Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-08-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2018:190

Zaaknummer

18-313

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing: klacht over advocaat wederpartij in alle onderdelen kennelijk ongegrond, onder meer omdat een aantal klachtonderdelen civielrechtelijke kwesties betreffen waarover in dit klachtgeding geen oordeel kan worden geveld.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 29 augustus 2018

in de zaak 18-313

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 26 april 2018 met kenmerk 2017 KNN071, door de raad ontvangen op 30 april 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager heeft sinds 2013 een geschil met de heer W. over de ontvlechting van een v.o.f. waarvan zij beiden vennoot waren. Verweerder heeft de heer W. (hierna ook: de wederpartij) in de nadien gevoerde gerechtelijke procedures bijgestaan.

1.2    Bij vonnis van 7 december 2016 heeft de rechtbank de v.o.f. ontbonden en bepaald dat de bezittingen en schulden aan de wederpartij worden toebedeeld, met dien verstande dat de wederpartij aan klager € 15.157,- zal voldoen wegens overbedeling en dat klager binnen een week na betekening van het vonnis volledig dient mee te werken aan de overdracht van de activa en passiva van de v.o.f. aan de wederpartij, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag met een maximum van € 20.000,-. Klager is bij dat vonnis in conventie veroordeeld tot betaling aan de heer W. van diens buitengerechtelijke incassokosten en van diens proceskosten. De heer W. is bij dat vonnis in reconventie veroordeeld in de gedingkosten van klager. Na verrekening van de genoemde € 15.157,- en die bijkomende verplichtingen resteerde een bedrag dat de heer W. aan klager diende te betalen. De heer W. heeft dat bedrag niet voldaan, zich beroepend op een verdere vordering op klager, die hij naar zijn stelling met dat restbedrag kon verrekenen.

1.3    Het vonnis is op 12 december 2016 aan klager betekend. Klager heeft tegen voornoemd vonnis hoger beroep ingesteld.

1.4    Nadien heeft klager executoriaal (derden)beslag laten leggen ten laste van de wederpartij ter zake van het bedrag van € 15.157,-.

1.5    De wederpartij heeft vervolgens in kort geding onder meer gevorderd om klager te verbieden het vonnis te executeren, alle door klager gelegde beslagen te laten opheffen en de bij vonnis genoemde dwangsommen te verhogen tot een maximum van €150.000¸-. Op 29 mei 2017 en 18 juli 2017 hebben de mondelinge behandelingen in kort geding plaatsgevonden. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de wederpartij bij vonnis van 2 augustus 2017 afgewezen.

1.6    Bij brief van 14 april 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    de afspraken met de advocaat van klager over het wederzijds verrekenen van de vorderingen uit het vonnis van 7 december 2016 niet nakomt;

b)    zaken die klager aan de orde stelt negeert en uitsluitend zijn eigen standpunten herhaalt;

c)    deadlines stelt die al verlopen of onredelijk zijn (van soms minder dan een halve dag of op zon- of feestdagen);

d)    zich bedient van een vertragingstactiek op momenten dat het hem uitkomt;

e)    bewust een afspraak negeert over wederzijdse verrekeningen en de deurwaarder aanzet tot onrechtmatige executie;

f)    de deurwaarder ertoe aanzet om een onjuist vonnis (onjuiste tenaamstelling) te executeren;

g)    een deurwaarder niet-verbeurde dwangsommen laat incasseren op basis van een onjuist vonnis;

h)    zich schuldig maakt aan belangenverstrengeling doordat hij als bestuurslid van een commerciële netwerkclub  - op verzoek van de wederpartij - facturen opstelt om die vervolgens aan klager ter betaling te presenteren;

i)    in kort geding de rechter onjuist heeft geïnformeerd over de herkomst van een berekening en verwezen heeft naar stukken die hij vanwege een kapotte printer niet kon overleggen en niet heeft gemeld dat de vennootschapsrekening al in januari 2017 op naam van een vennootschap van de wederpartij is overgezet;

j)    zijn cliënt geadviseerd heeft de kentekens van twee auto’s op naam van zijn zoon te zetten om deze aan het beslag te onttrekken.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft verweer gevoerd dat hierna, voor zover relevant, bij de bespreking van de klacht aan de orde komt.

 

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdelen a, e, f en g)

4.2    De klachtonderdelen a, e, f en g lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.3    Verweerder erkent dat partijen in december 2016 afspraken hebben gemaakt over verrekening van de bedragen die voortvloeiden uit het vonnis van 7 december 2016. Volgens klager stond er, na verrekening van het bedrag dat hij op grond van dat vonnis aan de wederpartij diende te betalen met de genoemde € 15.157,- , van laatstgenoemd bedrag nog ruim € 10.000,- open. Volgens (de cliënt van) verweerder mocht deze ook dat restbedrag verrekenen met een tegenvordering op klager. Die tegenvordering staat niet in het vonnis van 7 december 2016 genoemd maar vloeit daar wel uit voort. Het gaat, aldus verweerder, om een vordering tot afdracht door klager aan de heer W. van premies die klager heeft ontvangen ter zake van de verzekeringsactiviteiten van de v.o.f., over de periode nadat de activa van die v.o.f. (door de rechtbank) aan de heer W. waren toebedeeld.

