Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-07-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2018:100

Zaaknummer

17-998/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Niet gebleken dat verweerster de rechtbank willens en wetens onjuist heeft geïnformeerd, noch dat zij in strijd met Gedragsregel 7 heeft gehandeld. Ongegrond

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van  16 juli 2018

in de zaak 17-998/DB/ZWB

 

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

klaagster

 

tegen:

 

verweerster

 

 

 

 

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief d.d. 24 november 2016 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend tegen verweerster.

1.2      Bij brief aan de raad van 30 november 2017 met kenmerk K16-144 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 4 juni 2018 in aanwezigheid van verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-       de hierboven genoemde brief van de deken en de daaraan gehechte stukken;

-       het nagekomen e-mailbericht d.d. 4 april 2018 met bijlage van klaagster;

-       het e-mailbericht van klaagsters gemachtigde d.d. 4 juni 2018, waarbij klaagsters gemachtigde om aanhouding heeft verzocht. Het aanhoudingsverzoek is eerst na afloop van de mondelinge behandeling ter kennis gekomen van de raad en is overigens niet deugdelijk onderbouwd, zodat het aanhoudingsverzoek niet is gehonoreerd.

 

2        Feiten

2.1     Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten uitgegaan:

2.2     Verweerster is de advocaat van klaagsters ex-echtgenoot. Op 1 april 2016 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen klaagster, haar ex-echtgenoot en verweerster en haar kantoorgenoot. Op 1 april 2016 heeft mr. P verweerster per e-mail bericht dat klaagster zich tot haar had gewend voor rechtsbijstand. Voorts heeft mr. P verweerster bericht:

          “Ik begreep van cliënte dat zij bij u enkel een intakegesprek heeft gehad samen met haar echtgenoot. Ik ga er dan ook vanuit dat u verder nog geen werkzaamheden namens cliënte heeft verricht.”

2.3     Bij e-mailbericht d.d. 1 april 2016 heeft verweerster klaagster als volgt bericht:

          “Van [ex-echtgenoot klaagster] vernam ik zojuist dat u naar een andere advocaat zult gaan; zeer spijtig om dit te horen. Aangezien ik u beiden heb bijgestaan, dien ik mij geheel te onttrekken van de zaak, dus ook voor [ex-echtgenoot klaagster], tenzij u mij schriftelijk (per mail) laat weten dat u akkoord bent dat ik de advocaat van [ex-echtgenoot klaagster] blijf.”

                 2.4     Bij e-mailbericht d.d. 1 april 2016 heeft klaagster aan verweerster medegedeeld:

          “Bedankt voor uw mail en effort in onze zaak. Hierbij bericht ik u dat ik geen bezwaren heb tegen uw bijstand aan [klaagsters ex-echtgenoot].”

2.5     In de echtscheidingsprocedure die vervolgens heeft plaatsgevonden hebben klaagster en haar ex-echtgenoot over en weer verzoeken tot het treffen van voorlopige voorzieningen ingediend bij de rechtbank. Ook in deze procedure werd klaagsters ex-echtgenoot bijgestaan door verweerster. Een van de verzoeken zag op kinderalimentatie, in welk verband klaagster ter onderbouwing van haar verzoek en berekening aangiften IB had overgelegd.

2.6     Verweerster heeft de heer B, boekhouder, bij e-mailbericht d.d. 6 oktober 2016 verzocht om de aangifte IB 2014 en aangifte IB 2015 aan haar te doen toekomen. De heer B heeft verweerster bij e-mailbericht d.d. 7 oktober 2016 als volgt bericht:

          “Bijgaand treft u aan de aangiftes inkomstenbelasting over de jaren 2014 en 2015 van uw klant.

          De aangiftes zijn ingediend op basis van de op dat moment bekende stukken. Inmiddels zijn mij feiten aangereikt waardoor ik niet meer achter deze aangiftes kan staan.

          Ik adviseer uw klant zelf voor correctie van die aangiftes zorg te laten dragen.

          Met het oog op het voorstaande wens ik geen verdere betrokkenheid met uw klant meer.”

2.7     Verweerster heeft de aangiften IB 2014 en 2015 namens haar cliënt bij de rechtbank in het geding gebracht. Op 10 oktober 2016 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden.

2.8     Bij e-mailbericht d.d. 21 oktober 2016 heeft klaagster de rechtbank bericht dat verweerster de rechtbank onjuist had geïnformeerd. Bij klaagsters e-mailbericht d.d. 21 oktober 2016 was gevoegd het e-mailbericht d.d. 7 oktober 2016 van de heer B.

2.9     Op 24 oktober 2016 heeft de rechtbank een beschikking gegeven. Blijkens de beschikking heeft de rechtbank bij de beoordeling van de zaak onder andere acht geslagen op de brief van verweerster d.d. 7 oktober 2016 met bijlagen.

 

3       KLACHT

3.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat z ij:

 

                    1.    de rechtbank willens en wetens onjuist heeft geïnformeerd door aangiften inkomstenbelasting van haar cliënt over te leggen, terwijl zij wist of behoorde te weten dat deze aangiften niet juist waren;

                    2.    in strijd met gedragsregel 7 heeft gehandeld door eerst voor de (ex-)echtgenoot van klaagster en klaagster gezamenlijk op te treden en daarna de (ex-)echtgenoot van klaagster bij te staan in de procedure tegen klaagster.

