V. op K B.V.. Uit de nota van afrekening blijkt dat de resterende netto-verkoopopbrengst voor K B.V. nihil is.

 

3       KLACHT

3.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat z ij:

1.         voor haar cliënte bij de voorzieningenrechter een verzoek tot goedkeuring van de verklaring van de hypotheekhouder als bedoeld in artikel 3:270 lid3 BW heeft ingediend terwijl zij de advocaat van klagers daarover in strijd met gedragsregel 15 (oud) bewust niet heeft geïnformeerd en nagelaten heeft afschrift van dat verzoek aan hem te verstrekken.

2.         willens en wetens en in strijd met het bepaalde in artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft verzuimd in dat verzoek te vermelden dat de vordering van haar cliënte uitdrukkelijk werd betwist.

                         

4      VERWEER

                          4.1     Klagers zijn niet-ontvankelijk. Klagers zijn niet rechtstreeks in hun belang getroffen en konden ook niet rechtstreeks in hun belang worden getroffen. Indiening van het verzoek door J B.V. vond plaats in het kader van de executoriale verkoop van onroerende zaken van K B.V.. Klagers waren indirect bestuurders van K B.V.. Klagers hebben de klacht persoonlijk ingediend en niet als bestuurders van een of meer van ‘de betrokken vennootschappen’. Schending van belangen van die vennootschappen maakt nog niet dat klagers rechtstreeks in hun belang zijn getroffen. Schending van de belangen van K B.V. zou moeten leiden tot schending van de belangen van W B.V. en uiteindelijk tot schending van de belangen van klagers. Van een rechtstreeks verband tussen de gewraakte handeling en de persoonlijke belangen van klagers is in dat geval geen sprake meer. Klagers hebben geen bewijs geleverd aangaande hun stellingen ter zake de borgstellingen en nagelaten die stellingen te specificeren. Bij die stand betwist verweerster het gestelde rechtstreekse belang.

4.2      De klacht is overigens ongegrond. Gedragsregel 15 is in de gegeven omstandigheden niet van toepassing, aangezien K B.V. niet als wederpartij in de zin van de gedragsregel was aan te merken maar slechts als belanghebbende. Als gedragsregel 15 al van toepassing is, dan valt de indiening van het verzoek zelf daar niet onder. Als de indiening van het verzoek wel onder gedragsregel 15 valt, geldt dat verweerster het verzoek conform het ‘procesreglement verzoekschriftprocedures rechtbank handel/voorzieningenrechter’ in meervoud heeft ingediend. Dat het verzoek zonder mondelinge behandeling is afgedaan kan niet aan verweerster worden verweten.

4.3      Verweerster heeft artikel 21 Rv evenmin geschonden. Verweerster heeft het procesreglement gevolgd. Volgens de voorschriften daarvan hoeft niet te worden vermeld of belanghebbenden bezwaar hebben tegen het verzoek. Bovendien was de beschikking van 17 december 2015 als bijlage bij het verzoek gevoegd en daaruit volgt reeds dat dat de vordering door K B.V. wordt betwist.

4.4      Anders dan in dagvaardingsprocedures geldt in verzoekschriftprocedures geen substantiëringsplicht. Als al zou worden geoordeeld dat verweerster onterecht geen afschrift van het verzoek aan mr. B heeft gestuurd of ten onrechte geen melding van de betwisting van de vordering J heeft gemaakt, zijn klagers nog niet in hun belangen geschaad. Immers, zoals al gesteld, zijn klagers niet rechtstreeks in hun belang geschaad en bovendien hebben aan K B.V. diverse andere mogelijkheden ten dienste gestaan om tegen de vordering van J op te komen.

 

                          5        BEOORDELING

5.1     Ontvankelijkheid

                                    Het meest verstrekkende van verweerster houdt in dat klagers niet-ontvankelijk zijn in hun klacht. De raad overweegt dat het klachtrecht niet aan een ieder toekomt, maar enkel aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen.

5.2     De gemachtigde van klagers heeft desgevraagd ter zitting van de raad verklaard dat klagers de klacht in privé hebben ingediend en niet als (indirect) bestuurders van de betrokken vennootschappen. De raad overweegt dat een (vermeende) schending van belangen van die vennootschappen niet automatisch schending van de belangen van klagers met zich meebrengt.  Indiening van het verzoek door verweerster namens haar cliënte J B.V. vond plaats in het kader van de executoriale verkoop van onroerende zaken van K B.V.  Klagers waren bestuurders van W B.V. die op haar beurt bestuurder van K B.V. was. Het faillissement van K B.V.  en W B.V, maakt echter niet dat het belang waarin K B.V. rechtstreeks had kunnen worden getroffen, ten gevolge van dat faillissement als het belang van klagers moet worden beschouwd.

                          5.3     Verweerster heeft voorts de stellingen van klagers ter zake de borgstellingen betwist, terwijl klagers die stellingen niet hebben gespecificeerd en onderbouwd. Zonder nadere toelichting, die klagers niet hebben gegeven, is de raad op basis van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht van oordeel dat van een rechtstreeks verband tussen het gewraakte optreden van verweerster en de persoonlijke belangen van klagers niet is gebleken. De raad concludeert dat klagers niet kunnen worden ontvangen in hun klacht. Daarmee behoeven de overige stellingen van partijen geen nadere bespreking.                  

 

 

 

 

 

 

 

 

BESLISSING

De raad van discipline:

 

verklaart de klacht in beide onderdelen niet-ontvankelijk.

 

Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, voorzitter, mrs. U.T. Hoekstra en A.L.W.G. Houtakkers, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2018.

 

 

 

Griffier                                                                                                  Voorzitter

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

 

verzending

 

Deze beslissing is in afschrift op 16 juli 2018

verzonden aan:

-  klagers gemachtigde

-  verweerster

-  de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

-  de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-  de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

-  het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

rechtsmiddel

Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- klagers

-  verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.               Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

 

b.               Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

 

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c.               Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

 

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .

 

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl