Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-08-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2018:207

Zaaknummer

18-155

Inhoudsindicatie

Tijdens fusieonderhandelingen tussen klagers en onder meer C. B.V. is een van de werkmaatschappijen van klagers, failliet verklaard. Verweerder heeft namens de fusiepartners onderhandeld met de curator over overname van activa. Vervolgens liepen de fusieonderhandelingen spaak. Verweerder heeft in de afwikkeling van die kwestie de belangen van C. B.V. behartigd. Klagers hebben een overeenkomst getekend ter afwikkeling van de fusie. Klagers verwijten verweerder die overeenkomst onder druk te hebben getekend. Daarnaast verwijten zij hem dat hij aanvankelijk vóór hen is opgetreden en later tegen hen. Klagers hebben naar het oordeel van de raad niet aangetoond dat er druk op hen is uitgeoefend om de overeenkomst te tekenen. Uit het dossier maakt de raad op dat verweerder van meet af aan voor C. B.V. is opgetreden. De klachten zijn daarom ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 27 augustus 2018

in de zaak 18-155

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager 1

klager 2

klagers

tegen

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 6 april 2017 hebben klagers bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 15 februari 2018 met kenmerk 2017 KNN092, door de raad ontvangen op 16 februari 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 15 juni 2018 in aanwezigheid van verweerder. Klagers zijn niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Tussen klagers en andere transportondernemingen waaronder C. B.V. hebben in de loop van 2014 fusiebesprekingen plaatsgevonden.

2.3    Een van de werkmaatschappijen van één van de fusiepartners, een vennootschap van klagers, is op 25 november 2014 failliet verklaard.

2.4    [Een medewerker] van [accountantskantoor], heeft op 26 november 2014 telefonisch contact gezocht met verweerder met het verzoek om met de curator te onderhandelen over de overname van activa. Op die datum heeft een eerste gesprek plaatsgevonden bij klagers op hun kantoor tussen verweerder, klager 1 en [medewerker].

2.5    Verweerder heeft een koopovereenkomst opgesteld tussen C. B.V. en de curator, die op 29 november 2014 is ondertekend.

2.6    Op 5 december 2014 is er een overeenkomst getekend tussen ondermeer C. B.V. en klager 1 waarbij verweerder optrad voor ondermeer C. B.V.

2.7    Klagers hebben daarna mr. E. als advocaat ingeschakeld. Verweerder is blijven optreden voor C. B.V. en haar partners.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    hij klager 1 onder druk heeft gezet om de overeenkomst van 5 december 2014 te tekenen. Hoewel verweerder wist dat klager 1 het niet eens was met de inhoud van de overeenkomst heeft hij hem toch overgehaald te tekenen. Klager 1 heeft getekend omdat verweerder zei dat dit  het best haalbare resultaat was. De tekst van de overeenkomst was nogal dwingend. Uit het stuk blijkt ook dat er druk op klager 1 is uitgeoefend;

b)    verweerder na aanvankelijk klagers te hebben bijgestaan later tegen hen is opgetreden als advocaat van C. B.V. Klager 1 heeft aan verweerder destijds gevraagd of hij het geen bezwaar vond om voor meerdere partijen op te treden. Verweerder vond dat dat kon. Verweerder maakt inmiddels ook deel uit van het bestuur van de aandeelhouder van de fusieorganisatie (een Stichting administratiekantoor).

 

4    VERWEER

4.1    Ter zitting heeft verweerder gesteld dat klagers niet-ontvankelijk behoren te worden verklaard omdat de klacht te laat is ingediend. De gebeurtenissen waarover geklaagd wordt hebben zich al in 2014 afgespeeld. Klagers hebben hun recht om te klagen verwerkt. Verweerder beroept zich op een uitspraak van het Hof van Discipline van 11 juli 2016 (ECLI:NL:TAHVD:2016:143).

4.2    Voor het overige zal het verweer, voor zover relevant voor de beoordeling,  hierna onder de kop “beoordeling” worden opgenomen dan wel daaruit blijken.

 

5    BEOORDELING

Ontvankelijkheid

5.1    De raad is van oordeel dat de klachten van klagers wel ontvankelijk zijn. Artikel 46g lid 1a Advocatenwet geeft klagers een termijn van 3 jaren na de dag waarop de klagers kennis hebben genomen of redelijkerwijs kennis hebben kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat op wie de klacht betrekking heeft.

5.2    Verweerder is vanaf 26 november 2014 betrokken bij de onder de feiten genoemde kwesties. Klagers hebben zich op 6 april 2017 tot de deken gewend met hun klachten. Dat is binnen de door de Advocatenwet gestelde termijn.

5.3    Ook van rechtsverwerking is geen sprake. Klagers hebben uiteen gezet dat zij gewacht hebben met het indienen van hun klachten totdat de onderhandelingen die volgden na de ondertekening van de overeenkomst van 5 december 2014 waren afgerond. Verweerder heeft niet weersproken dat deze onderhandelingen moeizaam verliepen en lang hebben geduurd.

5.4    In de door verweerder genoemde uitspraak gaat het  om een klacht die ingediend werd voordat artikel 46g lid1, a van kracht werd waarin een fatale termijn voor het indienen van klachten is opgenomen van 3 jaren. De tuchtrechter diende zich er voor de inwerkingtreding van die bepaling  ervan te vergewissen dat een klacht over de wijze waarop een advocaat zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend en dat hij zich niet na verloop van een als onredelijk te beschouwen termijn tegenover de tuchtrechter moet verantwoorden over zijn optreden van destijds. Als redelijke termijn waarbinnen de klacht moest zijn ingediend werd in beginsel een termijn van drie jaar gehanteerd. Onderhavige klacht is binnen die termijn ingediend zodat de verwijzing naar genoemde uitspraak van het Hof van Discipline verweerder niet baat.

Ad klachtonderdeel a)

5.5    Verweerder heeft gesteld dat [medewerker] die verbonden is aan [accountantskantoor] en ook een schoonzoon is van klager 1, klagers geadviseerd heeft de overeenkomst van 5 december 2014 te tekenen. Uit het dossier blijkt verder niet van druk van verweerder op klagers om de overeenkomst te tekenen. Omdat nadere toelichting ter zitting ontbreekt komt de raad tot het oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is.

Ad klachtonderdeel b)

5.6    Ook dit klachtonderdeel is naar het oordeel van de raad ongegrond. Weliswaar heeft een eerste gesprek in de onderliggende kwestie plaatsgevonden tussen klagers, hun accountant en verweerder, vervolgens heeft verweerder echter namens de fusiepartners dan wel C. B.V. onderhandeld met de curator over overname van activa van de failliete werkmaatschappij van een van de fusiepartners, namelijk klager 2. Daaruit leidt de raad af dat verweerder van meet af aan opgetreden is voor de fusiegroep dan wel C. B.V. Daarbij acht de raad het van belang dat  verweerder enkel aan C. B.V. heeft gedeclareerd en nimmer aan klagers.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart beide onderdelen van de klacht ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mrs. N.H.M. Poort en H.Q.N. Renon, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2018.

 

Griffier                                                                   Voorzitter

 

Verzonden d.d. 27 augustus 2018