                         

                          4        VERWEER

4.1    Klachtonderdeel 1

De klacht is ongegrond. Verweerster heeft de rechtbank niet willens en wetens onjuist geïnformeerd. Klaagster heeft bij haar verzoek voorlopige voorzieningen zelf ook de betreffende aangiftes overgelegd en daarop haar alimentatieberekening gebaseerd. Verweerster heeft namens haar cliënt een verweerschrift ingediend, maar ter zake het verzoek tot het vaststellen van kinderalimentatie geen verweer gevoerd. Verweersters cliënt stemde in met het door klaagster verzochte bedrag, waarna de rechtbank conform verzoek heeft beslist.

4.2      Het is juist dat verweerster de betreffende aangiftes ook heeft overgelegd. Verweerster heeft de inhoud van de e-mail van de boekhouder d.d. 7 oktober 2016 besproken met haar cliënt, die zich daarin niet herkende. Volgens verweersters cliënt waren de aangiftes correct en was het overigens klaagster die gedurende het huwelijk de contacten met de boekhouder onderhield. Verweerster mocht vertrouwen op de woorden van haar cliënt. Verweerster wist niet en kon niet weten dat de aangiftes niet juist waren op grond van slechts een (niet-geconcretiseerde) mededeling van een boekhouder. Verder blijkt ook niet uit de beschikking van de rechtbank dat de stukken onjuist waren. Klaagster heeft tijdens de zitting gesteld dat de inkomsten tijdens het huwelijk hoger waren. De rechtbank heeft daarover geoordeeld dat bij gebrek aan een nadere onderbouwing van dit standpunt in het kader van de procedure voorlopige voorzieningen werd uitgegaan van de op de aangiften gebaseerde berekening.

4.3      Klachtonderdeel 2

Klachtonderdeel 2 is eveneens ongegrond. De kinderen waren met spoed uit huis geplaatst. Gezien de spoedeisendheid heeft verweerster, op verzoek van klaagsters ex-echtgenoot, hem en klaagster begeleid bij een gesprek bij Bureau Jeugdzorg. Tot dat moment had verweerster alleen contact gehad met klaagsters ex-echtgenoot en over de juridische bijstand waren nog geen afspraken gemaakt. Vervolgens heeft op 1 april 2016 een intakegesprek plaatsgevonden, maar van juridische bijstand aan klaagster is het uiteindelijk niet gekomen omdat klaagster zich tot een andere advocaat had gewend. Verweerster heeft vervolgens aan klaagster bericht dat zij zich geheel diende terug te trekken omdat zij klaagster en haar ex-echtgenoot had bijgestaan tenzij klaagster haar schriftelijk zou laten weten dat zij ermee instemt dat verweerster de advocaat van klaagsters ex-echtgenoot zou blijven. Klaagster heeft vervolgens schriftelijk bevestigd dat zij er geen bezwaar tegen had dat verweerster klaagsters ex-echtgenoot zou blijven bijstaan.

                          4.4     Tijdens de bespreking van 1 april 2016 was overigens nog geen sprake van een aankomende echtscheiding en zijn verweerster  ook geen financiële gegevens bekend geworden. Verweerster heeft de gedragsregels niet overtreden en overigens heeft het voormalige kantoor van verweerster zich niet teruggetrokken uit de zaak.

 

                          5        BEOORDELING

                          5.1     De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerster in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De raad overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De raad zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen. 

                          5.2     Klachtonderdeel 1

                                    Klaagster stelt dat verweerster, door de aangiften Inkomstenbelasting 2014 en 2015 te overleggen, de rechtbank willens en wetens onjuist heeft geïnformeerd. De raad is van oordeel dat evenwel niet is gebleken dat de door verweerster in het geding gebrachte informatie onjuist was. De enkele, niet onderbouwde, stelling van klaagster en de boekhouder is onvoldoende om de onjuistheid van de door verweerster in het geding gebrachte informatie vast te stellen. Bovendien had klaagster haar eigen berekening ook op de door verweerster in het geding gebrachte gegevens gebaseerd. Naar het oordeel van de raad mocht verweerster afgaan op de mededeling van haar cliënt dat de aangiften wel correct waren. Het was aan (de advocaat van) klaagster om in de gerechtelijke procedure de rechter ervan te overtuigen dat de gegevens niet juist waren. Blijkens de beschikking van de rechtbank is klaagster daar niet in geslaagd. Verweerster kan hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Het eerste onderdeel van de klacht is ongegrond.

                          5.3     Klachtonderdeel 2

                 Gedragsregel 7 lid 4 bepaalt dat het een advocaat niet is toegestaan om op te treden tegen een voormalige cliënt, tenzij is voldaan aan de voorwaarden zoals uiteengezet in gedragsregel 7 lid 5. In het midden kan blijven of is voldaan aan de voorwaarden van gedragsregel 7 lid 5, nu vaststaat dat verweerster klaagster expliciet heeft gevraagd of zij bezwaren had tegen verweersters bijstand aan klaagsters ex-echtgenoot en klaagster deze vraag ontkennend heeft beantwoord (gedragsregel 7 lid 6). De raad is van oordeel dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Ook klachtonderdeel 2 is derhalve ongegrond.

 

 

 

BESLISSING

De raad van discipline:

 

verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, voorzitter, mrs. U.T. Hoekstra en A.L.W.G. Houtakkers, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2018.

 

 

 

Griffier                                                                                                  Voorzitter

 

 

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

 

verzending

 

Deze beslissing is in afschrift op 16 juli 2018

verzonden aan:

-  klaagster

-  verweerster

-  de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

-  de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-  de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

-  het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

rechtsmiddel

Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- klaagster

-  verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.               Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

 

b.               Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

 

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c.               Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

 

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .

 

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl