Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-08-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2018:122

Zaaknummer

18-256/DB/LI

Zaaknummer

18-257/DB/LI

Inhoudsindicatie

Klagers sub 2 en 3 niet-ontvankelijk vanwege ontbreken eigen belang. Klacht tegen de vennootschap niet-ontvankelijk omdat gedrag waarover wordt geklaagd niet aan alle vennoten kan worden toegerekend. Klacht voor zover ingediend door klaagster sub 1 niet-ontvankelijk wegens verstrijken termijn art. 46g Advocatenwet.

Uitspraak

 

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch

van 20 augustus 2018

in de zaken 18-256/DB/LI en 18-257/DB/LI

 

naar aanleiding van de klachten van:

 

 

18-256/DB/LI

 

klagers

 

tegen:

 

hierna: verweerster sub 1

 

en

 

18-257/DB/LI

klagers

 

tegen:

 

hierna: verweerster sub 2

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief d.d. 15 mei 2017, aangevuld bij brief d.d. 8 juni 2017, hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg klachten ingediend tegen verweersters.

1.2      Bij brief aan de raad van 11 april 2018 met kenmerk K17-057 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klachtzaken ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klachtzaken 18-256/DB/LI en 18-257/DB/LI zijn gevoegd behandeld ter zitting van de raad van 2 juli 2018 in aanwezigheid van klagers en verweersters. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-       De hierboven genoemde brief van de deken en de daaraan gehechte stukken;

-       De nagekomen brief van mr. H d.d. 17 april 2018;

-       De nagekomen brief met bijlagen d.d. 15 juni 2018 van mr. H.

 

2        Feiten

2.1     Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten uitgegaan:

2.2     Verweerster sub 2 heeft klaagster sub 1 vanaf 2012 bijgestaan. Klaagster sub 1 en haar toenmalige echtgenoot de heer S waren verwikkeld in een echtscheidingsprocedure en waren vennoten in een VOF, die een sportschool exploiteerde in een van de gemeente H (hierna: “de gemeente”) gehuurde ruimte (hierna: “de sporthal”). In een arbitraal vonnis d.d. 7 januari 2013 is bepaald dat klaagster sub 1 de onderneming en de exploitatie van de sportschool mocht voortzetten. Vervolgens is door klaagster sub 1, bijgestaan door verweerster sub 2, gesproken met de gemeente over de nakoming van een jaren eerder met de gemeente gesloten koopovereenkomst ter zake de sporthal. Bij brief d.d. 10 januari 2013 heeft verweerster sub 2 mr. F, advocaat van de gemeente, verzocht om te bevestigen dat zij het pand voor een koopsom van €170.000,-- aan klaagster sub 1 zou leveren.  

2.3     Verweerster heeft haar werkzaamheden bij het kantoor S Advocaten begin februari 2013 beëindigd. Op dat moment heeft zij ook haar werkzaamheden in het dossier van klaagster sub 1 neergelegd. Per 18 februari 2013 is verweerster sub 2 in dienst getreden bij het kantoor van verweerster sub 1, alwaar ook mr. F, advocaat van de gemeente, werkzaam was en is. Bij brief d.d. 8 februari 2013 heeft klaagster sub 1 mr. L, werkzaam bij het kantoor van verweerster sub 1, aangeschreven. In deze brief maakt klaagster melding van het feit dat zij op 6 februari 2013 had vernomen dat verweerster sub 2 in dienst zou treden bij het kantoor van verweerster sub 1. Klaagster sub 1 heeft zich tot een andere advocaat gewend, mr. R. Mr. R heeft klaagster sub 1 vervolgens onder meer bijgestaan in een met de gemeente ontstaan ontruimingsgeschil.

2.4     Bij brief d.d. 1 november 2013 heeft mr. R mr. F als volgt bericht:

          “(…) Cliënte vraagt graag uw standpunt met betrekking tot het gedragsrecht voor advocaten omtrent het feit dat [verweerster sub 2], de toenmalige advocaat van cliënte in dit dossier, thans werkzaam is op uw kantoor.”

2.5     Bij brief d.d. 4 november 2013 heeft mr. F mr. R geantwoord dat de overstap door verweerster sub 2 met klaagster sub 1 was besproken, dat klaagster sub 1 daartegen geen bezwaren had geuit, dat verweerster sub 2 na de overstap geen bemoeienissen met de kwestie had gehad, dat zij dat in de toekomst evenmin zou hebben en dat zij haar geheimhoudingsplicht in acht zou nemen.

2.6     In januari 2014 heeft klaagster sub 1 bij de gemeente een WOB-verzoek ingediend teneinde inzage te krijgen in de stukken ter zake de sporthal. Mr. F heeft de gemeente geadviseerd om de beslissingstermijn op het WOB-verzoek in verband met de aanhangige ontruimingsprocedure te verdagen, zodat de informatieverstrekking over de zittingsdatum van 6 februari 2014 zou worden getild.

2.7     In de ontruimingsprocedure heeft de gemeente getuigenverklaringen overgelegd. De in kort geding door de gemeente gevorderde ontruiming is bij vonnis d.d. 20 februari 2014 toegewezen. De gemeente heeft het WOB-verzoek op 24 februari 2014 op inhoudelijke gronden afgewezen.

2.8     Bij brief d.d. 2 september 2015 heeft mr. G namens klagers bij de deken een klacht ingediend tegen mr. F. Bij brief d.d. 14 oktober 2015 heeft mr. F verweer gevoerd. Omdat mr. G, ondanks verzoeken van de deken niet op het verweer van mr. F had gereageerd, heeft de deken klagers en mr. F bij brief d.d. 14 januari 2016 bericht dat hij ervan uit ging dat de klacht niet langer werd gehandhaafd en dat hij het dossier zou sluiten.

2.9     Bij brief d.d. 15 mei 2017, aangevuld bij brief d.d. 8 juni 2017, hebben klagers bij de deken klachten ingediend tegen verweersters.

 

3       KLACHTEN

3.1     18-256/DB/LI

          De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster sub 1 tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat z ij:

          niet die zorgvuldigheid in acht heeft genomen die een advocaat jegens een wederpartij in acht behoort te nemen.

 

3.2     Toelichting:

          Verweerster sub 1 heeft verweerster sub 2 weggekocht bij S Advocaten, verweerster sub 1 heeft bewijs achtergehouden na het WOB-verzoek en heeft valse verklaringen geregeld van de heren S en M.

 

          3.3    18-257/DB/LI

          De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster sub 2 tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat :

                                   

klaagster sub 1 verweerster sub 2 als advocaat van de wederpartij tegenover zich treft, terwijl verweerster sub 2 klaagster sub 1 en/of de aan klaagster sub 1 gelieerde vennootschap eerder als advocaat heeft bijgestaan.

1.4      Toelichting:

Klagers storen zich met name aan de laatste brief van verweerster sub 2 d.d. 10 januari 2013 waarin zij ten onrechte niet heeft opgenomen dat klaagster sub 1 bereid was tot nakoming van de oorspronkelijke koopovereenkomst. Klagers zijn benadeeld door de overstap van verweerster sub 2 naar het kantoor van verweerster sub 1. Het is ondenkbaar dat verweerster sub 2 geen informatie heeft gedeeld met de medewerkers van het kantoor van verweerster sub 1.

 

                          4        VERWEER

4.1     18-256/DB/LI

          Niet-ontvankelijk

            Verweerster sub 1 heeft primair het verweer gevoerd dat de klacht niet ontvankelijk is. In dat verband heeft verweerster het volgende betoogd. Een tuchtklacht kan niet worden ingediend tegen een kantoor maar alleen tegen een advocaat, met uitzondering van klachten over schending van de regels met betrekking tot bijvoorbeeld de derdengeldrekening, hetgeen in casu niet aan de orde is.

4.2     Klagers sub 2 en 3 zijn niet-ontvankelijk omdat nimmer is opgetreden voor of tegen klager sub 2 of klaagster sub 3.

4.3     De klacht is voorts niet-ontvankelijk wegens het verstrijken van de termijn als bedoeld in artikel 46g Advocatenwet. Verweerster sub 2 is sinds 18 februari 2013 werkzaam bij het kantoor van verweerster sub 1 en heeft voor haar kantoorwissel met klaagster sub 1 besproken dat zij bij het kantoor van verweerster sub 1 ging werken. Bovendien heeft mr. R reeds in 2013 gewezen op het mogelijke gedragsrechtelijke aspect. De vermeende handelingen van verweerster sub 2 dateren van meer dan drie jaar geleden, te weten:

-           de brief van verweerster sub 2 d.d. 10 januari 2013, waarmee zij klagers zou hebben benadeeld;

-           op 18 februari 2013 is verweerster sub 2 bij het kantoor van verweerster sub 1 in dienst getreden;

-           de e-mail ter zake het WOB-verzoek dateert van 9 januari 2014;

-           het vonnis in kort geding dat gebaseerd zou zijn op valse verklaringen dateert van 20 februari 2014.

          Ongegrond

4.4      Verweerster sub 1 heeft subsidiair het verweer gevoerd dat de klacht ongegrond is. Verweerster is niet weggekocht, maar heeft gesolliciteerd. De overstap is aan klaagster sub 1 meegedeeld en zij had daartegen geen bezwaar. Dat klaagster sub 1 wist van overstap blijkt uit haar brief d.d. 8 februari 2013.

                          4.5     De gemeente is inzake het WOB-verzoek geadviseerd binnen de grenzen van het betamelijke. Het WOB-verzoek is op inhoudelijke gronden afgewezen, klagers zijn niet benadeeld.

                          4.6     Er zijn geen valse verklaringen gebruikt en als de verklaringen al vals waren heeft verweerster sub 1 aan het opstellen van die verklaringen niet meegewerkt.

4.7     18-257/DB/LI

          Niet-ontvankelijk

            Verweerster sub 2 heeft primair het verweer gevoerd dat de klacht niet ontvankelijk is. Klagers sub 2 en 3 zijn niet-ontvankelijk omdat nimmer is opgetreden voor of tegen klager sub 2 of klaagster sub 3.

4.8     De klacht is voorts niet-ontvankelijk wegens het verstrijken van de termijn als bedoeld in artikel 46g Advocatenwet. Verweerster sub 2 is sinds 18 februari 2013 werkzaam bij het kantoor van verweerster sub 1 en heeft voor haar kantoorwissel met klaagster sub 1 besproken dat zij bij het kantoor van verweerster sub 1 ging werken. Bovendien heeft mr. R reeds in 2013 gewezen op het mogelijke gedragsrechtelijke aspect. Klagers hebben niet eerder dan bij brief d.d. 22 maart 2017 tegen verweersters een klacht ingediend bij de deken. De vermeende tuchtrechtelijk verwijtbare handelingen van verweerster sub 2 dateren van meer dan drie jaar geleden, te weten:

-           de brief van verweerster sub 2, waarmee zij klagers zou hebben benadeeld, dateert van 10 januari 2013;

-           op 18 februari 2013 is verweerster sub 2 bij het kantoor van verweerster sub 1 in dienst getreden.

Ongegrond

                          4.9     Verweerster sub 2 heeft subsidiair het verweer gevoerd dat de klacht ongegrond is.

                                    Klaagster sub 1 wist van de overstap en heeft daartegen geen bezwaar gemaakt. Er is geen sprake van overtreding van gedragsregel 7. Verweerster sub 2 heeft nimmer opgetreden voor de gemeente. Verweerster heeft ook geen informatie, afkomstig uit het tot februari 2013 door haar behandelde dossier van klaagster sub 1,  gedeeld met haar huidige kantoorgenoten.

 

                          5        BEOORDELING

5.1     18-256/DB/LI

Het meest verstrekkende verweer van verweerster sub 1 luidt dat klagers sub 2 en 3 niet-ontvankelijk zijn in hun klacht. De raad overweegt dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan eenieder toekomt, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.

                          5.2     Op basis van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is de raad van oordeel dat niet is gebleken van een rechtsreeks belang bij de klachten van klagers sub 2 en 3. Als niet dan wel onvoldoende weersproken staat vast dat klagers sub 2 en 3 nimmer door verweersters zijn bijgestaan en dat verweersters ook nimmer tegen hen hebben opgetreden. Klagers sub 2 en 3 hebben onvoldoende toegelicht op welke wijze zij door toedoen van verweerster sub 1 rechtsreeks in hun belangen zijn of konden worden geschaad. De raad oordeelt dat ook dat klagers sub 2 en 3 niet-ontvankelijk zijn.

                          5.3     Verweerster sub 1 heeft voorts betoogd dat de klacht niet-ontvankelijk is omdat het niet mogelijk is een tuchtklacht in te dienen tegen een maatschap of vennootschap als zodanig.

                          5.4     De raad overweegt als volgt. Vooropgesteld dient te worden dat het tuchtrecht voor advocaten ziet op klachten over het handelen van een individuele advocaat. Enkel indien het gedrag waarover wordt geklaagd alle leden van een maatschap of alle bestuurders van een vennootschap kan worden aangerekend, kan de klacht worden ontvangen als gericht tegen de individuele leden van de maatschap of bestuurders van een vennootschap. Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat klagers van mening zijn dat een bij het kantoor van verweerster sub 1 werkzame advocaat tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld vanwege de wijze waarop hij de gemeente heeft bijgestaan in het geschil met klaagster sub 1. Nu klagers niet klagen over gedrag dat alle bestuurders van de vennootschap kan worden aangerekend, is de klacht naar het oordeel van de raad niet-ontvankelijk.