4.4    De voorzitter constateert dat partijen twist(t)en over de vraag of er, na de genoemde verrekening, nog een (niet in het vonnis van 7 december 2017 genoemde) vordering van de wederpartij op klager resteerde, zo ja, hoe groot die vordering was en of die vordering tot (verdere) verrekening mocht leiden. De klacht op dit punt kan slechts gegrond zijn indien met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat die nadere vordering van de heer W. op klager niet bestaat, dat de heer W. daarom ten onrechte heeft nagelaten de bedoelde restvordering van klager te voldoen en dat verweerder daarin een rol heeft gespeeld waarbij hij de onder 4.1. omschreven vrijheid te buiten is gegaan. Voor die vaststelling bestaat geen grond, reeds omdat dit een civielrechtelijke kwestie betreft waarvan (in dit klachtgeding) geenszins duidelijk is hoe die kwestie in een civielrechtelijk geding zal uitvallen. De klachtonderdelen a en e zijn daarom in zoverre niet voldoende onderbouwd en daarom kennelijk ongegrond.

4.5    Wat de executie van het bedoelde vonnis door de heer W. betreft (klachtonderdelen e voor het overige en voorts f en g), twist(t)en partijen over de vraag of verweerder tot die executie opdracht heeft mogen geven gezien de tenaamstelling van het vonnis en of hij namens zijn cliënt terecht aanspraak heeft gemaakt op verbeurde dwangsommen, in het licht van klagers veroordeling de activa en passiva van de v.o.f. aan de wederpartij over te dragen. Daartoe behoort naar verweerders stelling ook de (door klager geschonden) verplichting zichzelf als vennoot uit te schrijven uit het handelsregister.  Wat de tenaamstelling van het vonnis betreft, geldt het volgende. Verweerder heeft toegelicht dat de voornaam van de wederpartij (Anne) in het vonnis in het Fries (Oane) stond vermeld. Verweerder heeft namens zijn cliënt een verzoek bij de rechtbank ingediend om de initialen in het vonnis aan te passen (van ‘O’ naar ‘A’). Op dit verzoek heeft (de advocaat van) klager mogen reageren en daarna heeft de rechter het verzoek gehonoreerd. Gelet op het voorgaande heeft de voorzitter niet kunnen vaststellen dat sprake is geweest van een onrechtmatige executie op grond van een onjuist vonnis. Bovendien doet de tenaamstelling van het vonnis ook niet af aan de juridische inhoud daarvan en op die grond valt ook niet in te zien welk belang klager nou eigenlijk bij dit klachtonderdeel heeft.

4.6    Wat de verbeurte van dwangsommen betreft heeft verweerder voorts toegelicht dat en waarom daarvan sprake is, omdat (zoals aan klager is meegedeeld) de bank waarbij de v.o.f. bankierde slechts bereid was tot het - uitsluitend - op naam van de heer W. zetten van de bankrekening van de v.o.f., nadat klager zich als vennoot had uitgeschreven. Desondanks bleef klager weigerachtig mee te werken aan deze vorm van uitvoering van zijn plicht de v.o.f.-activa aan de wederpartij over te dragen. Dit betreft een civielrechtelijke vraag van uitleg van het bedoelde vonnis en van toetsing van hetgeen waartoe klager is veroordeeld aan de omstandigheden van het geval. Ook hier geldt dat de klacht slechts gegrond is indien met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat het inhoudelijke gelijk op dit strijdpunt aan klager is en dat verweerder in die rechtsstrijd een rol heeft gespeeld waarbij hij de onder 4.1. omschreven vrijheid te buiten is gegaan. Daarvoor bestaat echter geen grond, reeds gelet op de toelichting van verweerder, die klager onweersproken heeft gelaten. Ook klachtonderdelen e voor het overige en f en g oordeelt de voorzitter dan ook kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.7    Klager verwijt verweerder de stellingen van klager te hebben genegeerd en uitsluitend zijn eigen standpunten te hebben herhaald. Dit kan verweerder als advocaat van de wederpartij niet worden verweten. Verweerder heeft immers enkel de belangen van zijn cliënt te behartigen en is en móet daarin partijdig zijn. Het kan verweerder dan ook moeilijk worden verweten dat hij zijn eigen standpunten ten behoeve van zijn cliënt herhaalt. Dat verweerder daarbij ontoelaatbaar gedrag heeft vertoond is de voorzitter uit niets gebleken. De voorzitter oordeelt klachtonderdeel b kennelijk ongegrond. 

Ad klachtonderdeel c)

4.8    Verweerder heeft betwist onredelijke of achterhaalde deadlines te hebben gesteld, ook omdat dat zinloos zou zijn. Op welke concrete deadlines klager doelt, is (ook) de voorzitter niet helder. Een feitelijke onderbouwing door klager ontbreekt en klachtonderdeel c wordt kennelijk ongegrond geoordeeld.

Ad klachtonderdeel d)

4.9    Klager verwijt verweerder een vertragingstactiek te hebben gebruikt door de advocaat van klager niet terug te bellen, niet te reageren op e-mails en stukken laat door te sturen. Klager verwijst naar door hem overgelegde correspondentie. Verweerder betwist de zaak (bewust) te hebben vertraagd en herkent zich niet in het beeld dat klager schetst. De voorzitter overweegt dat klager heeft nagelaten zijn klacht met concrete feiten te onderbouwen. Klager heeft weliswaar verwezen naar de door hem overgelegde (omvangrijke) correspondentie maar miskent daarbij dat het niet aan de raad is om deze bijlagen door te spitten en daarin zelf een onderbouwing te zoeken. Het is aan de klager om zijn klacht concreet te maken en daarbij expliciet aan te geven uit welke stukken wat precies blijkt. Daarin is klager thans niet geslaagd. Een feitelijke grondslag voor een tuchtrechtelijk verwijt ontbreekt. Klachtonderdeel d is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel h)

4.10    Verweerder heeft betwist dat sprake is van belangenverstrengeling. Verweerder heeft erkend dat hij en de wederpartij lid zijn van een door klager met naam genoemde commerciële netwerkclub. Verweerder heeft echter geen enkel (persoonlijk) belang bij de (betaling van de) nota’s voor het lidmaatschap en van achteraf opgestelde nota’s is al helemaal geen sprake, aldus verweerder. Verder heeft verweerder toegelicht dat de wederpartij de nota voor het lidmaatschap terecht en zoals te doen gebruikelijk heeft doorbelast naar de vennootschap. Tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder staat de kale stelling van klager, waardoor de voorzitter niet heeft kunnen vaststellen dat sprake is van enige vorm van belangenverstrengeling. De voorzitter oordeelt klachtonderdeel h kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel i)

4.11    Niet is komen vast te staan dat verweerder de voorzieningenrechter (bewust) onjuist heeft geïnformeerd over de herkomst van een berekening, noch over zijn pleitnota, noch over het overzetten van de vennootschapsrekening. Daartoe acht de voorzitter het volgende van belang. Verweerder heeft toegelicht dat de wederpartij een aanvullende berekening heeft gemaakt op basis van een eerder door klager gemaakte berekening en dat dit als zodanig ook aan de rechter is gepresenteerd. Uit niets volgt dat verweerder iets anders heeft gesuggereerd. Voorts heeft verweerder toegelicht dat hij zijn pleitnota tijdens de zitting in kort geding niet kon overhandigen wegens een computerstoring op zijn kantoor. Met toestemming van de advocaat van klager heeft verweerder toen vanaf zijn tablet gepleit. Daags daarna, toen de storing verholpen was, heeft verweerder de rechter en de advocaat van klager zijn pleitaantekeningen alsnog toegestuurd. De voorzitter acht het verhaal van verweerder aannemelijk en daarop is klager later in de klachtprocedure ook niet meer teruggekomen. Wat betreft het overzetten van de vennootschapsrekening op naam van een andere vennootschap van de wederpartij heeft verweerder met stukken onderbouwd dat de opdracht hiertoe (aan de ING in het kader van ‘vrijwaring wijziging rechtsvorm’) niet in januari 2017 is gegeven, zoals klager heeft gesteld maar later, in augustus 2017. Dit was na de mondelinge behandelingen in kort geding. Ook op deze punten kan verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt en klachtonderdeel i is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel j)

4.12    Verweerder betwist zijn cliënt te hebben geadviseerd om goederen aan het beslag te onttrekken en daarmee strafrechtelijk laakbare handelingen te verrichten. De door de deurwaarder gedane strafrechtelijke aangifte tegen de wederpartij is volgens verweerder namens klager gedaan en later geseponeerd. De voorzitter overweegt dat het proces verbaal niet kan dienen als onderbouwing van de klacht nu hieruit niet volgt dat verweerder met het gestelde handelen iets van doen heeft gehad. Enig ander (begin van) bewijs ontbreekt. De voorzitter oordeelt ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. R.A. Steenbergen, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.M. Roorda als griffier op 29 augustus 2018.

 

griffier                                                                            voorzitter

 

Verzonden d.d. 29 augustus 2018