Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-09-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2018:192

Zaaknummer

18-305/DH/RO

Inhoudsindicatie

Klacht over eigen advocaat. Verweerder is tekortgeschoten in zijn communicatie met klager en is met klager gemaakte afspraken niet nagekomen. Alles overziend, en mede gelet op het tuchtrechtelijk verleden van verweerder, acht de raad de maatregel van onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van 4 weken passend en geboden.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 10 september 2018

in de zaak 18-305/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 12 juli 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 19 april 2018 met kenmerk R 2018/24 edl/dh, door de raad ontvangen op 20 april 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 9 juli 2018 in aanwezigheid van klager. Verweerder is – hoewel behoorlijk opgeroepen – zonder voorafgaand bericht niet verschenen.

1.4    De raad heeft kennis genomen van de bij 1.2 genoemde brief van de deken, inclusief bijlagen.

 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Klager heeft zich op enig moment tot verweerder gewend wegens een inval van de politie in de woning van klager en daardoor ontstane schade.

2.2    Bij e-mail van vrijdag 1 juli 2016 heeft verweerder klager bericht dat hij klager het dossier de daaropvolgende maandag per e-mail zou toezenden.

2.3    Bij e-mail van 9 november 2016 heeft klager verweerder als volgt bericht:

“(…) Onderstaand jouw e-mail van vrijdag 1 juli dit jaar

ik heb nog steeds niets ontvangen en heb afgelopen 14 dagen al 3 x gebeld en dit mijn 3e mail (en daarvoor ook al 5 x moeten bellen)

tot op heden is t te triest voor woorden dat ik nog steeds niets ontvangen heb en zelfs geen reactie van je krijg

het is natuurlijk heel goed mogelijk dat je geen interesse hebt in deze zaak maar dan had ik toch liever gehad dat je dat direct gezegd had zodat er geen kostbare tijd verloren was gegaan

gaarne WEL een reactie dit keer (…)”

2.4    Klager heeft verweerder bij e-mail van 3 februari 2017 bericht dat hij nog geen “concept of iets dergelijks” van verweerder had ontvangen en ook geen digitaal dossier.

2.5    Bij e-mail van 13 februari 2017 om 13.22 uur heeft klager verweerder bericht dat hij wederom geen enkele reactie op zijn e-mail had ontvangen en dat hij inmiddels contact had opgenomen met de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam. Voorts heeft klager verweerder bericht dat hij zijn spullen terug wilde en dat hij de (inbraak)schade vergoed wilde hebben.

2.6    Verweerder heeft klager bij e-mail van 13 februari 2017 om 14.05 uur als volgt bericht:

“hoewel ik niet blij ben met klanten die dreigen met een klacht, kan ik je bij deze garanderen dat deze week nog de dagvaarding door mij zal worden gemaakt.”

2.7    Klager heeft verweerder bij e-mail van 3 maart 2017 verzocht om toezending van een kopie van de dagvaarding.

2.8    Bij e-mail van 7 maart 2017 heeft verweerder klager als volgt bericht:

“(…) met enige vertraging heb ik de brief opgesteld, waarbij ik de politie/OM namens jou aansprakelijk stel voor alle door jou geleden schade.

bijgaand tref je het concept aan, met het verzoek mij jouw reactie daarop per mail te willen doen toekomen. (…)”

2.9    Bij brief van 15 maart 2017 heeft verweerder de hoofdofficier van justitie van het parket Rotterdam als volgt bericht:

“(…) Dezerzijds worden de belangen behartigd van [klager] (…).

Tegen cliënt is proces-verbaal opgemaakt, en een vervolging ingesteld, op verdenking van het telen van hennep, meer dan 5 planten, in zijn woning (…).

Het PV vermeldt dat de politie naar de woning ging in verband met het innen van geldboetes en – eenmaal aangekomen – dat men het vermoeden kreeg dat er hennep werd geteeld in de woning wegens “de geur” en “aangetroffen potgrond”. Cliënt ontkent zulks ten stelligste. (…)

•    Er kan onmogelijk een redelijk vermoeden hebben bestaan dat zich in het huisje een hennepkwekerij bevond;

•    Als de politie cliënt had gebeld, hoefde er niet “binnen getreden” te worden;

•    Er is onnodige (onherstelbare) schade toegebracht aan de schuifpui;

•    Ten onrechte heeft cliënt vier weken moeten wachten op de sleutels (van het hangslot);

•    Er is zonder enig redelijk te dienen doel een groot aantal spullen in beslag genomen;

•    Cliënt houdt u aansprakelijk voor de inbraak (…).

Cliënt stelt u bij dezen aansprakelijk voor de door hem geleden schade.

In plaats van u direct in rechte te betrekken met het doen dagvaarden, stellen cliënt en ik voor om eerst in overleg te treden om te bezien of er een schikking kan worden bereikt (…). (…)

Bij geen, dan wel een afwijzende reactie, zult u worden gedagvaard. (…)”

2.10    Bij e-mail van 11 april 2017 heeft klager verweerder onder meer als volgt bericht:

“(…) wederom wordt er niet op mijn mail gereageerd!!!???

ik heb in mijn ogen een fatsoenlijke vraag gesteld maar word […] weer compleet genegeerd. het enige dat ik vraag is een kopie van de dagvaarding die inmiddels verstuurd zou moeten zijn naar justitie (…)

je hebt nu meer dan een maand de tijd gehad om die dagvaarding te samenstellen en je hebt me zelfs een concept gestuurd en vervolgens hoor ik niets meer (…)”

2.11    Verweerder heeft klager bij e-mail van 12 april 2017 bericht:

“(…) “de zaak” ligt nog bij het Openbaar Ministerie: men dient nog mijn brief eerst inhoudelijk te beantwoorden. bij een negatief bericht/afwijzing staat de weg vrij om te gaan dagvaarden. nog even geduld dus……………... (…)”

2.12    Klager heeft verweerder bij e-mail van vrijdag 16 juni 2017 bericht dat hij wederom geen reactie had ontvangen op zijn e-mail en dat hij maandag vóór 18.00 uur de brief wenste te zien die verweerder naar de officier van justitie had gestuurd, inclusief een eventuele reactie daarop.

2.13    Bij brief van 12 juli 2017 heeft klager de onderhavige klacht over verweerder ingediend bij de deken.

2.14    Bij e-mail van 8 augustus 2017 aan de deken heeft verweerder op de klacht gereageerd. Hij heeft de deken verzocht een bemiddelingsgesprek te organiseren.

2.15    Op 16 oktober 2017 heeft een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden op het Bureau van de Rotterdamse Orde van Advocaten. Verweerder is – zonder bericht – niet op deze bespreking verschenen. Tijdens dit gesprek heeft klager de deken een deel van zijn e-mailcorrespondentie met verweerder overhandigd, die de deken op 17 oktober 2017 naar verweerder heeft doorgestuurd. De deken heeft verweerder daarbij in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 7 november 2017 op bovengenoemde e-mailcorrespondentie te reageren. Verweerder heeft – ook na rappels op 9 november en 27 november 2017 – niet op de brief van de deken van 17 oktober 2017 gereageerd.

2.16    Bij brief van 27 maart 2018 heeft de deken partijen zijn visie op de klacht kenbaar gemaakt.

2.17    Bij brief van 14 april 2018 heeft klager de deken verzocht het klachtdossier door te zenden aan de raad van discipline.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij geen actie heeft ondernomen inzake de door klager gewenste schadevergoeding, doordat hij afspraken niet nakomt en omdat hij niet, althans onvoldoende bereikbaar is voor klager.

3.2    Ter toelichting op zijn klacht heeft klager aangevoerd dat verweerder niet reageert op telefonische verzoeken van klager om contact met hem op te nemen, terwijl verweerder ook niet reageert op e-mails van klager en hij de toegezegde acties niet onderneemt. Uit de e-mail van 16 juni 2017 van klager blijkt dat hij enkel een eerste mail naar ‘justitie’ heeft ontvangen, maar verweerder heeft nadien geen enkele actie meer ondernomen, terwijl klager ook nog altijd het door verweerder van het openbaar ministerie ontvangen dossier niet heeft mogen ontvangen.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft erkend dat de communicatie met klager beter had gekund. Klager meent echter dat hij recht heeft op een schadevergoeding wegens het onrechtmatig binnendringen van zijn woning. Dat is een civiele zaak. Klager ‘pushte’ verweerder om te gaan dagvaarden, maar verweerder liet klager weten dat ‘rauwelijks dagvaarden’ niet aan de orde was omdat de wederpartij altijd eerst de gelegenheid dient te krijgen om te reageren en om te bezien of overleg mogelijk is. Verweerder moet toegeven dat hij die kwestie eerder had kunnen beginnen, maar uiteindelijk heeft hij het openbaar ministerie aangeschreven bij brief van 15 maart 2017. Verweerder had de civiele zaak dus eerder kunnen beginnen, maar blijft van mening dat het zorgvuldiger zou zijn geweest om eerst de strafzaak af te wachten.

4.2    Voor het overige komt het verweer – waar nodig – aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

 

5    BEOORDELING

5.1    Uit de hiervoor genoemde feiten, de klacht en het verweer blijkt genoegzaam dat verweerder onvoldoende met klager heeft gecommuniceerd en dat hij met klager gemaakte afspraken (onder andere met betrekking tot het verstrekken van het dossier) niet is nagekomen. Dat is tuchtrechtelijk laakbaar. 

5.2    Ten aanzien van het verwijt dat verweerder geen actie heeft ondernomen inzake de door klager gewenste schadevergoeding, geldt het volgende. Verweerder heeft aangevoerd dat het beter was om eerst de uitkomst in de strafzaak af te wachten alvorens een civiele procedure te starten. Naar het oordeel van de raad is deze stelling van verweerder op zich niet onjuist. Op grond van gedragsregel 8 van de Gedragsregels 1992 en gedragsregel 16 lid 1 van de Gedragsregels 2018 is een advocaat echter verplicht om, ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan de cliënt te bevestigen. Uit het onderhavige klachtdossier blijkt niet dat verweerder klager schriftelijk heeft geïnformeerd over zijn standpunt dat eerst de uitkomst in de strafzaak moest worden afgewacht alvorens een civiele procedure aan te spannen. Sterker nog: bij e-mail van 13 februari 2017 (zie hiervoor bij randnummer 2.6) heeft verweerder klager gegarandeerd dat hij diezelfde week nog een dagvaarding zou opstellen. Ook in zoverre heeft verweerder niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

5.3    De klacht is gegrond.

 

6    MAATREGEL

6.1    Verweerder is tekortgeschoten in zijn communicatie met klager en is met klager gemaakte afspraken niet nagekomen. Alles overziend, en mede gelet op het tuchtrechtelijk verleden van verweerder, acht de raad de maatregel van onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van 4 weken passend en geboden.

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van

€ 50,- aan hem vergoeden.

7.2     Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 50,- reiskosten van klager,

b) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

7.3     Verweerder moet het bedrag van € 50,- reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk door aan verweerder.

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.000,- binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van 4 (vier) weken op;

-    bepaalt dat de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:

-     de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,

-     verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat

-     de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

 

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. C.A. de Weerdt en J.H.M. Nijhuis, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 september 2018.