               18-257/DB/LI

                          5.5     Het meest verstrekkende verweer van verweerster sub 2 luidt dat klagers sub 2 en 3 niet-ontvankelijk zijn in hun klacht. Zoals hierboven overwogen komt het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan eenieder toe, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.

                          5.6     Op basis van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is de raad van oordeel dat niet is gebleken van een rechtsreeks belang bij de klachten van klagers sub 2 en 3. Als niet dan wel onvoldoende weersproken staat vast dat klagers sub 2 en 3 nimmer door verweersters zijn bijgestaan en dat verweersters ook nimmer tegen hen hebben opgetreden. Klagers sub 2 en 3 hebben onvoldoende toegelicht op welke wijze zij door toedoen van verweerster sub 1 rechtsreeks in hun belangen zijn of konden worden geschaad. De raad oordeelt dat ook dat klagers sub 2 en 3 niet-ontvankelijk zijn.

     5.7     Verweerster sub 2 heeft voorts betoogd dat de klacht niet-ontvankelijk is vanwege het verstrijken van de termijn als bedoeld in artikel 46g Advocatenwet. De raad overweegt dat ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het nalaten of handelen van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.

     5.8     De raad stelt vast dat de brief van verweerster waarover klagers zich beklagen dateert van 10 januari 2013. Uit de brief van klaagster sub 1 d.d. 8 februari 2013 blijkt voorts dat zij reeds op 6 februari 2013 op de hoogte was van de overstap van verweerster sub 2 naar het kantoor van verweerster sub 1. Verweerster sub 2 is vervolgens op 18 februari 2013 in dienst getreden bij het kantoor van verweerster sub 1. Blijkens de correspondentie d.d. 1 en 4 november 2013 tussen mr. R en mr. F is het tuchtrechtelijke aspect van de overstap van verweerster sub 2 naar het kantoor van verweerster sub 1 reeds toen onderwerp van gesprek geweest. De raad is van oordeel dat klaagster sub 1 op deze data bekend mocht worden verondersteld met de handelingen waarover thans wordt geklaagd alsook de gevolgen daarvan.

5.9     Klagers hebben zich op 22 maart 2017 met een klacht over verweerster sub 2 tot de deken gewend, derhalve na het verstrijken van de in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet genoemde termijn van drie jaar. Klagers hebben gesteld dat zij zich reeds in 2015 met een klacht tot de deken hebben gewend, maar uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat hun toenmalige advocaat bij brief d.d. 2 september 2015 een klacht heeft ingediend tegen mr. F en niet tegen verweerster sub 2. Dat klagers zich eerder dan op 22 maart 2017 met een klacht, gericht tegen verweerster sub 2, tot de deken hebben gewend is niet gebleken.

5.10   Nu de in artikel 46g 1 aanhef en sub a Advocatenwet genoemde termijn van drie jaar waarbinnen kon worden geklaagd op het moment dat klagers zich met hun klacht tegen verweerster sub 2 tot de deken wendden, reeds was verstreken, zal de raad de klacht niet-ontvankelijk verklaren.

 

 

 

BESLISSING

De raad van discipline:

 

In de klachtzaak 18-256/DB/LI:

 

-       verklaart klagers sub 2 en 3 niet-ontvankelijk in hun klacht;

-       verklaart de klacht, voor zover ingediend door klaagster sub 1, niet-ontvankelijk.

 

In de klachtzaak 18-257/DB/LI:

 

-       verklaart klagers sub 2 en 3 niet-ontvankelijk in hun klacht;

-       verklaart de klacht, voor zover ingediend door klaagster sub 1, niet-ontvankelijk.

 

 

Aldus beslist door mr. A.G.M. Zander, voorzitter, mrs. L.J.G. de Haas en L.W.M. Caudri, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2018

 

 

 

Griffier                                                                 Voorzitter

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

 

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 21 augustus 2018

verzonden aan:

-  klagers

-  verweersters

-  de deken van de Orde van Advocaten in het Limburg

-  de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-  de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

-  het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

 

 

 

 

 

rechtsmiddel

Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- klagers

-  verweersters

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.               Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.               Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

 

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c.               Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .

 

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl