Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-08-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2018:197

Zaaknummer

18-267/DH/DH

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft onvoldoende voortvarend opgetreden voor klager. Hij heeft klager onvoldoende geïnformeerd over de proceskansen en-risico’s. berisping.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 27 augustus 2018

in de zaak 18-267/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 6 december 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 5 april 2018 met kenmerk K269 2017 dk/ak, door de raad ontvangen op 6 april 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 18 juni 2018 in aanwezigheid van klager en verweerder, vergezeld van een collega.

 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Klager is verwikkeld (geweest) in geschillen met de verhuurder van zijn woning. In verband daarmee heeft hij verweerder om bijstand gevraagd.

2.2    Op 6 april 2016 heeft een eerste bespreking plaatsgevonden tussen klager en verweerder. Bij brief van 8 april 2016 heeft verweerder de opdracht aan klager bevestigd. Verweerder heeft in de brief geschreven dat hij de verhuurder zal aanschrijven om tot een oplossing van de geschillen te komen. Verweerder heeft verder een aantal stukken opgesomd die hij van klager wenst te ontvangen.

2.3    Verweerder heeft ten behoeve van de geschillen van klager met de verhuurder één toevoeging aangevraagd. Klager heeft de eigen bijdrage voldaan.

2.4    Op 10 januari 2017, 15.58 uur, heeft verweerder klager het volgende geschreven:

“(…) lk vernam van het secretariaat dat je telefonisch naar mij op zoek bent. Als er nieuwe ontwikkelingen zijn, dan kan jij mij dat altijd per email doorgeven. Van mijn kant heb ik niet veel te melden. Ik ben bezig met de voorbereiding van je zaak. Ik heb nog nodig je volledige voornamen.

Een ander punt wat ik mij afvraag is of het voeren van een kort geding wel de juiste weg is. Enerzijds is spoed geboden. Anderzijds heb je meer aan een definitief oordeel van de rechter. Een kort geding uispraak is slechts een voorlopig oordeel. De zaak moet eenvoudig liggen en het bewijs moet op voorhand helder zijn. Als je dat als eiser niet direct aannemelijk maakt, dan wijst de rechter de vorderingen af, ben je proceskosten verschuldigd en moet je alsnog een bodemprocedure starten. Ik ben geneigd om je zaak direct meer uit te diepen en al het mogelijke bewijs te verstrekken. Graag verneem ik van je hoe jij hier tegen aan kijkt.(…)”

2.5    Bij deze e-mail van 10 januari 2017 heeft verweerder klager tevens uitgebreide, maar algemene informatie gezonden over kort gedingprocedures.

2.6    Op 1 maart 2017 heeft verweerder het volgende aan klager geschreven:

“(…) lk ben bezig met het opstellen van de dagvaarding. Op voorhand moet ik u wel op een aantal zaken wijzen.

U wenst tegen uw verhuurder een (schade-) vergoedingsvordering in te stellen. Op basis van de verstrekte toevoeging geldt het volgende.

•    Kosten gerechtsdeurwaarder € 0

•    Griffierecht € 78 (dit valt niet onder de toevoeging).

Indien de kantonrechter u een vergoeding toekent van € 12.500 of meer geldt het volgende.

•    De Raad voor Rechtsbijstand trekt de toevoeging in als de rechter u 10.000 of meer toekent.

•    ln dat geval bent u mijn commerciële uur tarief verschuldigd.

•    Kosten deurwaarder € 99.

•    Griffierecht € 470 (indien de vordering € 12.500 of meer beloopt).

De deurwaarderskosten en griffierecht bent u altijd verschuldigd, ook als u de zaak verliest. Indien de rechter u geen gelijk geeft, dan bent u aan de wederpartij proceskosten en nakosten verschuldigd. Dit bedraagt dan al snel enkele honderden euro's (het maakt daarbij niet uit of u een toevoeging heeft of niet, deze kosten moet u dan zelf volledig dragen).

Conform afspraak zal ik u tijdig toezenden. (…)”

2.7    In een e-mail van 26 april 2017 aan mr. J, destijds kantoorgenoot van verweerder, heeft klager zijn onvrede geuit over de bijstand van verweerder. Op 3 mei 2017 heeft klager afschriften van twee brieven die verweerder aan de verhuurder heeft gestuurd ter kennisneming aan mr. J gezonden.

2.8    Medio mei 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen klager, verweerder en mr. J, waarna verweerder zijn werkzaamheden voor klager heeft voortgezet.

2.9    Verweerder heeft de verhuurder op 29 mei 2017 gedagvaard en veroordeling gevorderd van de verhuurder tot betaling van een schadevergoeding aan klager op grond van, zakelijk weergegeven, wanprestatie van de verhuurder.

2.10    Medio 2017, uit het dossier blijkt niet wanneer precies, heeft klager zijn woning verlaten.

2.11    Op 2 oktober 2017 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden in de door klager tegen de verhuurder ingestelde procedure.

2.12    Op 5 oktober 2017 heeft verweerder klager het volgende geschreven:

“(…) Ik heb je emails in goede orde ontvangen. Je zaak staat voor vonnis 15 november 2017. Tot deze datum is er tijd om met [verhuurder] een regeling te treffen. Uitgangspunt is wél dat beide partijen daar voor moeten openstaan, en dat het water bij de wijn doen is.

Als jij op voorhand aangeeft geen enkele zaken meer met [verhuurder] te willen doen, dan is een eventueel aanbod voor een andere woning geen optie. Bedenk wel dat [verhuurder] jou geen woning van een andere corporatie kan aanbieden en dat terugplaatsing op de lijst zoals gevorderd niet mogelijk is. Een uiteindelijke regeling vertaalt zich dan enkel in geld.

Wij hebben in mei 2017 een bespreking gehad met [mr. J]. De insteek van [mr. J] is altijd hoog inzetten en dan maar zien wat er overblijft. Dat heb ik in jouw zaak ook gedaan in de hoop dat de kantonrechter schappelijk is. De rechter die wij hebben zit echt op de letter van de wet en jurisprudentie. lk wist vooral wel dat er gezeur zou komen over een aantal vorderingen. Gelijk hebben betekent niet datje van de rechter ook gelijk krijgt.

Wat de vorderingen betreft,

a t/m c de rechter heeft aangegeven geen verklaringen van recht te kunnen uitspreken om dat het geen vaststelling van een feitelijke situatie is.

d: om een verhuurder aansprakelijk te kunnen stellen voor diefstal van fietsen ligt de lat erg hoog, ik verwacht afwijzing van deze vordering.

e: de rechter vindt dat je nog geen schade hebt geleden. Er is pas sprake van (financiële) schade als je daadwerkelijk een nieuwe vloer hebt laten leggen en daar de rekening van kan tonen. Nu je zelf tegen de rechter hebt gezegd dat je wil verhuizen, zal de rechter hier of een veel lager bedrag voor vaststellen.

f: terugplaatsing op de woonlijst op jouw voorwaarden is niet mogelijk. [Verhuurder] heeft hier geen rol in. [Verhuurder] kan je alleen een andere woning uit haar eigen bestand aanbieden, maar dat wil je niet.

g: de te veel betaalde huur voor het verleden is niet terug te vorderen. Voor de toekomst kan een lagere huurprijs worden vastgesteld, maar daar heb je niet veel aan als je op korte termijn gaat verhuizen.

h: het blijft onduidelijk of en hoeveel aan verhuiskosten de rechter je gaat toekennen.

j: de vraag is of de rechter vindt dat jij letsel hebt opgelopen als gevolg van de overlast van je bovenburen. Ook dit is helemaal ter beoordeling door de rechter, ik kan hier geen inschatting van geven.

k: de buitengerechtelijke incassokosten worden berekend op basis van het toegewezen bedrag.

l: proceskosten worden alleen toegewezen als jij het meest in het gelijk wordt gesteld. ls dat niet het geval, dan moet je die van [verhuurder] voldoen.

Het risicopunt bij [verhuurder] is de brief aan jouw over de vochtproblematiek waarin twee oorzaken worden vermeld en dat [verhuurder] niets heeft gedaan aan de overlastproblematiek, nu er wel een dossier ligt. Hoe dat zich financieel vertaald kan ik niet inschatten.

Advocaten zeggen doorgaans tegen cliënten dat procederen Russisch roulette spelen is. De uitkomst valt niet altijd duidelijk te voorspellen, en zeker in jouw zaak niet.

Ik zal [advocaat verhuurder] vragen of hij met een voorstel komen, is het niets, dan hoeven we niet verder te praten. De zaak staat al voor vonnis.

Tegen een eventueel negatieve uitkomst van de procedure kan je in hoger beroep bij het Gerechtshof. Of dit zinvol is, dan moet beoordeeld worden aan de hand van de inhoud van het vonnis. (…)”

2.13    Bij vonnis van 29 november 2017 heeft de kantonrechter de vorderingen van klager afgewezen en is klager veroordeeld in de proceskosten van de wederpartij, begroot op € 1.200,- (exclusief btw) aan gemachtigdensalaris en € 100,- nakosten.

2.14    In zijn e-mail van 30 november 2017 aan klager heeft verweerder het volgende geschreven:

“(…) Hierbij zend ik je het vonnis van de kantonrechter te Leiden 29 november 2017 en van een bericht van [advocaat wederpartij]. Ik moet je helaas berichten dat de kantonrechter jouw standpunten niet volgt. Volgens de kantonrechter heeft [verhuurder] jegens jou geen wanprestatie geleverd en is er ook geen sprake van onrechtmatig handelen. Gevolg hier van is dat jouw vorderingen zijn afgewezen. Nog erger, jij ben in de proceskosten veroordeeld. ik begrijp dat het voor jou schrikken is. Laat het een nacht bezinken en bel me eventueel morgenmiddag even.

Je hebt 3 maanden de tijd om in hoger beroep te gaan bij het Gerechtshof in Den Haag. Dit is dan een nieuwe zaak en daarvoor is een nieuwe toevoeging nodig. Jij beschikt over alle processtukken (dagvaarding, conclusie van antwoord, aanvullende producties en het vonnis). Mijn advies is om een andere advocaat naar de stukken te laten kijken, en deze de vraag voor te leggen of hoger beroep kans van slagen heeft. Wellicht dat [mr. J] je van dienst kan zijn. De dagvaarding is immers opgesteld op de wijze zoals hij jou eerder aangaf. Ik zend je nog een kopie van het vonnis per gewone post.

Spijtig dat ikje niet in betere zin kan berichten. (…)”

2.15    Op 18 december 2017 heeft verweerder het volgende geschreven aan mr. J:

“(…) Heb jij begin deze maand contact gehad met [klager]? Heb jij hem geadviseerd om een klacht tegen mij in te dienen? Ik heb vernomen dat jij dat hebt gedaan. Ik vind dit niet alleen oncollegiaal, ik vind het onbeschoft. Van de onderste riggel. Jij gaat het deze week ff regelen, als de klacht deze week niet is ingetrokken, dan heb ik wel wat over jou te melden. (…)”

Verweerder heeft deze e-mail “ter informatie” doorgestuurd naar klager.

2.16    Klager heeft de huurovereenkomst met ingang van 30 december 2017 opgezegd.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft de zaak van klager niet voortvarend behandeld.

b)    Verweerder heeft een verkeerde inschatting gemaakt van de proceskosten.

c)    Verweerder heeft klager een verkeerde voorstelling van zaken gegeven over de haalbaarheid van de zaak.

3.2    Tussen het eerste contact van klager en verweerder en het uitbrengen van de dagvaarding is meer dan een jaar verstreken.

3.3    Ter onderbouwing van klachtonderdeel b heeft klager gesteld dat verweerder in zijn e-mail van 1 maart 2017 heeft geschreven dat klager, als zijn vordering zou worden afgewezen, veroordeeld zou worden in de proceskosten en dat deze “al snel enkel honderden euro’s” bedragen. Klager was gelet op deze mededeling niet voorbereid op een proceskostenveroordeling van € 1.200,- exclusief btw en nakosten.

3.4    Hetgeen klager verder heeft gesteld ter onderbouwing van zijn klacht zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft het volgende aangevoerd.

4.2    Tussen medio april en medio juni 2016 heeft klager verweerder veel informatie gestuurd over zijn geschillen met de verhuurder. Op basis van deze informatie heeft verweerder een brief aan de verhuurder opgesteld. Deze brief is, na goedkeuring door klager, op 7 juli 2016 verzonden. De verhuurder heeft op 25 juli 2016 gereageerd. Na deze reactie heeft opnieuw veel contact, telefonisch en per e-mail, plaatsgevonden tussen klager en verweerder, waarna op 22 september 2016 een tweede brief is gestuurd naar de verhuurder. De verhuurder heeft op 20 oktober 2016 gereageerd. Op 26 oktober 2016 heeft verweerder met klager gesproken over het instellen van een kort geding. In januari 2017 hebben klager en verweerder besloten om een bodemprocedure in te stellen en is verweerder gestart met het opstellen van een dagvaarding. Het instellen van de vordering liep vertraging op, omdat de zaak wijzigde als gevolg van de keuze van klager om de woning te verlaten. Medio mei 2017 heeft verweerder de dagvaarding ter betekening aan de deurwaarder gezonden. Verweerder erkent dat de zaak van klager “sneller op zitting had kunnen komen”.

4.3    Volgens verweerder wilde klager zijn geschil voor de rechter brengen. Verweerder heeft veelvuldig geprobeerd om “de emotie uit de zaak te halen” en om klager “een reëel scenario te schetsen”. Verweerder heeft klager ervan weerhouden om de huurovereenkomst op te zeggen, toen klager te kennen gaf de woning te willen verlaten. Klager wenste een schadevergoeding te ontvangen van de verhuurder, maar volgens verweerder was er “feitelijk (…) geen grond meer om een schadevergoedingsactie op te baseren”. Verweerder heeft klager “veelvuldig op de risico’s gewezen”. 

 

5    BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

5.1    Op 6 april 2016 is verweerder begonnen met zijn werkzaamheden voor klager. Volgens de onweersproken verklaring van verweerder heeft hij op 7 juli 2016, drie maanden na aanvaarding van de opdracht van klager, de eerste brief naar de wederpartij gestuurd. Op 25 juli 2016 heeft de verhuurder gereageerd. Op 22 september 2016, bijna twee maanden na de reactie van de verhuurder, heeft verweerder een tweede brief naar de verhuurder gestuurd. Op 20 oktober 2016 volgt een reactie van de verhuurder die klager en verweerder op 26 oktober 2016 hebben besproken. Pas in januari 2017, dus ruim twee maanden na de reactie van de verhuurder, wordt het besluit om een procedure in te stellen genomen. Op 29 mei 2017, ruim een jaar nadat klager verweerder om bijstand heeft gevraagd, is de dagvaarding aan de verhuurder betekend.

5.2    De geringe feitelijke en juridische complexiteit van de zaak en de aard ervan in aanmerking genomen - een huurkwestie waarin het (onder meer) gaat om burenoverlast en vochtproblemen - is de raad van oordeel dat verweerder klager te lang heeft laten wachten. Verweerder had voortvarender moeten optreden. Dat klager volgens verweerder een veeleisende cliënt was, is niet aannemelijk geworden en doet daaraan bovendien niet af. Uit het voorgaande volgt dat klachtonderdeel a gegrond is.

Klachtonderdeel b)

5.3    De raad stelt voorop dat de hoogte van griffierechten te vinden is via (in ieder geval) www.rechtspraak.nl. Voor het vaststellen van het advocatensalaris wordt gebruik gemaakt van liquidatietarieven. Voor de buitengerechtelijke kosten gelden maximumbedragen. Ook deze tarieven en bedragen zijn raadpleegbaar op de website van de rechtspraak. Dit alles moet worden geacht bekend te zijn bij advocaten en dus ook bij verweerder.

5.4    Gelet daarop had verweerder - voorafgaand aan de procedure - een nauwkeurige(r) inschatting kunnen en moeten maken van de kosten die bij afwijzing van de vordering voor rekening van klager gebracht zouden (kunnen) worden.

5.5    Verweerder heeft aangevoerd dat het liquidatietarief een richtlijn is waarvan wordt afgeweken door rechters. Daargelaten dat afwijken van de tarieven slechts in uitzonderingsgevallen voorkomt, had verweerder ook dit aspect van de kostenveroordeling in zijn advisering aan klager moeten noemen.

5.6    Uit het voorgaande volgt dat klachtonderdeel b gegrond is.

Klachtonderdeel c)

5.7    Tot de professionele standaard waaraan advocaten moeten voldoen behoort het inschatten van de slagingskans van een eventueel aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt over die inschatting, ook indien de cliënt daar niet uitdrukkelijk om heeft verzocht.

5.8    Het informeren en adviseren over de proceskansen en –risico’s vindt bij voorkeur schriftelijk plaats, ter vermijding van onduidelijkheid.

5.9    Verweerder heeft gesteld dat hij klager veelvuldig mondeling en telefonisch heeft gewezen op de goede en kwade kansen van de procedure tegen de verhuurder, maar verweerder heeft dit nauwelijks feitelijk onderbouwd.

5.10    Gelet daarop komt de raad tot het oordeel dat verweerder klager onvoldoende heeft geïnformeerd over de kans van slagen van de procedure tegen de verhuurder. De raad heeft hierbij in aanmerking genomen dat verweerder klager weliswaar uitgebreide en algemene informatie over een kort gedingprocedure heeft gestuurd, maar dat hij deze informatie niet heeft vertaald naar het geschil tussen klager en de verhuurder. Verweerder heeft klager pas op 5 oktober 2018, drie dagen na de comparitie, geïnformeerd over de kans van slagen van de vorderingen op de verhuurder. Dit is te laat; het had moeten gebeuren voor het instellen van de procedure.

5.11    Klachtonderdeel c is gegrond.

 

6    MAATREGEL

6.1    Verweerder heeft klager benadeeld door te weinig voortvarend te handelen in een geschil waarin voortvarendheid geboden en mogelijk was. Verweerder heeft klager onvoldoende duidelijk geïnformeerd over de omvang van de proceskostenveroordeling waarmee klager geconfronteerd zou kunnen worden bij afwijzing van zijn vordering. Verweerder heeft klager verder niet (tijdig) geïnformeerd over de goede en kwade kansen van de zaak. Verweerder is hiermee jegens klager tekortgeschoten en heeft niet gehandeld zoals dat een behoorlijk handelend advocaat betaamt. Dat is tuchrechtelijk verwijtbaar. De raad acht de maatregel van berisping passend.

6.2    De raad heeft daarbij de tuchtrechtelijke antecedenten van verweerder in aanmerking genomen.

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50 aan hem vergoeden.

7.2     Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 25 reiskosten van klager,

b) € 1000 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

7.3     Verweerder moet het bedrag van € 25 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk door aan verweerder.

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1000 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25 aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

 

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. J.G. Colombijn-Broersma en M.P. de Klerk, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2018.